ECLI:NL:RBUTR:2012:BW7856

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
2 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-601046-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en diefstal met bedreiging met geweld in vereniging

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 2 mei 2012, stond de verdachte terecht voor het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en diefstal met bedreiging met geweld. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 23 oktober 2011, waarbij de aangever, [aangever 1], door de verdachte en medeverdachten werd bedreigd en gedwongen om in zijn eigen woning te blijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangever op sommige punten tegenstrijdigheden vertoonden, maar dat deze ook op andere punten consistent waren met andere bewijsmiddelen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en zijn medeverdachten een bewuste en nauwe samenwerking hadden, waarbij de verdachte een substantieel aandeel had in de feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met zijn medeverdachten de aangever had meegenomen in een auto en hem vervolgens in de woning van de verdachte had vastgehouden, waar hij werd bedreigd en zijn mond met tape werd afgeplakt. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk de aangever van zijn vrijheid had beroofd en dat hij betrokken was bij de diefstal van de pinpas van de aangever, die voorafging aan de bedreiging met geweld. De rechtbank legde een werkstraf op van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden op, met bijzondere voorwaarden voor reclasseringstoezicht.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/601046-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 mei 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1986] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats].
Raadsvrouwe mr. L. Demmer, advocaat te IJsselstein.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 18 april 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: samen met anderen [aangever 1] van zijn vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden.
Feit 2: samen met anderen door gebruikmaking van geweld dan wel bedreiging met geweld [aangever 1] heeft afgeperst en, samen met anderen door gebruikmaking van geweld dan wel bedreiging met geweld een pinpas van [aangever 1] heeft gestolen.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de aan verdachte ten laste gelegde feiten. Hiertoe heeft de raadsvrouwe, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
Ter zake van feit 1:
Verdachte kan niet worden aangemerkt als medepleger. Aan het vereiste voor dubbel opzet – opzet op het plegen van het delict en opzet op een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten – is niet voldaan. Verdachte had geen opzet op het plegen van het tenlastegelegde strafbare feit en had evenmin rekening hoeven houden met de kans dat zijn medeverdachten hierop wel het opzet hadden. Ook was er geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten. Tussen hen waren geen afspraken gemaakt en er was geen sprake van een taakverdeling. Daarbij heeft verdachte zich terughoudend ten aanzien van het gebeurde opgesteld. Verdachte heeft twee keer aangegeven dat hij het allemaal niet wilde en heeft geen van de in de tenlastelegging opgenomen feitelijkheden uitgevoerd.
Ter zake van feit 2:
Verdachte heeft de pinpas niet afgepakt, noch ervoor gezorgd dat [aangever 1] de pinpas zou afgeven. Van een nauwe en bewuste samenwerking is geen sprake. Uit het dossier wordt niet duidelijk op welk moment, op 11 oktober 2011 of op 23 oktober 2011, de pinpas uit de macht van [aangever 1] is geraakt. Er is geen geweld gebruikt om de pinpas te verkrijgen. Zo er al een diefstal plaats hebben gevonden, dan is dit enkel een ‘eenvoudige’ diefstal geweest.
De verdediging is van oordeel dat verdachte van de gehele tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte de aan haar onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.3.1. De verklaringen van aangever
Voorafgaand aan de bespreking van de bewijsmiddelen acht de rechtbank het van belang stil te staan bij de verklaringen die aangever [aangever 1] bij de politie en de rechter-commissaris heeft afgelegd.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met het feit dat de verklaringen van [aangever 1] op bepaalde punten niet worden ondersteund door andere stukken in het dossier en daardoor onbetrouwbaar zijn.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van [aangever 1] inderdaad op sommige punten tegenstrijdigheden bevatten, maar ook op verschillende punten naadloos aansluiten bij andere bewijsmiddelen in het dossier, met name bij de verklaringen die verdachte en diens medeverdachten hebben afgelegd. Op die onderdelen acht de rechtbank de verklaringen van [aangever 1] dan ook betrouwbaar. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding de verklaringen van [aangever 1] in zijn geheel van het bewijs uit te sluiten. De rechtbank zal voor het bewijs enkel gebruik maken van de verklaringen van [aangever 1] voor zover deze verklaringen aansluiten bij andere bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden.
4.3.2. De feiten blijkend uit de bewijsmiddelen betreffende feit 1 en feit 2
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 23 oktober 2011 samen met medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]), [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]) in de woning van aangever [aangever 1] is geweest. In de woning werd [aangever 1] bedreigd. Zo heeft [aangever 1] verklaard dat tegen hem, door de Marokkaanse jongen (de rechtbank begrijpt medeverdachte [medeverdachte 3]) werd gezegd ‘het liefst snij ik nu je keel door en ook je ballen’. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft voorts bij de politie verklaard dat door hem en de andere aanwezigen in de woning dreigementen zijn geuit jegens [aangever 1]. [aangever 1] hoorde dat medeverdachte [medeverdachte 2] tegen hem zei dat ‘hij me het liefst mee wilde nemen een bos in om mij daar te lynchen’. Door medeverdachte [medeverdachte 3] werd een mes tegen het gezicht van [aangever 1] gedrukt, en werden de woorden gezegd ‘als je zo doorgaat, maken we je af’. Ook dreigde medeverdachte [medeverdachte 3] het oor van [aangever 1] af te knippen met een schaar. Verdachte pakte de schaar van hem af. Medeverdachte [medeverdachte 3] pakte de portemonnee van [aangever 1]. De pinpas van [aangever 1] viel eruit. Medeverdachte [medeverdachte 3] pakte de pinpas op en gaf deze aan medeverdachte [medeverdachte 1]. Verdachte ging met medeverdachten [medeverdachte 1] met de pinpas van [aangever 1] naar de bank om te kijken of er geld op de rekening van [aangever 1] stond. Ook werd de woning van [aangever 1] overhoop gehaald en doorzocht op waardevolle spullen.
Aangever [aangever 1] werd meegenomen in de auto van medeverdachte [medeverdachte 1]. In de auto zaten, naast verdachte en [aangever 1], ook [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3]. Verdachte reed, [medeverdachte 1] zat naast hem. [aangever 1] zat op de achterbank tussen medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in. Medeverdachte [medeverdachte 3] had een arm om de nek van [aangever 1] heengeslagen. Ze gingen naar de woning van medeverdachte [verdachte], gelegen aan de [adres]. Daar moest [aangever 1] op een stoel gaan zitten en werd er tape om zijn gezicht gedaan.
4.3.3. Aanvullende bewijsoverweging
De wederrechtelijke vrijheidsberoving
De rechtbank stelt vast dat vrijheidsberoving op meerdere manieren plaats kan vinden. Van opsluiting hoeft geen sprake te zijn. Zo kunnen in de situatie dat het slachtoffer in een niet afgesloten ruimte verblijft, overige handelingen ertoe leiden dat wel sprake is van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Hierbij kan gedacht worden aan het uiten van bedreigingen of het voortdurend in de nabijheid van het slachtoffer verblijven, zodat het slachtoffer belemmerd wordt de woning en/of auto te verlaten.
De rechtbank acht het voorts van belang stil te staan bij de vraag of en vanaf welk moment [aangever 1] van zijn vrijheid is beroofd. Op grond van het bewijs is de rechtbank niet tot de overtuiging gekomen dat verdachte, samen met zijn medeverdachten, op het moment dat zij bij de woning van [aangever 1] aankwamen al het opzet hadden [aangever 1] wederrechtelijk van zijn vrijheid te beroven. In de tijd dat verdachte en de medeverdachten in de woning van [aangever 1] waren en bleek dat hij weer geen geld had om hen terug te betalen, is naar het oordeel van de rechtbank het plan ontstaan [aangever 1] mee te nemen naar de woning van verdachte. [aangever 1] in de auto van medeverdachte [medeverdachte 1] plaats moest nemen, werd [aangever 1] in zijn eigen woning bedreigd. Vervolgens moest [aangever 1] mee naar de auto tussen medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op de achterbank van de auto gaan zitten, waarbij medeverdachte [medeverdachte 3] zijn arm om de nek van [aangever 1] heen sloeg, kennelijk met als enige doel [aangever 1] in zijn bewegingsvrijheid te beperken. Vervolgens is [aangever 1] meegenomen de woning in van verdachte. In deze woning moest [aangever 1] op een stoel gaan zitten en werd er tape op zijn gezicht geplakt. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden, vanaf het moment dat verdachte samen met de medeverdachten en [aangever 1] de woning van [aangever 1] verliet, deze [aangever 1] wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd en beroofd gehouden.
Het medeplegen
Door de raadsvrouwe is aangevoerd dat er geen sprake is van medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, omdat verdachte hierop geen opzet heeft gehad. Voorts bestond er geen nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte. Er waren geen onderlinge afspraken/taakverdeling gemaakt. Verdachte heeft zich terughoudend opgesteld en twee keer te kennen gegeven dat hij het allemaal niet wilde. Verdachte heeft geen van de in de tenlastelegging opgenomen feitelijkheden uitgevoerd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte samen met zijn medeverdachten en [aangever 1] de woning van deze [aangever 1] heeft verlaten om vervolgens met zijn allen in de auto van medeverdachte [medeverdachte 1] te stappen en daarmee naar zijn woning te rijden. Verdachte reed, terwijl [aangever 1] op de achterbank vast werd gehouden door medeverdachte [medeverdachte 3]. Aangekomen bij zijn woning is verdachte tezamen met de medeverdachten en aangever [aangever 1] de woning binnengegaan. In de woning werd [aangever 1] bedreigd. [aangever 1] is gedwongen op een stoel te gaan zitten en verdachte heeft gezien dat er plakband over de mond van [aangever 1] was geplakt.
Gelet op bovenstaande omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat er een bewuste en nauwe samenwerking bestond tussen verdachte en zijn medeverdachten. Verdachte heeft een substantieel aandeel geleverd aan het geheel. Zo heeft verdachte [aangever 1] naar zijn woning gereden en zijn woning ter beschikking gesteld aan de medeverdachten. Verdachte heeft gezien dat er in zijn woning tape op het gezicht van [aangever 1] was geplakt. Verdachte heeft voorts door zijn aanwezigheid de groep getalsmatig versterkt. Dat verdachte twee keer heeft aangegeven dat hij het niet wilde doet hieraan niets af.
De rechtbank overweegt nog dat voor een veroordeling voor het tezamen en in vereniging plegen van diefstal met bedreiging met geweld, zoals onder feit 2 aan verdachte ten laste is gelegd, niet vereist is dat verdachte zelf heeft gedreigd met geweld. In dit verband hecht de rechtbank eraan op te merken dat verdachte met medeverdachte [medeverdachte 1] mee is gegaan om te pinnen met de pinpas van [aangever 1].
Voorts merkt de rechtbank op dat de feitelijkheden die zich in de woning van [aangever 1] hebben afgespeeld, voorafgaande aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving, voor de kwalificatie van het onder feit 1 tenlastegelegde niet mee dienen te wegen. De rechtbank acht dan ook bewezen dat sprake is van medeplegen van het opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, voor zover dat ziet op de feitelijkheden die onder gedachtestreepje 4 tot en met 6 in de tenlastelegging zijn opgenomen. Van de feitelijkheden die onder gedachtestreepje 1 tot en met 3 en 7 en 8 in de tenlastelegging zijn opgenomen, zal de rechtbank verdachte, waar het gaat om wederrechtelijke vrijheidsberoving, vrijspreken. Voor de diefstal van de pinpas spreekt de rechtbank verdachte vrij van de feitelijkheden die in de tenlastelegging zijn opgenomen onder gedachtestreepje 4 tot en met 7 en 10 en 11. De daaronder opgenomen feitelijkheden hebben zich voorgedaan nadat de pinpas is gestolen.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 23 oktober 2011 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [aangever 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededaders opzettelijk wederrechtelijk
- die [aangever 1] gedwongen plaats te nemen in een auto en
- die [aangever 1] in die auto meegenomen naar de woning gelegen aan de [adres]
65B en
- die [aangever 1] in die woning op een stoel geplaatst en
- tape bevestigd op het gezicht van die [aangever 1].
2.
op 23 oktober 2011 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een pinpas van [aangever 1], toebehorende aan die [aangever 1], welke diefstal werd voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen die [aangever 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken,
welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij verdachte en/of zijn mededaders
- die [aangever 1] hebben opgezocht in diens woning en tegen die [aangever 1] hebben gezegd dat als hij niet snel zou betalen zijn keel en ballen zouden worden doorgesneden, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en
- die [aangever 1] hebben bedreigd met een mes, en
- de woning van die [aangever 1] hebben doorzocht en overhoop gehaald en
- met een schaar een knippende beweging in de nabijheid van het oor, van die
[aangever 1] hebben gemaakt en daarbij hebben gezegd dat het oor van die [aangever 1] zou worden afgeknipt, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en
- tegen die [aangever 1] hebben gezegd dat zij hem het liefste mee zouden nemen naar een bos om hem daar te lynchen, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: Medeplegen van opzettelijk iemand van de vrijheid beroofd houden.
Feit 2: Diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Door de verdediging is ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat bewezenverklaring van de in de tenlastelegging genoemde feitelijkheden niet gekwalificeerd kan worden als wederrechtelijke vrijheidsberoving, maar enkel als bedreiging en dat verdachte om die reden vontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging aangaande dit feit.
De rechtbank is van oordeel, gelet op de bewijsmiddelen zoals opgenomen onder 4.3.2, het verweer van de raadsvrouwe wordt weerlegd. De rechtbank verwerpt het beroep.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden:
- dat verdachte gedurende 1 jaar wordt verboden contact te leggen met [aangever 1];
- dat verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen die de Reclassering haar geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet verdachte zich binnen 7 dagen volgend op het onherroepelijk worden van het vonnis melden bij de Reclassering Nederland op het Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht. Hierna moet zij zich gedurende door Reclassering Nederland bepaalde perioden blijven melden zo frequent als Reclassering Nederland gedurende deze periode nodig acht;
- dat verdachte wordt verplicht om zich te laten behandelen bij de forensische polikliniek van Centrum Maliebaan;
- dat verdachte wordt verplicht zich te houden aan de opdrachten van de Reclasseringsorganisatie die in het kader van het toezicht op de naleving van de voorwaarden noodzakelijk zijn, ook als dat inhoudt:
* dat verdachte contact onderhoudt met VIA om een uithuiszetting te voorkomen;
* dat verdachte zich laat begeleiden door de schuldhulpverlening.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair ontslag van alle rechtsvervolging ter zake feit 1 bepleit. Subsidiair heeft de raadsvrouwe integraal vrijspraak bepleit. Meer subsidiair heeft de raadsvrouwe de rechtbank verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen, en een voorwaardelijke (werk)straf met Reclasseringstoezicht. Ter onderbouwing hiervan heeft de raadsvrouwe verwezen naar de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals naar voren gebracht in het rapport van de Reclassering d.d. 24 januari 2012 en de toelichting daarop van de heer E. Anbeek ter terechtzitting.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte is samen met zijn medeverdachten naar de woning van [aangever 1] gegaan in de hoop dat zij een aan hem geleend geldbedrag terug zouden krijgen. Eenmaal in de woning, en nadat bleek dat [aangever 1] hen niet terug zou betalen, hebben verdachte en zijn medeverdachten het recht in eigen handen genomen. [aangever 1] werd bedreigd, zowel woordelijk als met een mes en een schaar. Ook werd zijn woning overhoop gehaald. Op enig moment is [aangever 1] door verdachte en zijn mededaders meegenomen naar de woning van verdachte, alwaar [aangever 1] op een stoel werd gezet, zijn mond werd afgeplakt met tape en zowel woordelijk als met een schaar werd bedreigd. [aangever 1] werd op die manier gedwongen een oplossing te bedenken hoe hij het geleende geldbedrag kon terugbetalen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat door op een dergelijke wijze te handelen slachtoffers angstige worden en hiervan op de lange termijn de nodige nadelige gevolgen van kunnen ondervinden.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij heeft deelgenomen aan de bewezen verklaarde feiten.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoon van de verdachte. Daarbij heeft de rechtbank gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 21 oktober 2011, waaruit blijkt dat verdachte eenmaal met justitie in aanraking is geweest met betrekking tot een misdrijf, hetwelk echter lange tijd geleden is geweest.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het Reclasseringsadvies, opgemaakt door R. de Mul d.d. 24 januari 2012, waarin staat dat er een aantal risicofactoren in het leven van verdachte aanwezig zijn op het gebied van financiën, sociaal netwerk, emotioneel welzijn, middelengebruik en dagbesteding. Ter terechtzitting is door de heer E. Anbeek van de Reclassering in dit verband verklaard dat reclasseringstoezicht is opgestart. En dat door de forensische poli is geadviseerd verdachte te begeleiden aangaande praktische zaken, softdruggebruik en ADD. De heer E. Anbeek heeft aangegeven er vertrouwen in te hebben dat verdachte de gemaakte afspraken na zal komen.
Alles afwegend komt de rechtbank tot de conclusie dat voor het bewezenverklaarde een onvoorwaardelijke werkstraf passend en geboden is. Voorts ziet de rechtbank, gelet op de ernst de feiten, aanleiding een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Deze voorwaardelijke straf maakt een verplichte begeleiding door de Reclassering mogelijk.
7. Het beslag
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslagen genomen rollen tape, de keukenschaar en het afbreekmes allen verbeurd te verklaren. Ten aanzien van het afbreekmes heeft de officier van justitie subsidiair aangegeven dat dit goed geretourneerd kan worden aan de rechthebbende, wanneer onduidelijkheid zou bestaan over de vraag het dit mes is gebruikt tijdens het onder feit 1 ten laste gelegde feit.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft verzocht de keukenschaar en het afbreekmes te retourneren aan verdachte, omdat niet is gebleken dat deze goederen zijn gebruikt om de ten laste gelegde feiten te plegen. Ten aanzien van de rollen tape heeft de raadsvrouwe zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
7.4. De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat de voorwerpen aan verdachte toebehoren en deze voorwerpen zijn gebruikt bij het begaan van de strafbare feiten welke onder feit 1 zijn tenlastegelegd en bewezenverklaard.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 33, 33a, 47, 57, 282 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: Medeplegen van opzettelijk iemand van de vrijheid beroofd houden.
Feit 2: Diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 120 (honderdentwintig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 (vier) maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen die de Reclassering haar geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet verdachte zich binnen 10 dagen volgend op het onherroepelijk worden van het vonnis melden bij de Reclassering Nederland op het Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht. Hierna moet zij zich gedurende door Reclassering Nederland bepaalde perioden blijven melden zo frequent als Reclassering Nederland gedurende deze periode nodig acht;
- dat verdachte wordt verplicht de reeds in gang gezette ambulant behandeling bij de instelling voor psychotherapie, te weten PsyQ, voort te zetten en pas te voltooien als de behandeldoelen zijn behaald, dan wel zich ambulant laat behandelen bij een andere forensische polikliniek, zoals De Waag, en deze te voltooien als de behandeldoelen zijn behaald.
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
Beslag
- verklaart verbeurd de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 3, 5 en 6;
Voorlopige hechtenis
- Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, mr. J. Ebbens en mr. M.S. Koppert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P. Stapel, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 mei 2012.