parketnummers: 16/655423-12; 16/440460-10(TUL) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 juni 2012
[verdachte]
geboren op [1991] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in Huis van Bewaring Wolvenplein te Utrecht.
Raadsman mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 23 mei 2012, waarbij de officier van justitie, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: op 17 januari 2010 in Utrecht, al dan niet samen met een ander, een goed van [slachtoffer 2] heeft gestolen uit diens auto.
Feit 2 primair: op 25 september 2009 in Nieuwegein, goederen van [slachtoffer 1] heeft weggenomen uit haar auto en daarbij deze [slachtoffer 1] heeft bedreigd.
Feit 2 subsidiair: op 25 september 2009 in Nieuwegein goederen van [slachtoffer 1] heeft weggenomen uit haar auto.
Feit 3: op 21 september 2006 in Utrecht goederen van [slachtoffer 3] heeft weggenomen uit dienst auto.
In de dagvaarding worden aan verdachte onder 1 tot en met 3 feiten ten laste gelegd, die deels gepleegd zijn voor het tijdstip waarop hij de leeftijd van achttien jaar had bereikt en deels daarna. De rechtbank leest de tenlastelegging dan ook aldus dat aan verdachte (als minderjarige) onder feit 3 wordt ten laste gelegd dat hij op 21 september 2006 in Utrecht goederen van [slachtoffer 3] heeft weggenomen uit diens auto. Voor het overige leest de rechtbank de tenlastelegging als zijnde gepleegd in de periode dat verdachte meerderjarig was. In een separaat vonnis zal de rechtbank ten aanzien van dit vóór zijn achttiende jaar ten laste gelegde feit haar oordeel geven en daarbij het bepaalde in het eerste boek, Titel VIII A, van het Wetboek van Strafrecht toepassen. De rechtbank zal in onderhavig vonnis ten aanzien van de na zijn achttiende jaar ten laste gelegde feiten vonnis wijzen.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem onder feit 1 en feit 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van hetgeen onder feit 2 primair aan verdachte ten laste is gelegd, nu verdachte ontkent [slachtoffer 1] te hebben bedreigd.
De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair heeft de verdediging zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie. Verdachte bekent dit feit.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het aan hem onder feit 1 en feit 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
4.3.1 De vrijspraak van feit 2 primair
De rechtbank is, evenals de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat op basis van de stukken in het dossier niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer 1] heeft bedreigd. Enkel uit de aangifte van deze [slachtoffer 1] volgt immers dat verdachte de bedreigende woorden ‘ik steek je neer’ zou hebben geuit. Verdachte heeft daarentegen bekend de ruit van de auto van [slachtoffer 1] te hebben ingeslagen en haar tas te hebben weggepakt, maar heeft ontkend [slachtoffer 1] daarbij bedreigd te hebben.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer 1] bedreigd heeft. Om die reden wordt verdachte van hetgeen aan hem onder feit 2 primair ten laste is gelegd vrijgesproken.
4.3.2 De bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1
Aangever [slachtoffer 2] (hierna: aangever) heeft in zijn aangifte verklaard dat hij op 16 januari 2010 te 23.45 uur zijn auto in Utrecht heeft geparkeerd, deugdelijk heeft afgesloten en in goede staat heeft achtergelaten. Op 17 januari 2012 om 11.40 uur kwam aangever terug bij zijn auto en zag dat de ruit aan de voorzijde van zijn auto was ingeslagen. Uit zijn auto, te weten een Volkswagen Passat, was een navigatiesysteem weggenomen.
Tijdens sporenonderzoek aan de auto van aangever werd vastgesteld dat de ruit van het rechter voorportier was vernield. In de auto werd op het deurtje van het dashboardkastje een op bloed gelijkende vlek aangetroffen. Hiervan is een monster genomen. Dit monster is gewaarmerkt met referentienummer AACG0343NL. Het hieruit verkregen DNA-profiel matcht met het DNA-profielcluster 13204 dat hoort bij een referentiemonster van het wangslijmvlies van verdachte. De kans dat het aangetroffen spoor, gewaarmerkt met nummer AACG0343NL#01 afkomstig is van een willekeurig persoon is kleiner dan één op één miljard.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op omstreeks 17 januari 2010 heeft ingebroken in de auto van aangever en daarbij een navigatiesysteem heeft weggenomen.
4.3.3 De opgave van bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2 subsidiair
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de volgende bewijsmiddelen:
- De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 23 mei 2012.
- De aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 7 oktober 2009.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
omstreeks 17 januari 2010 te Utrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een personenauto Volkswagen Passat heeft weggenomen een navigatiesysteem, toebehorende aan [slachtoffer 2], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, te weten door een ruit van voornoemde personenauto te vernielen;
op 25 september 2009 te Nieuwegein, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening
uit een personenauto Renault heeft weggenomen een tas met daarin onder meer een bankpas en diploma en portemonnee en sleutelbos, toebehorende aan [slachtoffer 1], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, te weten door een ruit van voornoemde personenauto in te slaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1 en feit 2 subsidiair: Telkens diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met het feit dat de aan verdachte ten last gelegde feiten uit 2009, respectievelijk 2010 stammen. Ook heeft de raadsman erop gewezen dat verdachte gedurende de periode dat hij in zijn proeftijd zit geen strafbare feiten meer heeft gepleegd. Gelet hierop heeft de raadsman de rechtbank verzocht te volstaan met een straf gelijk aan het voorarrest.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft twee auto-inbraken gepleegd, waarvan één terwijl de eigenaresse van de auto nog in haar auto zat. Dit heeft verdachte er echter niet van weerhouden een ruit van de auto in te slaan en de tas van aangeefster weg te nemen.
Dergelijke feiten brengen aanzienlijke schade mee voor de benadeelden. Zo worden de benadeelden geconfronteerd met het verlies van - vaak - waardevolle goederen en moeten zij over het algemeen zelf opdraaien voor de kosten die verbonden zijn aan het herstel van de, door verdachte aangebrachte, (ruit)schade. Verdachte heeft kennelijk geen moment stil gestaan bij de hinder, overlast en financiële schade die de benadeelde partijen van zijn handelen ondervinden.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 10 april 2012, waaruit blijkt dat verdachte meerdere malen met justitie in aanraking is geweest voor onder andere diefstal door middel van braak. Zo is verdachte op 25 juni 2010 door de politierechter van deze rechtbank veroordeeld een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren wegens opzetheling, zakkenrollerij en diefstal uit een auto.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op een beknopt Reclasseringsadvies d.d. 16 mei 2012, waarin staat verdachte niet mee heeft willen werken met de Reclassering. Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat zijn weigerachtigheid gelegen was in het feit dat hij kort voor zijn arrestatie en op eigen initiatief hulp had gezocht bij Altrecht en in de veronderstelling verkeerde dat hij vanuit Altrecht geholpen zou worden. Het is de rechtbank niet gebleken dat verdachte ook daadwerkelijk onder begeleiding van Altrecht staat.
Overigens heeft verdachte ter terechtzitting geen andere persoonlijke omstandigheden naar voren gebracht die moeten leiden tot matiging van de bij dit soort delicten gebruikelijk op te leggen straf.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte.
7 De vordering tot tenuitvoerlegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen, omdat de aan verdachte ten laste gelegde feiten zijn gepleegd voordat de proeftijd is aangevangen.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 25 juni 2010 door de politierechter van deze rechtbank is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is op 10 juli 2010 ingegaan. Echter de bewezen verklaarde strafbare feiten waarvoor verdachte veroordeeld wordt, zijn beide begaan voordat de proeftijd is aangevangen. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat de vordering tenuitvoerlegging afgewezen dient te worden.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 2 primair tenlastegelegde feit:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1 en feit 2 subsidiair: Telkens, diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 (drie) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af;
Voorlopige hechtenis
- Heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Ebbens, voorzitter, mr. N.E.M. Kranenbroek en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P. Stapel, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 juni 2012.