ECLI:NL:RBUTR:2012:BW7807

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
7 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-601024-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gijzeling met ondergeschikte rol van verdachte

In deze zaak heeft de rechtbank Utrecht op 7 juni 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van gijzeling. De verdachte had een ondergeschikte rol in de gijzeling van aangeefster [aangever 1], die op 18 oktober 2011 werd meegenomen door de verdachte en medeverdachten naar een woning in Nieuwegein. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen [aangever 1] wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd met het oogmerk om geld van haar en haar vader te verkrijgen. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte en haar mededaders [aangever 1] onder druk hebben gezet om een aanzienlijk geldbedrag te regelen, wat leidde tot een beangstigende situatie voor het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder reclasseringstoezicht en behandeling bij een forensische polikliniek. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de rol van de verdachte en haar bereidheid tot rehabilitatie. De uitspraak benadrukt de impact van gijzeling op de persoonlijke vrijheid van slachtoffers en de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/601024-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 juni 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1985] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [woonadres]
raadsvrouw mr. E. Kolokatsi, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is laatstelijk inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 24 mei 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair: samen met een ander of anderen [aangever 1] van haar vrijheid heeft beroofd en/of beroofd heeft gehouden om geld van die [aangever 1] en/of haar vader te krijgen;
Subsidiair: medeplichtig is geweest aan dat feit.
3 De voorvragen
Geen partiële nietigheid feit 1 en feit 2:
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat in feit 1 en feit 2 gesproken wordt over het oogmerk ‘een ander dwingen iets te doen’ en dat die ander wordt ingevuld met ‘[aangever 1] (en/of haar vader)’. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het noemen van de gegijzelde persoon als ‘de ander’ tot gevolg heeft dat de tenlastelegging innerlijk tegenstrijdig is. Door de wijze waarop de tenlastelegging is geformuleerd dient de tenlastelegging onder feit 1 en feit 2 dan ook partieel nietig te worden verklaard, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank overweegt dat de wettekst van artikel 282a van het Wetboek van Strafrecht (deels) luidt “opzettelijk een persoon wederrechtelijk van de vrijheid beroven of beroofd houden met het oogmerk een ander te dwingen iets te doen”. Uit de toelichting op dit wetsartikel en uit de geldende jurisprudentie volgt dat onder ‘de ander’ ook degene kan worden begrepen die van zijn vrijheid is beroofd. Het invullen van ‘de ander’ met de persoon van de gegijzelde maakt de dagvaarding dus niet onduidelijk dan wel innerlijk tegenstrijdig. Van partiële nietigheid is dan ook naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
De rechtbank constateert verder dat de rechtbank bevoegd is, de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan op de nader in het ter zitting overgelegde schriftelijk requisitoir omschreven gronden.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder primair en subsidiair ten laste gelegde feiten. De verdediging heeft daarbij gewezen op de in het ter zitting overgelegde schriftelijk pleidooi omschreven gronden.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Bewezenverklaring primair ten laste gelegde feit:
Aangeefster [aangever 1] (hierna: [aangever 1]) verklaarde dat zij in oktober 2011 werd aangesproken door een Antilliaanse jongen die zij al langer kende als [naam]. [naam] was zijn bijnaam en hij stond met de telefoonnummers [telefoonnummers], [telefoonnummers] en [telefoonnummers] in haar mobiele telefoon. [naam] had aan haar gevraagd of ze wiet mochten knippen in haar woning aan de [adres] te Utrecht. [aangever 1] was daarmee akkoord gegaan. [naam] en de man die later allebei werden aangehouden in de woning aan de [adres] op 19 oktober 2011 waren de eigenaren van de wiet in haar woning.
Uit het dossier volgt dat in de woning aan de [adres] te [woonplaats] twee mannen zijn aangehouden, te weten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]). Uit het dossier volgt ook dat [medeverdachte 1] ook wel [naam] wordt genoemd.
[aangever 1] verklaarde dat [medeverdachte 1] vuilniszakken met daarin de planten kwam brengen. De vuilniszakken werden in de woonkamer neergezet en daarna kwamen [medeverdachte 2] en nog een vrouw. Deze vrouw was door de politie aangehouden in de woning op de [adres] op 19 oktober 2011.
Uit het dossier volgt dat in de woning aan de [adres] te [woonplaats] naast de hiervoor genoemde twee mannen ook een vrouw is aangehouden, te weten [verdachte] (hierna: [verdachte]).
[aangever 1] verklaarde verder dat de geknipte toppen lagen te drogen in haar woning en dat zij op 18 oktober 2011 werd overvallen. Bij die overval werd de partij wiet door de daders meegenomen. [aangever 1] was na de overval naar een vriend in Overvecht gelopen en het was haar daar gelukt om contact op te nemen met de eigenaren van de wiet. Ongeveer twee uur later kwam er een kleine zwarte auto voorrijden met daarin [medeverdachte 1] en [verdachte].
[aangever 1] was door hen meegenomen, “kom we gaan” , was ingestapt en ze waren naar haar woning gereden. [aangever 1] verklaarde dat zij [verdachte] eerder had gezien en dat [verdachte] had geholpen met het knippen van de toppen in haar woning.
Bij het in de woning van aangeefster [aangever 1] aan de [adres] te Utrecht gehouden onderzoek trof de politie in de hoofdslaapkamer achter het voeteneind van het bed een grote hoeveelheid gedroogd restmateriaal van hennepplanten aan waarvan de toppen waren verwijderd. In de keuken lag op de kachel nog wat hennep te drogen. In de woning hing een sterke henneplucht.
[aangever 1] verklaarde voorts dat ze in haar woning aan [medeverdachte 1] vertelde dat ze was overvallen. [medeverdachte 1] reageerde boos en hij zei tegen haar dat zij de deur niet uit had mogen gaan en dat zij verantwoordelijk was voor de vijf kilo wiet die in haar woning lag. [verdachte] vond het vervelend, maar zij vond ook dat het de schuld van [aangever 1] was.
[aangever 1] moest gelijk geld regelen. Ze had gezegd dat het twee weken zou duren voor ze aan geld kon komen en [naam] had toen gezegd dat zij al die tijd bij hem moest blijven. [aangever 1] had toen voorgesteld om haar vader te bellen. [aangever 1] dacht dat dit meteen een gelegenheid was om iemand te waarschuwen. [aangever 1] verklaarde in haar woning met de telefoon van [medeverdachte 1] naar haar vader te hebben gebeld. Ze had tegen haar vader gezegd dat ze werd bedreigd en dat ze haar niet wilden laten gaan, voordat ze twintigduizend euro zou hebben betaald.
Na ongeveer tien minuten waren [medeverdachte 1], [verdachte] en [aangever 1] met de auto vertrokken vanuit de woning van [aangever 1] naar een belhuis in Overvecht. In het belhuis had [aangever 1] voor de tweede maal telefonisch contact gezocht met haar vader. [medeverdachte 1] stond op dat moment naast haar in het hokje. [aangever 1] had haar vader gevraagd om haar terug te bellen op haar eigen mobiele telefoon en haar vader had haar teruggebeld toen ze weer in de auto zat. Dat telefoongesprek moest, net zoals de telefoongesprekken die volgden, worden gevoerd via de luidsprekerfunctie van het toestel, zodat de anderen de gesprekken konden volgen.
[aangever 1] verklaarde dat ze vanuit het belhuis met de auto daarna waren vertrokken naar het Centraal Station in Utrecht. Bij het Centraal Station zag zij dat [medeverdachte 2] aan kwam lopen. [medeverdachte 2] nam plaats in de auto. [medeverdachte 1] had [medeverdachte 2] gebeld toen ze in de woning van [aangever 1] waren. [verdachte] zei tegen [aangever 1] dat ze maar beter kon oppassen, omdat [medeverdachte 2] nogal een opgefokt type was. Vanaf het Centraal Station waren ze naar Nieuwegein gereden. In de auto vroeg [medeverdachte 1] continue hoe [aangever 1] aan het geld zou gaan komen.
[aangever 1] verklaarde dat ze in Nieuwegein de woning waren binnengegaan waar zij door de politie werd aangetroffen, zijnde de woning aan de [adres]. [aangever 1] was in de woning totaal niet op haar gemak, omdat ze het gevoel had dat ze tegen haar wil in de woning aanwezig was. In de woning had zij een telefonisch gesprek gehad met haar vader via de luidsprekerfunctie van haar telefoon. De anderen waren op dat moment ook aanwezig en zij had tegen haar vader gezegd dat de anderen meeluisterden. Haar vader bood aan dat hij 1.000 euro kon regelen, maar dat werd niet geaccepteerd en er werd een tegenbod gedaan van 5.000 euro. Haar vader zei dat hij voor dat bedrag bij meerdere banken langs moest en hij zou dat pas de volgende morgen kunnen regelen. Hij (de rechtbank begrijpt: één van de twee mannelijke verdachten) had toen op de laptop het adres van de vader van [aangever 1] opgezocht en zij (de rechtbank begrijpt: [verdachte]) had dit adres opgeschreven.
In de woning aan de [adres] werd door de politie op de salontafel een opengeslagen schrift aangetroffen met geschreven op de bovenliggende pagina “[adres]”. Tevens werd in de slaapkamer waar [verdachte] werd aangetroffen een laptop aangetroffen en in beslag genomen. Onderzoek wees uit dat op 19 oktober 2011 omstreeks 3.30 uur in deze laptop op Google Maps was gezocht naar het adres “[adres]” onder de gebruikersaccount met de naam “[naam]”.
[aangever 1] verklaarde dat haar vader in het telefoongesprek aan [aangever 1] vroeg of ze werd gegijzeld en [aangever 1] had gezegd “wel zoiets ja”. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren daar boos over en ze zeiden dat als er politie bij zou komen het niet goed met haar zou aflopen. [medeverdachte 1] had gezegd dat ze alleen haar vader mocht spreken en dat ze met niemand anders contact mocht hebben. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn op een gegeven moment weggegaan. [aangever 1] is met [verdachte] achtergebleven in de woning. [aangever 1] durfde niet weg te gaan. Ze was te bang om iets te proberen. Ongeveer twee uur later zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] weer teruggekomen. Het volgende moment was de politie in de woning.
[aangever 1] verklaarde ook dat toen ze in de auto zaten wederom werd gevraagd hoe zij dat geld zou gaan regelen. [aangever 1] had toen gezegd dat ze daar twee weken voor nodig zou hebben. Er werd toen gezegd “dat betekent dan dat je twee weken bij ons blijft”. [aangever 1] begreep toen dat zij haar niet meer alleen zouden laten tot ze het geld zou hebben betaald. Ze had geen beltegoed en ze durfde 112 niet te bellen. Ze was geen moment alleen en was bang dat het zou opvallen als ze 112 zou bellen en dat de situatie dan uit de hand zou lopen. Ze had angst voor de mogelijkheid dat [medeverdachte 1] agressief zou worden. [aangever 1] had niet het gevoel dat ze vrijwillig in de woning zat. Er was meerdere keren tegen haar gezegd “tot het geld er is, blijf je bij ons”, ook door de tweede man, nadat deze ingestapt was.
Op 19 oktober 2011 om 8.25 uur trad de politie binnen in de woning van [verdachte] aan de [adres] in Nieuwegein. In de woning waren op dat moment vier personen aanwezig, te weten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [verdachte] en [aangever 1].
In de woning werden door de politie verschillende telefoontoestellen aangetroffen. De politie schrijft in het dossier de toestellen toe aan de verschillende gebruikers.
[medeverdachte 1] lag aan het voeteneind van [aangever 1] op een matras op de grond te slapen. In de directe omgeving van [medeverdachte 1] werden drie telefoontoestellen aangetroffen van het merk Nokia. De sim-kaarten in de drie telefoontoestellen correspondeerden met de telefoonnummers [telefoonnummers], [telefoonnummers] en [telefoonnummers]. In de telefoon van [aangever 1] stonden deze nummers bij de naam [naam]. [aangever 1] heeft bovendien verklaard dat de telefoonnummers [telefoonnummers] en [telefoonnummers] van [naam] waren. In de Ford Focus met kenteken [kenteken] op naam van [medeverdachte 1] werden verpakkingen aangetroffen van diverse sim-kaarten, waaronder die van de telefoonnummers [telefoonnummers] en [telefoonnummers]. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat de telefoonnummers [telefoonnummers], [telefoonnummers] en [telefoonnummers] bij [medeverdachte 1] in gebruik waren.
[verdachte] verklaarde dat de mobiele telefoon van het merk Samsung aangetroffen op de kast in de slaapkamer in haar woning haar eigendom is. De sim-kaart in het telefoontoestel correspondeerde met het telefoonnummer [telefoonnummers]. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat het telefoonnummer [telefoonnummers] in gebruik was bij [verdachte].
In de directe omgeving waar [medeverdachte 2] de nacht had doorgebracht werd een telefoontoestel van het merk Blackberry aangetroffen. De sim-kaart in dit telefoontoestel correspondeerde met het telefoonnummer [telefoonnummers]. Bij het aanzetten van de telefoon verscheen in het beeldscherm een afbeelding van [medeverdachte 2]. In het geheugen van de telefoon werden meerdere afbeeldingen aangetroffen van [medeverdachte 2], waaronder een afbeelding van een stad&streek stamkaart met daarop een pasfoto van [medeverdachte 2] en de naam [naam]. In het telefoontoestel van medeverdachte [medeverdachte 1] stond als contact opgenomen [medeverdachte 2]/[medeverdachte 2] met telefoonnummer [telefoonnummers]. [medeverdachte 2] of [medeverdachte 2] is de roepnaam van medeverdachte [medeverdachte 2]. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat de telefoonnummers [telefoonnummers] en [telefoonnummers] bij medeverdachte [medeverdachte 2] in gebruik waren.
[aangever 1] verklaarde dat het telefoonnummer [telefoonnummers] haar telefoonnummer was. In een sms-bericht van [aangever 1] aan haar vader vraagt zij aan haar vader haar terug te bellen op haar nummer [telefoonnummers]. In het telefoontoestel van [medeverdachte 1] stond als contactpersoon [aangever 1] met het telefoonnummer [telefoonnummers] opgenomen. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat het telefoonnummer [telefoonnummers] in gebruik was bij aangeefster [aangever 1].
Het telefoonnummer waarop [aangever 1] haar vader, [getuige 1], had gebeld betrof het nummer [telefoonnummers]. De rechtbank stelt vast dat het telefoonnummer [telefoonnummers] in gebruik was bij [getuige 1].
Getuige [getuige 1], de vader van [aangever 1], verklaarde bij de politie dat hij op 18 oktober 2011 om kwart voor negen door [aangever 1] werd gebeld. Hij hoorde [aangever 1] zeggen dat ze geld nodig had, omdat ze haar verantwoordelijk hadden gesteld voor de wiet. [getuige 1] verklaarde dat hij weer werd gebeld door [aangever 1] en dat [aangever 1] haar verhaal herhaalde. Om kwart over negen werd hij weer gebeld door [aangever 1]. [aangever 1] vroeg of hij haar terug wilde bellen. Hij heeft haar teruggebeld op haar mobiele telefoon. Hij hoorde [aangever 1] zeggen dat zij in de auto zat en dat ze haar niet lieten gaan voordat ze geld hadden. Hij hoorde dat [aangever 1] aan de anderen vroeg wat ze wilden hebben. [getuige 1] hoorde wat geroezemoes en vervolgens zei [aangever 1] twintigduizend euro. [getuige 1] vroeg aan [aangever 1] of ze de deur niet kon openen en hard kon weglopen. Hij hoorde dat er werd gelachen op de achtergrond bij [aangever 1]. [aangever 1] zei dat ze alles konden horen en dat de telefoon op de luidspreker stond. [getuige 1] had gezegd dat hij er even niets mee kon. Er werd nog een keer gebeld door [aangever 1] dat het echt nodig was. De tweede keer dat [aangever 1] belde was een 030-nummer en dat had [getuige 1] opgezocht in de computer. Zo kwam hij erachter dat ze belde vanuit een belhuis. Toen hij vroeg of hij met die mensen kon praten werd er meteen opgelegd.
De verklaringen van aangeefster [aangever 1] en getuige [getuige 1] vinden steun in de in het dossier opgenomen uitgewerkte sms-berichten en afgeluisterde telefoongesprekken, te weten:
Gesprek d.d. 19 oktober 2011 om 0:07:00 uur :
[aangever 1]: ik moet met hun blijven tot die doekie er is, ik kan er ook niets aan doen, hun willen mee, ik moet het voor donderdag hebben, tot die tijd moet ik daar blijven
[getuige 1]: en je voelt je niet veilig natuurlijk
[aangever 1]: nee, natuurlijk niet, ik zit in een huis ergens
[getuige 1]: en gaan ze je een bed aanbieden of moet je bij ze slapen ergens
[aangever 1]: ja, dat denk ik, hij zegt zeg die man of die geld kan geven en anders moet ik afkappen met die telefoon
[getuige 1]: ik heb toch geen twintigduizend euro, kan ik met die jongens praten
[aangever 1] vraagt: wil je met hem praten. Er is een mannelijke stem hoorbaar bij [aangever 1] op de achtergrond. De man zegt “kijk het is jouw verantwoording, jij hebt iets afgesproken, jij bent naar buiten gegaan”
[aangever 1]: het is mijn verantwoording zegt hij
[getuige 1]: en nemen ze genoegen met 1000 euro, want meer heb ik niet
[aangever 1]: nee
Er is een mannelijke stem hoorbaar op de achtergrond bij [aangever 1]. [aangever 1] zegt: ik kon toch ook niet binnen twee dagen zoveel geld toveren
[getuige 1]: ze gijzelen je eigenlijk
[aangever 1]: ja, zeg maar van wel eigenlijk.
Sms-bericht d.d. 19 oktober 2011 om 0:23:07 uur van [aangever 1] aan [getuige 1]:
Ik wil je graag spreken, maar mijn beltegoed is bijna op. Wil je me bellen op mijn nummer
[telefoonnummers]?
Gesprek d.d. 19 oktober 2011 om 0:23:47 uur :
[aangever 1]: heb je vijfduizend euro
[getuige 1]: nee
[aangever 1]: gegijzeld, het is mijn schuld
Op de achtergrond is een mannenstem en een vrouwenstem hoorbaar
[getuige 1]: maar dat kan ik ook niet nu ophoesten, dat moet toch van de bank komen
Vrouwenstem …(onverstaanbaar)
[getuige 1]: dat heb ik niet op één rekening
Mannenstem: morgen is ook goed
[aangever 1]: morgen is ook goed zegt ie
[getuige 1]: maar laten ze jou dan gaan nu
[aangever 1]: breng jij mij thuis dan ofzo
Mannenstem: morgen
[aangever 1]: als het geld is opgehaald kan ik naar huis, het is mijn verantwoording, daarom
[getuige 1]: kan ik één van die gasten spreken
[aangever 1]: nee, ze willen niet spreken
De verbinding wordt verbroken.
De politie heeft in het proces-verbaal aan de hand van telefonische verkeersgegevens en de verklaringen een tijdlijn van de gebeurtenissen opgesteld, dat onder meer inhoudt:
Op 18 oktober 2011 om:
17.01 uur: *8990 belt naar *9390. De aangestraalde mast door *8990 is het [adres] Maarssen. Dat is een mast die is aangemerkt als omgeving van een verblijfslocatie van [medeverdachte 1]. De aangestraalde mast door *9390 is de Parnassusweg Amsterdam;
17.06 uur: *8990 belt naar *5643. De aangestraalde mast door *8990 is het [adres] Maarssen en de aangestraalde mast door *5643 is de [adres] Nieuwegein. De mast aan de [adres] wordt met hoge frequentie aangestraald door de gebruiker van *5643 en deze mast wordt aangestraald bij het sluiten en starten van de dag. Daaruit kan worden afgeleid dat deze omgeving een verblijfslocatie van de gebruiker is. [verdachte] verblijft in de omgeving van deze mast, zijnde [adres] Nieuwegein;
17.10 uur: [aangever 1] wordt bestolen van de partij wiet;
18.21 uur: *8990 wordt gebeld door [telefoonnummers]. Dat telefoonnummer betreft de vaste aansluiting van de [adres]. De aangestraalde mast door *8990 is het [adres] Maarssen;
19.08 uur: *8990 belt naar *5643. De aangestraalde mast van *8990 is de [adres] in Nieuwegein en de aangestraalde mast door *5643 is de [adres] Nieuwegein. De gebruiker van *8990 verplaatst zich dus naar Nieuwegein;
19.53 uur: *8990 wordt gebeld door [telefoonnummers]. Dat telefoonnummer betreft het vaste telefoonnummer van het adres [adres] in Overvecht. De aangestraalde mast door *8990 is de [adres] in Nieuwegein. [aangever 1] verklaarde dat zij na de beroving naar een vriend in Overvecht was gelopen. Ze wilde de eigenaren van de gestolen wiet bereiken;
20.03 uur: *8990 belt naar *9390. De aangestraalde mast door *8990 is de [adres] in Nieuwegein en de aangestraalde mast door *9390 is de [adres];
20.03 tot 20.17 uur: de gebruiker van *8990 straalt verschillende masten aan en lijkt zich te verplaatsen van Nieuwegein naar Utrecht. De laatste aangestraalde mast is de [adres], en die mast staat in de omgeving van de [adres]. Volgens de verklaring van [aangever 1] kwam [medeverdachte 1] haar samen met [verdachte] ophalen;
20.31 uur: *8990 belt naar *9390. De aangestraalde mast door *8990 is de [adres] in Utrecht. Dat is in de omgeving van de woning van [aangever 1]. [aangever 1] verklaarde dat [medeverdachte 1] in haar woning telefonisch contact had gezocht met de mede-eigenaar van de gestolen wiet en dat deze persoon bij het Centraal Station van Utrecht zou worden opgehaald;
20.37 uur: *5643 wordt gebeld door [telefoonnummers]. Dat telefoonnummer betreft het vaste telefoonnummer van het adres [adres] Nieuwegein, het adres van de tweelingzus van [verdachte]. Dit gesprek duurt slechts 19 seconden. De aangestraalde mast door *5643 is dan de [adres] Utrecht. Dat is vlakbij de woning van [aangever 1]. Volgens de verklaring van [aangever 1] is [verdachte] in haar woning op de [adres];
20.44 uur: *8990 belt naar *3884. De aangestraalde mast door *8990 is de [adres] in Utrecht. Volgens de verklaring van [aangever 1] had zij in de woning aan de [adres] Utrecht met de telefoon van [medeverdachte 1] naar haar vader gebeld om geld te regelen;
21.35 uur: *3884 wordt gebeld door [telefoonnummers]. Dat telefoonnummer betreft het nummer van [naam]. [aangever 1] belde volgens [getuige 1] om kwart over negen weer met het verzoek haar terug te bellen. Het nummer waarmee [aangever 1] belde was van een belhuis. [aangever 1] verklaarde dat zij met [medeverdachte 1] en [verdachte] naar een belhuis was gereden waar zij nogmaals telefonisch contact moest zoeken met haar vader;
21.38 uur: *3884 belt naar *1034. De aangestraalde mast door *1034 is de [adres] in Utrecht. [aangever 1] werd volgens haar verklaring door haar vader teruggebeld toen zij in de auto zat van het belhuis op weg naar het Centraal Station van Utrecht;
17.01 – 22.05 uur: er is elf keer telefonisch contact gezocht tussen de telefoonnummers *8990 en *9390. Gezien de duur hebben waarschijnlijk 8 gesprekken plaatsgevonden. De conclusie is dat [medeverdachte 1] frequent telefonisch contact heeft gehad met zijn contact [medeverdachte 2]/[medeverdachte 2], zijnde [medeverdachte 2];
17.01 – 22.05 uur: De aangestraalde masten duiden erop dat de gebruiker van *9390 zich verplaatst van Amsterdam richting Utrecht. De aangestraalde masten liggen in de omgeving van de spoorverbinding tussen Amsterdam en Utrecht;
22.05 uur: *8990 belt naar *9390. De aangestraalde mast door *8990 is het Jaarsbeursplein in Utrecht. [aangever 1] verklaarde dat zij met [medeverdachte 1] en [verdachte] naar het Centraal Station in Utrecht was gereden met als doel de mede-eigenaar van de wiet op te halen;
22.23 uur: *1034 wordt gebeld door [telefoonnummers]. De aangestraalde mast door *1034 is de [adres] Utrecht. Om 22.55 uur wordt *1034 gebeld door [telefoonnummer]. De aangestraalde mast door *1034 is de [adres] in Nieuwegein. [aangever 1] verklaarde dat zij vanaf het Centraal Station in Utrecht naar de woning aan de [adres] zijn gereden. De conclusie is dat [aangever 1] zich verplaatst van Utrecht naar Nieuwegein en dat zij zich bevindt in de omgeving van de woning van [verdachte].
Op 19 oktober 2011 om:
0.07 uur: *1034 stuurt een sms naar *3884. De aangestraalde mast door *1034 is de [adres] in Nieuwegein. [aangever 1] verklaarde dat zij na middernacht telefonisch contact moest opnemen met haar vader;
0.07 uur: *1034 wordt gebeld door *3884. De aangestraalde mast door *1034 is de [adres] in Nieuwegein;
0.23 uur: *1034 stuurt een sms naar *3884. De aangestraalde mast door *1034 is de [adres] in Nieuwegein. Op dit moment is het onderzoek telecommunicatie in operatie en heeft de politie inzicht in de inhoud “ik wil je spreken, maar mijn beltegoed is op”;
0.23 uur: *1034 wordt gebeld door *3884. De aangestraalde mast door *1034 is de [adres] in Nieuwegein. [aangever 1] vraagt aan [getuige 1] of hij 5.000 euro heeft. [getuige 1] zegt dat het geld van de bank moet komen, van 2 rekeningen. Op de achtergrond bij [aangever 1] zijn stemmen hoorbaar. [aangever 1] geeft aan dat morgen ook goed is. [getuige 1] vraagt of ze [aangever 1] nu laten gaan. [aangever 1] zegt dat als het geld is opgehaald ze dan naar huis kan. [getuige 1] wil met ze praten, maar ze willen niet met hem spreken;
0.26 uur: [aangever 1] verklaarde dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de woning hebben verlaten;
01.40 uur: *8990 belt naar *5643. De aangestraalde mast door *8990 is de [adres] in Utrecht. De aangestraalde mast door *5643 is de [adres] in Nieuwegein. [aangever 1] verklaarde dat [verdachte] werd gebeld, omdat het toestel van [aangever 1] uitgeschakeld moest worden. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn een half uur tot een uur daarna teruggekomen.
Bewijsoverwegingen
Betrouwbaarheid getuige
De rechtbank overweegt dat [aangever 1] vanaf haar eerste verklaring bij de politie tot aan haar verklaring bij de rechter-commissaris consistent heeft verklaard over hetgeen er is gebeurd. Daar komt bij dat haar verklaring past in de hiervoor weergegeven telefoonverkeergegevens en in de afgeluisterde telefoongesprekken en opgevangen
sms-berichten. Ten tijde van het opnemen van de aangifte wist [aangever 1] nog niet dat er een onderzoek naar de telefoongegevens had plaatsgevonden en dat de politie ook telefoongesprekken had afgeluisterd. Dat deze gegevens en de inhoud van de getapte gesprekken overeenkomen met haar verklaring maakt haar verklaring naar het oordeel van de rechtbank betrouwbaar en geloofwaardig. De rechtbank heeft dan ook geen reden om aan de juistheid van de verklaring van [aangever 1] te twijfelen.
Vrijheidsberoving
Dat [aangever 1] blijkens haar verklaring niet heeft gekeken of de voordeur op slot zat en zij niet heeft geprobeerd om te vluchten betekent niet dat geen sprake is geweest van een gijzeling. Uit geldende jurisprudentie volgt dat voor wederrechtelijke vrijheidsberoving niet is vereist dat sprake is geweest van daadwerkelijke opsluiting. Ook het voortdurend in de nabijheid van het slachtoffer verblijven zodat het slachtoffer wordt belemmerd om iets te doen en het opwekken van vrees bij het slachtoffer waardoor deze niets durft te doen, kan een gijzeling in de zin van artikel 282a Wetboek van Strafrecht opleveren. Uit de verklaring van [aangever 1], de verklaring van haar vader en de inhoud van de getapte telefoongesprekken blijkt dat [aangever 1] niet weg mocht voordat zij het geld aan [medeverdachte 1] dan wel [medeverdachte 2] had betaald. Pas als het geld betaald was mocht ze weg en ze gaf aan haar vader aan dat ze werd gegijzeld. Naar het oordeel van de rechtbank is in deze situatie daarom sprake van een gijzeling van [aangever 1].
Dit geldt eens te meer wanneer het voorgaande wordt bezien in samenhang met de omstandigheden in dit geval:
[aangever 1] was vlak voor de gijzeling in haar eigen woning overvallen door drie mannen en geript van de in haar woning aanwezige partij wiet. Deze overval had op haar al een grote indruk gemaakt. Twee mannen en een vrouw nemen haar vervolgens mee naar een voor haar onbekende woning en delen haar steeds mee dat zij verantwoordelijk is voor de weggenomen wiet en dat zij er daarom voor moet zorgen dat er een groot geldbedrag wordt geregeld. De eerdere overval heeft hoogstwaarschijnlijk bijgedragen aan het effect van die woorden op [aangever 1] en op haar gevoel dat zij niet vrij was te vertrekken. Nu genoemde twee mannen en vrouw, verdachte en de medeverdachten, door mededelingen van [aangever 1] op de hoogte waren van de eerdere overval, mag dat extra effect en gevoel ook aan hun handelen worden toegerekend.
Medeplegen
Blijkens voornoemde bewijsmiddelen is verdachte [verdachte] vanaf het begin betrokken geweest. Zij is immers met medeverdachte [medeverdachte 1] meegekomen naar de woning van [aangever 1]. [verdachte] was betrokken bij de gestolen partij wiet, omdat zij aanwezig was bij het brengen van de wiet naar [aangever 1] en zij eerder had geholpen bij het knippen van de planten in de woning van [aangever 1]. In de woning heeft verdachte [verdachte] gezegd dat ook zij [aangever 1] verantwoordelijk hield voor de gestolen partij wiet. Bij het Centraal Station in Utrecht heeft verdachte [verdachte] tegen [aangever 1] gezegd dat ze moest oppassen voor [medeverdachte 2], omdat hij nogal een opgefokt type zou zijn. [aangever 1] wordt uiteindelijk naar de woning van verdachte [verdachte] gebracht en daar zijn ze gebleven. In de getapte telefoongesprekken is op de achtergrond een vrouwenstem hoorbaar als gepraat wordt over het geldbedrag dat door de vader van [aangever 1] geregeld moet worden. Dit betekent dat verdachte [verdachte] in de nabijheid van [aangever 1] en de medeverdachten was ten tijde van die telefoongesprekken, die -aldus [aangever 1] op de luidspreker werden gevoerd. Op de laptop van verdachte [verdachte] en onder haar gebruikersnaam “[naam]” wordt het adres van de vader van [aangever 1] opgezocht, zodat ze de volgende dag het geld bij haar vader kunnen ophalen. Volgens de verklaring van [aangever 1] is verdachte [verdachte] degene geweest die dat adres in een schrift op schreef. [aangever 1] wordt in de woning van verdachte [verdachte] onder de hoede van [verdachte] achtergelaten als de beide medeverdachten de woning voor een bepaalde tijd verlaten. De rechtbank stelt op basis van deze feiten en omstandigheden vast dat verdachte een rol van betekenis in de gijzeling heeft gehad en dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking met de medeverdachten.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de gijzeling van [aangever 1] in de periode van 18 oktober 2011 tot en met 19 oktober 2011 en dat zij met haar mededaders [aangever 1] in dat kader gedurende de autorit en het verblijf in de woning wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden met het oogmerk om geld van haar en/of haar vader te krijgen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair
in de periode van 18 tot en met 19 oktober 2011 te Utrecht en Nieuwegein, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een persoon, genaamd [aangever 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, met het oogmerk (een) ander(en), te weten deze [aangever 1] en/of haar vader, te dwingen iets te doen, immers heeft zij, verdachte, tezamen en in vereniging met haar mededaders, deze [aangever 1]
- op boze toon aangesproken en tegen haar gezegd “kom we gaan” en
- haar medegedeeld dat er 20.000 euro of in ieder geval 5.000 euro moest komen ter vergoeding van de weggenomen hennep en “je blijft totdat dat geld door ons is ontvangen”, en
- dat zij en/of haar vader dit geld moest(en) regelen en
- haar meegenomen naar een woning in Nieuwegein en
- haar in die woning achter gelaten en
- (medegedeeld dat) zij met niemand anders dan haar vader contact mocht opnemen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Ten aanzien van primair:
Medeplegen van gijzeling.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden waarvan tien maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie heeft gevorderd om bij het voorwaardelijk strafdeel als bijzondere voorwaarden verplicht reclasseringstoezicht (meldingsgebod) en deelname aan een behandeling indien dat noodzakelijk wordt geacht, ook als dat inhoudt dat verdachte moet meewerken aan een psychologisch onderzoek, op te leggen.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht als de rechtbank tot een bewezenverklaring en een strafoplegging komt om een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen. De raadsvrouw heeft aangegeven dat verdachte ook bereid is om een taakstraf uit te voeren.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de gijzeling van slachtoffer [aangever 1]. [aangever 1] is gedurende de gijzeling gemanipuleerd en voortdurend onder druk gezet om geld te regelen, omdat zij verantwoordelijk werd gehouden voor een gestolen partij wiet. [aangever 1] is een half etmaal lang gegijzeld geweest.
Gijzeling is een ernstig strafbaar feit. Het vormt een ingrijpende inbreuk op de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer daarvan. Het moet voor het slachtoffer een beangstigende en bedreigende situatie zijn geweest en dat moet het ook zijn geweest voor haar vader die door de gijzeling onder druk werd gezet om te betalen. De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte geen leidende rol in de gijzeling heeft gespeeld. Verdachte heeft echter geen respect getoond voor het welzijn van het slachtoffer. Door dergelijke feiten worden gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt bij de slachtoffers daarvan en bij de maatschappij in het algemeen. Dat het slachtoffer een bekende was in de wereld van de hennep en bekend was met de risico’s in die wereld doet aan de ernst van het door verdachte gepleegde feit niet af.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte d.d. 11 april volgt dat verdachte één keer eerder in 2000 is veroordeeld, maar niet voor het plegen van een gijzeling of een wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Reclassering Nederland vermeldt in het rapport van 15 mei 2012 dat verdachte een problematische ontwikkeling heeft doorgemaakt. Verdachte heeft medio 2010 besloten een positieve wending aan haar leven te geven door professionele hulp te zoeken. Middels behandeling bij GGZ Altrecht heeft zij de in de afgelopen jaren opgedane trauma’s weten te verwerken en heeft ze gewerkt aan het assertiever en weerbaarder worden. Daarnaast heeft verdachte zich gericht op haar toekomst door weer te gaan studeren en werken. Er zijn nauwelijks nog criminogene factoren aanwezig op de diverse leefgebieden. Verdachte is weer in staat de regie over haar eigen leven te voeren en bewuste en verantwoorde keuzes te maken. De reclassering hecht eraan op te merken dat indien verdachte schuldig wordt bevonden er een totaal ander beeld ontstaat van verdachte, namelijk dat van een jonge vrouw die zich problematisch heeft ontwikkeld tot volwassenheid en als gevolg van haar tekortkomingen qua persoonlijkheid betrokken is geraakt bij een ernstig delict.
De reclassering schat het recidiverisico in als laag gemiddeld. De reclassering adviseert als verdachte schuldig wordt bevonden een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod en een behandeling bij een forensische polikliniek voor haar psychische problematiek.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij wil meewerken aan verdere begeleiding door de reclassering en aan een behandeling. Verdachte wil haar leven verder op orde krijgen en verder met haar schoolopleiding en haar werk.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt en wel een gevangenisstraf van langere duur dan de tijd die verdachte reeds voor de schorsing van de voorlopige hechtenis in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft daarbij tevens rekening gehouden met het feit dat verdachte totaal geen verantwoordelijkheid neemt voor haar aandeel in de gijzeling. Ook ter zitting heeft verdachte geen openheid van zaken willen geven en heeft zij voor een groot deel een beroep op haar zwijgrecht gedaan.
De rechtbank heeft door het niet geven van openheid van zaken niet de indruk dat verdachte doordrongen is van de ernst van wat zij heeft gedaan. De rechtbank zal verdachte dan ook naast de onvoorwaardelijke gevangenisstraf een forse voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen om verdachte ervan te doordringen dat ze zich niet opnieuw met (dit soort) strafbare feiten moet inlaten en om haar ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen.
Alles overziende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden waarvan zeven maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht een passende straf is. De rechtbank zal deze straf dan ook aan verdachte opleggen met verplicht reclasseringstoezicht, alsmede de verplichting mee te werken aan onderzoek door een forensische polikliniek en zonodig ook een behandeling bij een forensische polikliniek als bijzondere voorwaarde.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 282a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de dagvaarding geldig;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair: medeplegen van gijzeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd onder de algemene voorwaarden:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
*dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland,
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd van 2 jaar onder behandeling zal stellen van een forensische polikliniek op de tijden en plaatsen als door of namens die kliniek aan te geven, teneinde zich te laten diagnosticeren en, indien geïndiceerd, behandelen;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om toezicht te houden op de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft de voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip dat de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, mr. M.J. Grapperhaus en
mr. P.L.C.M. Ficq, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 juni 2012.