parketnummer: 16/601026-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 juni 2012
[verdachte]
geboren op [1980] te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen)
wonende te [woonplaats]
gedetineerd in PI Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein
raadsman mr. S.R. Bordewijk, advocaat te Schiedam.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is laatstelijk inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 24 mei 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: samen met een ander of anderen [aangever 1] van haar vrijheid heeft beroofd en/of beroofd heeft gehouden om geld van die [aangever 1] en/of haar vader te krijgen;
Feit 2: samen met een ander of anderen [aangever 2] van zijn vrijheid heeft beroofd en/of beroofd heeft gehouden om informatie van die [aangever 2] te krijgen;
Feit 3 primair: samen met een ander of anderen heeft geprobeerd om [aangever 2] van het leven te beroven door met een vuurwapen op of in de richting van die [aangever 2] te schieten;
Feit 3 subsidiair: samen met een ander of anderen heeft geprobeerd om die [aangever 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een vuurwapen op of in de richting van die [aangever 2] te schieten.
Geen partiële nietigheid feit 1 en feit 2:
De raadsman heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat in feit 1 en feit 2 gesproken wordt over het oogmerk ‘een ander dwingen iets te doen’ en dat die ander wordt ingevuld met ‘[aangever 1] (en/of haar vader)’ respectievelijk ‘[aangever 2]’. De raadsman heeft aangevoerd dat het noemen van de gegijzelde persoon als ‘de ander’ tot gevolg heeft dat de tenlastelegging innerlijk tegenstrijdig is. Door de wijze waarop de tenlastelegging is geformuleerd dient de tenlastelegging onder feit 1 en feit 2 dan ook partieel nietig te worden verklaard, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt dat de wettekst van artikel 282a van het Wetboek van Strafrecht (deels) luidt “opzettelijk een persoon wederrechtelijk van de vrijheid beroven of beroofd houden met het oogmerk een ander te dwingen iets te doen”. Uit de toelichting op dit wetsartikel en uit de geldende jurisprudentie volgt dat onder ‘de ander’ ook degene kan worden begrepen die van zijn vrijheid is beroofd. Het invullen van ‘de ander’ met de persoon van de gegijzelde maakt de dagvaarding dus niet onduidelijk dan wel innerlijk tegenstrijdig.
Van partiële nietigheid is dan ook naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
De rechtbank constateert verder dat de rechtbank bevoegd is, de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 3 primair en feit 3 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en vordert om verdachte van die feiten vrij te spreken.
De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de nader in het ter zitting overgelegde schriftelijk requisitoir omschreven gronden.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1, feit 2, feit 3 primair en feit 3 subsidiair.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 en feit 2 met name gewezen op het feit dat de verklaringen van aangeefster [aangever 1] en aangever [aangever 2] niet betrouwbaar zijn en in het dossier verder geen steunbewijs voorhanden is voor die verklaringen. Daarom kan zowel wat [aangever 1] als [aangever 2] betreft niet bewezen worden dat sprake is geweest van wederrechtelijke vrijheidsberoving.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 3 primair en feit 3 subsidiair:
Aangever [aangever 2] verklaarde bij de politie dat hij een knal hoorde toen hij de sloot indook om aan de verdachten te ontkomen. De rechtbank overweegt op basis van de inhoud van het dossier dat de politie op de plek waar met het vuurwapen geschoten zou zijn geen munitie(delen) heeft aangetroffen. De verklaring van aangever [aangever 2] wordt op het punt van het horen van een knal niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel. De rechtbank is van oordeel dat aldus niet bewezen kan worden dat verdachte of zijn mededader met een vuurwapen in de richting van [aangever 2] heeft geschoten. De rechtbank zal verdachte dan ook van feit 3 primair en feit 3 subsidiair vrijspreken.
Bewezenverklaring feit 1:
Aangeefster [aangever 1] (hierna: [aangever 1]) verklaarde dat zij in oktober 2011 werd aangesproken door een Antilliaanse jongen die zij al langer kende als [naam]. [naam] was zijn bijnaam en hij stond met de telefoonnummers [telefoonnummer], [telefoonnummer] en [telefoonnummer] in haar mobiele telefoon. [naam] had aan haar gevraagd of ze wiet mochten knippen in haar woning aan de [adres] II te Utrecht. [aangever 1] was daarmee akkoord gegaan. [naam] en de man die later allebei werden aangehouden in de woning aan de [adres] op 19 oktober 2011 waren de eigenaren van de wiet in haar woning.
Uit het dossier volgt dat in de woning aan de [adres] te Nieuwegein twee mannen zijn aangehouden, te weten [verdachte] (hierna: [verdachte]) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]). Uit het dossier volgt ook dat [verdachte] ook wel [naam] wordt genoemd.
[aangever 1] verklaarde dat [verdachte] vuilniszakken met daarin de planten kwam brengen. De vuilniszakken werden in de woonkamer neergezet en daarna kwamen [medeverdachte 2] en nog een vrouw. Deze vrouw was door de politie aangehouden in de woning op de [adres] op 19 oktober 2011.
Uit het dossier volgt dat in de woning aan de [adres] te Nieuwegein naast de hiervoor genoemde twee mannen ook een vrouw is aangehouden, te weten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]).
[aangever 1] verklaarde verder dat de geknipte toppen lagen te drogen in haar woning en dat zij op 18 oktober 2011 werd overvallen. Bij die overval werd de partij wiet door de daders meegenomen. [aangever 1] was na de overval naar een vriend in Overvecht gelopen en het was haar daar gelukt om contact op te nemen met de eigenaren van de wiet. Ongeveer twee uur later kwam er een kleine zwarte auto voorrijden met daarin [verdachte] en [medeverdachte 1].
[aangever 1] was door hen meegenomen, “kom we gaan” , was ingestapt en ze waren naar haar woning gereden. [aangever 1] verklaarde dat zij [medeverdachte 1] eerder had gezien en dat [medeverdachte 1] had geholpen met het knippen van de toppen in haar woning.
Bij het in de woning van aangeefster [aangever 1] aan de [adres] II te Utrecht gehouden onderzoek trof de politie in de hoofdslaapkamer achter het voeteneind van het bed een grote hoeveelheid gedroogd restmateriaal van hennepplanten aan waarvan de toppen waren verwijderd. In de keuken lag op de kachel nog wat hennep te drogen. In de woning hing een sterke henneplucht.
[aangever 1] verklaarde voorts dat ze in haar woning aan [verdachte] vertelde dat ze was overvallen. [verdachte] reageerde boos en hij zei tegen haar dat zij de deur niet uit had mogen gaan en dat zij verantwoordelijk was voor de vijf kilo wiet die in haar woning lag. [medeverdachte 1] vond het vervelend, maar zij vond ook dat het de schuld van [aangever 1] was.
[aangever 1] moest gelijk geld regelen. Ze had gezegd dat het twee weken zou duren voor ze aan geld kon komen en [naam] had toen gezegd dat zij al die tijd bij hem moest blijven. [aangever 1] had toen voorgesteld om haar vader te bellen. [aangever 1] dacht dat dit meteen een gelegenheid was om iemand te waarschuwen. [aangever 1] verklaarde in haar woning met de telefoon van [verdachte] naar haar vader te hebben gebeld. Ze had tegen haar vader gezegd dat ze werd bedreigd en dat ze haar niet wilden laten gaan, voordat ze twintigduizend euro zou hebben betaald.
Na ongeveer tien minuten waren [verdachte], [medeverdachte 1] en [aangever 1] met de auto vertrokken vanuit de woning van [aangever 1] naar een belhuis in Overvecht. In het belhuis had [aangever 1] voor de tweede maal telefonisch contact gezocht met haar vader. [verdachte] stond op dat moment naast haar in het hokje. [aangever 1] had haar vader gevraagd om haar terug te bellen op haar eigen mobiele telefoon en haar vader had haar teruggebeld toen ze weer in de auto zat. Dat telefoongesprek moest, net zoals de telefoongesprekken die volgden, worden gevoerd via de luidsprekerfunctie van het toestel, zodat de anderen de gesprekken konden volgen.
[aangever 1] verklaarde dat ze vanuit het belhuis met de auto daarna waren vertrokken naar het Centraal Station in Utrecht. Bij het Centraal Station zag zij dat [medeverdachte 2] aan kwam lopen. [medeverdachte 2] nam plaats in de auto. [verdachte] had [medeverdachte 2] gebeld toen ze in de woning van [aangever 1] waren. [medeverdachte 1] zei tegen [aangever 1] dat ze maar beter kon oppassen, omdat [medeverdachte 2] nogal een opgefokt type was. Vanaf het Centraal Station waren ze naar Nieuwegein gereden. In de auto vroeg [verdachte] continue hoe [aangever 1] aan het geld zou gaan komen.
[aangever 1] verklaarde dat ze in Nieuwegein de woning waren binnengegaan waar zij door de politie werd aangetroffen, zijnde de woning aan de [adres]. [aangever 1] was in de woning totaal niet op haar gemak, omdat ze het gevoel had dat ze tegen haar wil in de woning aanwezig was. In de woning had zij een telefonisch gesprek gehad met haar vader via de luidsprekerfunctie van haar telefoon. De anderen waren op dat moment ook aanwezig en zij had tegen haar vader gezegd dat de anderen meeluisterden. Haar vader bood aan dat hij 1.000 euro kon regelen, maar dat werd niet geaccepteerd en er werd een tegenbod gedaan van 5.000 euro. Haar vader zei dat hij voor dat bedrag bij meerdere banken langs moest en hij zou dat pas de volgende morgen kunnen regelen. Hij (de rechtbank begrijpt: één van de twee mannelijke verdachten) had toen op de laptop het adres van de vader van [aangever 1] opgezocht en zij (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1]) had dit adres opgeschreven.
In de woning aan de [adres] werd door de politie op de salontafel een opengeslagen schrift aangetroffen met geschreven op de bovenliggende pagina “[adres]”. Tevens werd in de slaapkamer waar [medeverdachte 1] werd aangetroffen een laptop aangetroffen en in beslag genomen. Onderzoek wees uit dat op 19 oktober 2011 omstreeks 3.30 uur in deze laptop op Google Maps was gezocht naar het adres “[adres]” onder de gebruikersaccount met de naam “[naam]”.
[aangever 1] verklaarde dat haar vader in het telefoongesprek aan [aangever 1] vroeg of ze werd gegijzeld en [aangever 1] had gezegd “wel zoiets ja”. [verdachte] en [medeverdachte 2] waren daar boos over en ze zeiden dat als er politie bij zou komen het niet goed met haar zou aflopen. [verdachte] had gezegd dat ze alleen haar vader mocht spreken en dat ze met niemand anders contact mocht hebben. [verdachte] en [medeverdachte 2] zijn op een gegeven moment weggegaan. [aangever 1] is met [medeverdachte 1] achtergebleven in de woning. [aangever 1] durfde niet weg te gaan. Ze was te bang om iets te proberen. Ongeveer twee uur later zijn [verdachte] en [medeverdachte 2] weer teruggekomen. Het volgende moment was de politie in de woning.
[aangever 1] verklaarde ook dat toen ze in de auto zaten wederom werd gevraagd hoe zij dat geld zou gaan regelen. [aangever 1] had toen gezegd dat ze daar twee weken voor nodig zou hebben. Er werd toen gezegd “dat betekent dan dat je twee weken bij ons blijft”. [aangever 1] begreep toen dat zij haar niet meer alleen zouden laten tot ze het geld zou hebben betaald. Ze had geen beltegoed en ze durfde 112 niet te bellen. Ze was geen moment alleen en was bang dat het zou opvallen als ze 112 zou bellen en dat de situatie dan uit de hand zou lopen. Ze had angst voor de mogelijkheid dat [verdachte] agressief zou worden. [aangever 1] had niet het gevoel dat ze vrijwillig in de woning zat. Er was meerdere keren tegen haar gezegd “tot het geld er is, blijf je bij ons”, ook door de tweede man, nadat deze ingestapt was.
Op 19 oktober 2011 om 8.25 uur trad de politie binnen in de woning van [medeverdachte 1] aan de [adres] in Nieuwegein. In de woning waren op dat moment vier personen aanwezig, te weten [verdachte], [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [aangever 1].
In de woning werden door de politie verschillende telefoontoestellen aangetroffen. De politie schrijft in het dossier de toestellen toe aan de verschillende gebruikers.
[verdachte] lag aan het voeteneind van [aangever 1] op een matras op de grond te slapen. In de directe omgeving van [verdachte] werden drie telefoontoestellen aangetroffen van het merk Nokia. Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat het kon kloppen dat deze drie telefoons van hem waren. De sim-kaarten in de drie telefoontoestellen correspondeerden met de telefoonnummers [telefoonnummer], [telefoonnummer] en [telefoonnummer]. In de telefoon van [aangever 1] stonden deze nummers bij de naam [naam]. [aangever 1] heeft bovendien verklaard dat de telefoonnummers [telefoonnummer] en [telefoonnummer] van [naam] waren. In de Ford Focus met kenteken [kenteken] op naam van [verdachte] werden verpakkingen aangetroffen van diverse sim-kaarten, waaronder die van de telefoonnummers [telefoonnummer] en [telefoonnummer]. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat de telefoonnummers [telefoonnummer], [telefoonnummer] en [telefoonnummer] bij [verdachte] in gebruik waren.
[medeverdachte 1] verklaarde dat de mobiele telefoon van het merk Samsung aangetroffen op de kast in de slaapkamer in haar woning haar eigendom is. De sim-kaart in het telefoontoestel correspondeerde met het telefoonnummer [telefoonnummer]. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat het telefoonnummer [telefoonnummer] in gebruik was bij [medeverdachte 1].
In de directe omgeving waar [medeverdachte 2] de nacht had doorgebracht werd een telefoontoestel van het merk Blackberry aangetroffen. De sim-kaart in dit telefoontoestel correspondeerde met het telefoonnummer [telefoonnummer]. Bij het aanzetten van de telefoon verscheen in het beeldscherm een afbeelding van [medeverdachte 2]. In het geheugen van de telefoon werden meerdere afbeeldingen aangetroffen van [medeverdachte 2], waaronder een afbeelding van een stad&streek stamkaart met daarop een pasfoto van [medeverdachte 2] en de naam [naam]. In het telefoontoestel van verdachte [verdachte] stond als contact opgenomen [medeverdachte 2]/[medeverdachte 2] met telefoonnummer [telefoonnummer]. [medeverdachte 2] of [medeverdachte 2] is de roepnaam van medeverdachte [medeverdachte 2]. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat de telefoonnummers [telefoonnummer] en [telefoonnummer] bij medeverdachte [medeverdachte 2] in gebruik waren.
[aangever 1] verklaarde dat het telefoonnummer [telefoonnummer] haar telefoonnummer was. In een sms-bericht van [aangever 1] aan haar vader vraagt zij aan haar vader haar terug te bellen op haar nummer [telefoonnummer]. In het telefoontoestel van [verdachte] stond als contactpersoon [aangever 1] met het telefoonnummer [telefoonnummer] opgenomen. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat het telefoonnummer [telefoonnummer] in gebruik was bij aangeefster [aangever 1].
Het telefoonnummer waarop [aangever 1] haar vader, [getuige 1], had gebeld betrof het nummer [telefoonnummer]. De rechtbank stelt vast dat het telefoonnummer [telefoonnummer] in gebruik was bij [getuige 1].
Getuige [getuige 1], de vader van [aangever 1], verklaarde bij de politie dat hij op 18 oktober 2011 om kwart voor negen door [aangever 1] werd gebeld. Hij hoorde [aangever 1] zeggen dat ze geld nodig had, omdat ze haar verantwoordelijk hadden gesteld voor de wiet. [getuige 1] verklaarde dat hij weer werd gebeld door [aangever 1] en dat [aangever 1] haar verhaal herhaalde. Om kwart over negen werd hij weer gebeld door [aangever 1]. [aangever 1] vroeg of hij haar terug wilde bellen. Hij heeft haar teruggebeld op haar mobiele telefoon. Hij hoorde [aangever 1] zeggen dat zij in de auto zat en dat ze haar niet lieten gaan voordat ze geld hadden. Hij hoorde dat [aangever 1] aan de anderen vroeg wat ze wilden hebben. [getuige 1] hoorde wat geroezemoes en vervolgens zei [aangever 1] twintigduizend euro. [getuige 1] vroeg aan [aangever 1] of ze de deur niet kon openen en hard kon weglopen. Hij hoorde dat er werd gelachen op de achtergrond bij [aangever 1]. [aangever 1] zei dat ze alles konden horen en dat de telefoon op de luidspreker stond. [getuige 1] had gezegd dat hij er even niets mee kon. Er werd nog een keer gebeld door [aangever 1] dat het echt nodig was. De tweede keer dat [aangever 1] belde was een 030-nummer en dat had [getuige 1] opgezocht in de computer. Zo kwam hij erachter dat ze belde vanuit een belhuis. Toen hij vroeg of hij met die mensen kon praten werd er meteen opgelegd.
De verklaringen van aangeefster [aangever 1] en getuige [getuige 1] vinden steun in de in het dossier opgenomen uitgewerkte sms-berichten en afgeluisterde telefoongesprekken, te weten:
Gesprek d.d. 19 oktober 2011 om 0:07:00 uur :
[aangever 1]: ik moet met hun blijven tot die doekie er is, ik kan er ook niets aan doen, hun willen mee, ik moet het voor donderdag hebben, tot die tijd moet ik daar blijven
[getuige 1]: en je voelt je niet veilig natuurlijk
[aangever 1]: nee, natuurlijk niet, ik zit in een huis ergens
[getuige 1]: en gaan ze je een bed aanbieden of moet je bij ze slapen ergens
[aangever 1]: ja, dat denk ik, hij zegt zeg die man of die geld kan geven en anders moet ik afkappen met die telefoon
[getuige 1]: ik heb toch geen twintigduizend euro, kan ik met die jongens praten
[aangever 1] vraagt: wil je met hem praten. Er is een mannelijke stem hoorbaar bij [aangever 1] op de achtergrond. De man zegt “kijk het is jouw verantwoording, jij hebt iets afgesproken, jij bent naar buiten gegaan”
[aangever 1]: het is mijn verantwoording zegt hij
[getuige 1]: en nemen ze genoegen met 1000 euro, want meer heb ik niet
[aangever 1]: nee
Er is een mannelijke stem hoorbaar op de achtergrond bij [aangever 1]. [aangever 1] zegt: ik kon toch ook niet binnen twee dagen zoveel geld toveren
[getuige 1]: ze gijzelen je eigenlijk
[aangever 1]: ja, zeg maar van wel eigenlijk.
Sms-bericht d.d. 19 oktober 2011 om 0:23:07 uur van [aangever 1] aan [getuige 1]:
Ik wil je graag spreken, maar mijn beltegoed is bijna op. Wil je me bellen op mijn nummer
[telefoonnummer]?
Gesprek d.d. 19 oktober 2011 om 0:23:47 uur :
[aangever 1]: heb je vijfduizend euro
[getuige 1]: nee
[aangever 1]: gegijzeld, het is mijn schuld
Op de achtergrond is een mannenstem en een vrouwenstem hoorbaar
[getuige 1]: maar dat kan ik ook niet nu ophoesten, dat moet toch van de bank komen
Vrouwenstem …(onverstaanbaar)
[getuige 1]: dat heb ik niet op één rekening
Mannenstem: morgen is ook goed
[aangever 1]: morgen is ook goed zegt ie
[getuige 1]: maar laten ze jou dan gaan nu
[aangever 1]: breng jij mij thuis dan ofzo
Mannenstem: morgen
[aangever 1]: als het geld is opgehaald kan ik naar huis, het is mijn verantwoording, daarom
[getuige 1]: kan ik één van die gasten spreken
[aangever 1]: nee, ze willen niet spreken
De verbinding wordt verbroken.
De politie heeft in het proces-verbaal aan de hand van telefonische verkeersgegevens en de verklaringen een tijdlijn van de gebeurtenissen opgesteld, dat onder meer inhoudt:
Op 18 oktober 2011 om:
17.01 uur: *8990 belt naar *9390. De aangestraalde mast door *8990 is het [adres] Maarssen. Dat is een mast die is aangemerkt als omgeving van een verblijfslocatie van [verdachte]. De aangestraalde mast door *9390 is de Parnassusweg Amsterdam;
17.06 uur: *8990 belt naar *5643. De aangestraalde mast door *8990 is het [adres] Maarssen en de aangestraalde mast door *5643 is de [adres] Nieuwegein. De mast aan de [adres] wordt met hoge frequentie aangestraald door de gebruiker van *5643 en deze mast wordt aangestraald bij het sluiten en starten van de dag. Daaruit kan worden afgeleid dat deze omgeving een verblijfslocatie van de gebruiker is. [medeverdachte 1] verblijft in de omgeving van deze mast, zijnde [adres] Nieuwegein;
17.10 uur: [aangever 1] wordt bestolen van de partij wiet;
18.21 uur: *8990 wordt gebeld door [telefoonnummer]. Dat telefoonnummer betreft de vaste aansluiting van de [adres]. De aangestraalde mast door *8990 is het [adres] Maarssen;
19.08 uur: *8990 belt naar *5643. De aangestraalde mast van *8990 is de [adres] in Nieuwegein en de aangestraalde mast door *5643 is de [adres] Nieuwegein. De gebruiker van *8990 verplaatst zich dus naar Nieuwegein;
19.53 uur: *8990 wordt gebeld door [telefoonnummer]. Dat telefoonnummer betreft het vaste telefoonnummer van het adres [adres] in Overvecht. De aangestraalde mast door *8990 is de [adres] in Nieuwegein. [aangever 1] verklaarde dat zij na de beroving naar een vriend in Overvecht was gelopen. Ze wilde de eigenaren van de gestolen wiet bereiken;
20.03 uur: *8990 belt naar *9390. De aangestraalde mast door *8990 is de [adres] in Nieuwegein en de aangestraalde mast door *9390 is de [adres];
20.03 tot 20.17 uur: de gebruiker van *8990 straalt verschillende masten aan en lijkt zich te verplaatsen van Nieuwegein naar Utrecht. De laatste aangestraalde mast is de [adres], en die mast staat in de omgeving van de [adres]. Volgens de verklaring van [aangever 1] kwam [verdachte] haar samen met [medeverdachte 1] ophalen;
20.31 uur: *8990 belt naar *9390. De aangestraalde mast door *8990 is de [adres] in Utrecht. Dat is in de omgeving van de woning van [aangever 1]. [aangever 1] verklaarde dat [verdachte] in haar woning telefonisch contact had gezocht met de mede-eigenaar van de gestolen wiet en dat deze persoon bij het Centraal Station van Utrecht zou worden opgehaald;
20.37 uur: *5643 wordt gebeld door [telefoonnummer]. Dat telefoonnummer betreft het vaste telefoonnummer van het adres [adres] Nieuwegein, het adres van de tweelingzus van [medeverdachte 1]. Dit gesprek duurt slechts 19 seconden. De aangestraalde mast door *5643 is dan de [adres] Utrecht. Dat is vlakbij de woning van [aangever 1]. Volgens de verklaring van [aangever 1] is [medeverdachte 1] in haar woning op de [adres] II;
20.44 uur: *8990 belt naar *3884. De aangestraalde mast door *8990 is de [adres] in Utrecht. Volgens de verklaring van [aangever 1] had zij in de woning aan de [adres] II Utrecht met de telefoon van [verdachte] naar haar vader gebeld om geld te regelen;
21.35 uur: *3884 wordt gebeld door [telefoonnummer]. Dat telefoonnummer betreft het nummer van [naam]. [aangever 1] belde volgens [getuige 1] om kwart over negen weer met het verzoek haar terug te bellen. Het nummer waarmee [aangever 1] belde was van een belhuis. [aangever 1] verklaarde dat zij met [verdachte] en [medeverdachte 1] naar een belhuis was gereden waar zij nogmaals telefonisch contact moest zoeken met haar vader;
21.38 uur: *3884 belt naar *1034. De aangestraalde mast door *1034 is de [adres] in Utrecht. [aangever 1] werd volgens haar verklaring door haar vader teruggebeld toen zij in de auto zat van het belhuis op weg naar het Centraal Station van Utrecht;
17.01 – 22.05 uur: er is elf keer telefonisch contact gezocht tussen de telefoonnummers *8990 en *9390. Gezien de duur hebben waarschijnlijk 8 gesprekken plaatsgevonden. De conclusie is dat [verdachte] frequent telefonisch contact heeft gehad met zijn contact [medeverdachte 2]/[medeverdachte 2], zijnde [medeverdachte 2];
17.01 – 22.05 uur: De aangestraalde masten duiden erop dat de gebruiker van *9390 zich verplaatst van Amsterdam richting Utrecht. De aangestraalde masten liggen in de omgeving van de spoorverbinding tussen Amsterdam en Utrecht;
22.05 uur: *8990 belt naar *9390. De aangestraalde mast door *8990 is het Jaarsbeursplein in Utrecht. [aangever 1] verklaarde dat zij met [verdachte] en [medeverdachte 1] naar het Centraal Station in Utrecht was gereden met als doel de mede-eigenaar van de wiet op te halen;
22.23 uur: *1034 wordt gebeld door [telefoonnummer]. De aangestraalde mast door *1034 is de [adres] Utrecht. Om 22.55 uur wordt *1034 gebeld door [telefoonnummer]. De aangestraalde mast door *1034 is de [adres] in Nieuwegein. [aangever 1] verklaarde dat zij vanaf het Centraal Station in Utrecht naar de woning aan de [adres] zijn gereden. De conclusie is dat [aangever 1] zich verplaatst van Utrecht naar Nieuwegein en dat zij zich bevindt in de omgeving van de woning van [medeverdachte 1].
Op 19 oktober 2011 om:
0.07 uur: *1034 stuurt een sms naar *3884. De aangestraalde mast door *1034 is de [adres] in Nieuwegein. [aangever 1] verklaarde dat zij na middernacht telefonisch contact moest opnemen met haar vader;
0.07 uur: *1034 wordt gebeld door *3884. De aangestraalde mast door *1034 is de [adres] in Nieuwegein;
0.23 uur: *1034 stuurt een sms naar *3884. De aangestraalde mast door *1034 is de [adres] in Nieuwegein. Op dit moment is het onderzoek telecommunicatie in operatie en heeft de politie inzicht in de inhoud “ik wil je spreken, maar mijn beltegoed is op”;
0.23 uur: *1034 wordt gebeld door *3884. De aangestraalde mast door *1034 is de [adres] in Nieuwegein. [aangever 1] vraagt aan [getuige 1] of hij 5.000 euro heeft. [getuige 1] zegt dat het geld van de bank moet komen, van 2 rekeningen. Op de achtergrond bij [aangever 1] zijn stemmen hoorbaar. [aangever 1] geeft aan dat morgen ook goed is. [getuige 1] vraagt of ze [aangever 1] nu laten gaan. [aangever 1] zegt dat als het geld is opgehaald ze dan naar huis kan. [getuige 1] wil met ze praten, maar ze willen niet met hem spreken;
0.26 uur: [aangever 1] verklaarde dat [verdachte] en [medeverdachte 2] de woning hebben verlaten;
01.40 uur: *8990 belt naar *5643. De aangestraalde mast door *8990 is de [adres] in Utrecht. De aangestraalde mast door *5643 is de [adres] in Nieuwegein. [aangever 1] verklaarde dat [medeverdachte 1] werd gebeld, omdat het toestel van [aangever 1] uitgeschakeld moest worden. [verdachte] en [medeverdachte 2] zijn een half uur tot een uur daarna teruggekomen.
Bewijsoverwegingen
[verdachte] heeft ter terechtzitting de verklaring van aangeefster [aangever 1] grotendeels bevestigd. In zijn auto was verdachte met [aangever 1] naar de woning in Nieuwegein gereden en daarna hebben ze in die woning verbleven. Verdachte ontkende echter dat hij of (één van) zijn medeverdachten dwang op aangeefster hadden uitgeoefend. Volgens verdachte waren zowel hij als aangeefster verantwoordelijk voor de gestolen partij wiet en dat had hij ook tegen [aangever 1] gezegd. Hij had gezegd dat zij daarom samen aan geld moesten zien te komen. Aangeefster had toen zelf voorgesteld om haar vader te bellen en om geld te vragen.
De rechtbank overweegt dat verdachte pas op de zitting voor het eerst met deze verklaring van het gebeuren komt. Verdachte heeft bij de politie en bij de rechter-commissaris voortdurend een beroep gedaan op zijn zwijgrecht en zijn verschoningsrecht en hij heeft geen enkele verklaring willen afleggen. Verdachte heeft zijn verklaring ter zitting op geen enkele wijze onderbouwd. Daarnaast is zijn verklaring in strijd met de inhoud van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht de verklaring van verdachte op het punt dat geen sprake is geweest van het uitoefenen van dwang richting aangeefster dan ook niet geloofwaardig.
Betrouwbaarheid getuige
De rechtbank overweegt dat [aangever 1] vanaf haar eerste verklaring bij de politie tot aan haar verklaring bij de rechter-commissaris consistent heeft verklaard over hetgeen er is gebeurd. Daar komt bij dat haar verklaring past in de hiervoor weergegeven telefoonverkeergegevens en in de afgeluisterde telefoongesprekken en opgevangen sms-berichten. Ten tijde van het opnemen van de aangifte wist [aangever 1] nog niet dat er een onderzoek naar de telefoongegevens had plaatsgevonden en dat de politie ook telefoongesprekken had afgeluisterd. Dat deze gegevens en de inhoud van de getapte gesprekken overeenkomen met haar verklaring maakt haar verklaring naar het oordeel van de rechtbank betrouwbaar en geloofwaardig. De rechtbank heeft dan ook geen reden om aan de juistheid van de verklaring van [aangever 1] te twijfelen.
Vrijheidsberoving
Dat [aangever 1] blijkens haar verklaring niet heeft gekeken of de voordeur op slot zat en zij niet heeft geprobeerd om te vluchten betekent niet dat geen sprake is geweest van een gijzeling. Uit geldende jurisprudentie volgt dat voor wederrechtelijke vrijheidsberoving niet is vereist dat sprake is geweest van daadwerkelijke opsluiting. Ook het voortdurend in de nabijheid van het slachtoffer verblijven zodat het slachtoffer wordt belemmerd om iets te doen en het opwekken van vrees bij het slachtoffer waardoor deze niets durft te doen, kan een gijzeling in de zin van artikel 282a Wetboek van Strafrecht opleveren. Uit de verklaring van [aangever 1], de verklaring van haar vader en de inhoud van de getapte telefoongesprekken blijkt dat [aangever 1] niet weg mocht voordat zij het geld aan [verdachte] dan wel [medeverdachte 2] had betaald. Pas als het geld betaald was mocht ze weg en ze gaf aan haar vader aan dat ze werd gegijzeld. Naar het oordeel van de rechtbank is in deze situatie daarom sprake van een gijzeling van [aangever 1].
Dit geldt eens te meer wanneer het voorgaande wordt bezien in samenhang met de omstandigheden in dit geval:
[aangever 1] was vlak voor de gijzeling in haar eigen woning overvallen door drie mannen en geript van de in haar woning aanwezige partij wiet. Deze overval had op haar al een grote indruk gemaakt. Twee mannen en een vrouw nemen haar vervolgens mee naar een voor haar onbekende woning en delen haar steeds mee dat zij verantwoordelijk is voor de weggenomen wiet en dat zij er daarom voor moet zorgen dat er een groot geldbedrag wordt geregeld. De eerdere overval heeft hoogstwaarschijnlijk bijgedragen aan het effect van die woorden op [aangever 1] en op haar gevoel dat zij niet vrij was te vertrekken. Nu genoemde twee mannen en vrouw, verdachte en de medeverdachten, door mededelingen van [aangever 1] op de hoogte waren van de eerdere overval, mag dat extra effect en gevoel ook aan hun handelen worden toegerekend.
Op grond van voornoemde acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met zijn mededaders in de periode van 18 oktober 2011 tot en met 19 oktober 2011 [aangever 1] gedurende de autorit en het verblijf in de woning wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden met het oogmerk om geld van haar en/of haar vader te krijgen.
Bewezenverklaring feit 2:
Geen bewijsuitsluiting:
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting onder verwijzing naar een uitspraak van de Hoge Raad van 1 februari 1994, NJ 1994, nummer 427, aangevoerd dat de verklaring van aangever [aangever 2] niet voor het bewijs gebruikt mag worden. [aangever 2] heeft bij de rechter-commissaris (gedeeltelijk) geen antwoord willen geven op vragen en de verdediging heeft [aangever 2] daarom niet kunnen ondervragen, terwijl [aangever 2] bij de rechter-commissaris een andere verklaring aflegt dan bij de politie. Nu de verklaring van [aangever 2] wezenlijk van belang is voor een bewezenverklaring van de betrokkenheid van verdachte bij het onder 2 ten laste gelegde feit had de rechtbank deze getuige voor de zitting moeten laten oproepen om een oordeel te kunnen geven over de betrouwbaarheid van zijn bij de politie afgelegde verklaring, zoals door de Hoge Raad in het arrest bepaald. Nu de rechtbank dit heeft nagelaten, kan de verklaring van [aangever 2] niet voor het bewijs gebezigd worden, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt dat aangever [aangever 2] bij de rechter-commissaris niet ondubbelzinnig op zijn bij de politie afgelegde verklaring terugkomt, maar dat hij bij de rechter-commissaris aangeeft dat hij met de hele zaak niets meer te maken wil hebben. Van een intrekking van zijn eerdere verklaring is geen sprake en ook kan niet gezegd worden dat [aangever 2] bij de rechter-commissaris heeft geweigerd om te verklaren omtrent de feiten en omstandigheden waarover hij eerder heeft verklaard. Hij heeft immers in totaal een dertigtal vragen beantwoord, waarbij de raadsman van [verdachte] als eerste zijn vragen heeft kunnen stellen. Daar komt bij dat de verklaring van [aangever 2] bij de politie niet het enige bewijsmiddel in deze zaak is waaruit verdachtes betrokkenheid bij het ten laste gelegde feit kan volgen. De verklaring van [aangever 2] vindt naar het oordeel van de rechtbank in belangrijke mate steun in andere bewijsmiddelen, zoals de rechtbank hieronder bij de bespreking van de bewezenverklaring zal weergeven.
De rechtbank is daarmee van oordeel dat de omstandigheden die ten grondslag lagen aan het door de raadsman aangehaalde oordeel van de Hoge Raad zich in de onderhavige zaak niet voordoen. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman.
Geen vrijspraak van artikel 282a bij feit 2:
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de in feit 2 na “immers” ten laste gelegde feitelijke handelingen alleen zien op artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht en niet op het strafverzwarende deel van artikel 282a van het Wetboek van Strafrecht. Het “dwingen iets te doen of niet te doen” is niet feitelijk ingevuld in de tenlastelegging, aldus de raadsman. De verdediging heeft daarom verzocht om verdachte vrij te spreken van feit 2 voor zover dit feit betrekking heeft op artikel 282a Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank overweegt dat in feit 2 onder het laatste gedachtestreepje als feitelijke handeling staat weergegeven dat tegen [aangever 2] is gezegd dat hij informatie moest geven, althans dat de verdachten informatie wilden over de Marokkaanse mannen en/of de hennep. Dit gedachtestreepje ziet derhalve op het dwingen van [aangever 2] om iets te doen en daarmee op het strafverzwarende deel van artikel 282a Wetboek van Strafrecht. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman op dit punt.
Bewijsmiddelen:
Aangever [aangever 2] (hierna: [aangever 2]) verklaarde bij de politie dat de wiet, die in de woning van [aangever 1] lag, daar is neergelegd door de jongens die hem later hadden meegenomen. Eén van die twee jongens heette [naam]. [naam] was de korte, kleine van de twee mannen.
De politie heeft aan [aangever 2] een foto getoond van [verdachte]. [aangever 2] verklaarde bij het zien van de foto ‘ik zie het al, dat is [naam]. De kleinere vent, ik zie het meteen. [verdachte] verklaarde ter terechtzitting dat hij ook wel [naam] wordt genoemd.
[aangever 2] verklaarde verder dat op 19 oktober omstreeks 1.00 uur werd aangebeld bij zijn woning in Utrecht door [naam] en de andere man. Hij werd toen opgehaald in zijn woning. De mannen wilden praten en [aangever 2] was daarom in hun auto gestapt. Er werden constant vragen aan hem gesteld. De lange man zei dat hij [aangever 2] dood wilde schieten, omdat ze dachten dat hij iets met de ripdeal te maken had. De lange man had hem bedreigd met een pistool. De man met het vuurwapen had om zijn twee telefoons gevraagd. Eerst had [aangever 2] hem de ene telefoon gegeven en daarna de andere. Het ging om een lichtblauwe Nokia met pincode 2185 en een lichtblauwachtige LG. [naam] zat achter het stuur. De man met het vuurwapen vertelde aan [naam] wat hij moest doen. Hij was door de man met het vuurwapen uit de auto getrokken. [naam] sloeg [aangever 2] met een buis. [aangever 2] verklaarde zowel in de auto als buiten de auto geslagen te zijn met de buis. [aangever 2] wist zeker dat de buis een metalen buis was.
De verbalisant die de aangifte opnam zag dat aan de binnenkant van het linkerbeen van [aangever 2] een kleur zat die donkerder was dan de rest. Het leek op een oude blauwe plek. [aangever 2] gaf aan dat dat de plek was waar hij was geslagen.
[aangever 2] verklaarde voorts dat toen hij uit de auto was getrokken er een worsteling was geweest. [aangever 2] had geprobeerd het vuurwapen te pakken. In de auto had hij al zijn mes gepakt. [naam] had dat gezien en probeerde het mes te pakken. Op dat moment vielen het mes en het wapen. De lange man gleed in het water en [aangever 2] was ook het water ingedoken om te ontsnappen.
[aangever 2] verklaarde dat hij niet uit de auto kon stappen wanneer hij wilde, omdat hij de hele tijd werd bedreigd met een pistool. Het wapen was op zijn hoofd en was een paar keer tegen zijn oor gezet.
Verbalisanten treffen naar aanleiding van een melding rond 1.44 uur een man in Maartensdijk aan [de rechtbank begrijpt: [aangever 2]] met natte kleding die hen onder andere zegt dat hij op een donkere plek in Maartensdijk door twee mannen is mishandeld.
Op de [adres] in Nieuwegein werd een personenauto van het merk Ford, type Focus, met kenteken [kenteken] in beslag genomen. Deze auto was op naam gesteld van verdachte [verdachte]. Bij onderzoek in deze auto werd achter de linkervoorstoel een metalen buis aangetroffen en werden in het vak van het rechtervoorportier twee mobiele telefoons aangetroffen van het merk LG en Nokia.
De in de auto gevonden mobiele telefoons werden getoond aan [aangever 2]. [aangever 2] herkende de telefoon van het merk LG als die van hem. Na het invoeren van de pincode 2185 in de Nokia door [aangever 2] zag verbalisant dat de telefoon werd geactiveerd.
Op 19 oktober 2011 zijn twee verbalisanten van politie met [aangever 2] naar de plaats gereden waar [aangever 2] uit de auto was gevlucht. Ze kwamen aan bij die plaats, zijnde de [adres] in de gemeente Maartensdijk. Verbalisant zag dat aan het begin van die weg een verkeersbord stond met het teken doodlopende weg en dat er geen verlichting was. [aangever 2] verklaarde dat hij in de auto voorin op de bijrijderstoel moest zitten en dat de man met het vuurwapen achter de bestuurder zat met het vuurwapen op [aangever 2] gericht. [aangever 2] verklaarde dat hij het wapen ook had gevoeld.
Nadat [aangever 2] uit de auto was gestapt had hij lopend over het asfalt met beide verbalisanten gekeken in het gras waar zij een mes zagen liggen. Verbalisant hoorde [aangever 2] verklaren dat hij het mes herkende als zijn mes.
Uit de in het dossier opgenomen tijdlijn blijkt dat verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 2] op 19 oktober 2011 om 0.26 uur de woning aan de [adres] hadden verlaten en dat zij ongeveer twee uur later weer terug waren in de woning. Om 01.44 uur kreeg de politie een melding en troffen zij een man met natte kleren, zijnde [aangever 2], aan.
Bewijsoverwegingen
[verdachte] verklaarde ter terechtzitting dat hij samen met een andere man naar de woning van [aangever 2] was gegaan, omdat hij met hem wilde praten over een gestolen partij wiet. Omdat [aangever 2] het er in zijn woning niet over wilde hebben waren ze in de auto gestapt en hadden ze een rondje gereden om erover te kunnen praten. Met de auto waren ze naar Maartensdijk gereden.
[verdachte] verklaarde voorts dat hij wilde dat [aangever 2] uit zijn auto zou stappen omdat hij er klaar mee was, maar dat [aangever 2] weigerde om uit te stappen, omdat hij naar huis gebracht wilde worden. Vervolgens was er een schermutseling ontstaan tussen [aangever 2] en de man die met verdachte [verdachte] was meegegaan. Verdachte had geen vuurwapen en geen mes gezien. [aangever 2] was weggerend en het zou kunnen dat hij toen is uitgegleden in de sloot. Toen [aangever 2] de auto werd uitgewerkt had hij zijn twee telefoons in de auto laten liggen.
De rechtbank overweegt dat verdachte bij de politie en bij de rechter-commissaris voortdurend een beroep op zijn zwijgrecht en zijn verschoningsrecht heeft gedaan en hij geen enkele verklaring heeft willen afleggen. Pas ter terechtzitting komt verdachte met dit verhaal. Verdachte heeft zijn verklaring op geen enkele wijze onderbouwd en zijn verklaring is naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de inhoud van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht de verklaring van verdachte op dit punt dan ook ongeloofwaardig.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van [aangever 2] in voldoende mate wordt ondersteund en daarmee wordt bevestigd door het aantreffen van het mes in het gras, het aantreffen van een metalen buis en de twee mobiele telefoons van [aangever 2] in de auto van verdachte [verdachte], de natte kleding die door de verbalisant bij [aangever 2] wordt gezien wanneer hij door de politie wordt aangetroffen en deels door de verklaring van verdachte. [aangever 2] heeft meteen na het gebeuren zijn verhaal aan de politie verteld en hij is in de daarop volgende door hem bij de politie afgelegde verklaringen consistent bij dat verhaal gebleven. Zoals hiervoor overwogen volgt uit de verklaring van [aangever 2] bij de rechter-commissaris niet dat hij terugkomt op zijn eerdere verklaringen, maar vooral dat hij niets meer met de zaak te maken wil hebben. De rechtbank heeft op basis van de inhoud van het dossier dan ook geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever [aangever 2] te twijfelen.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander [aangever 2] in de periode van 18 oktober 2011 tot en met 19 oktober 2011 gedurende de autorit wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd met het oogmerk om informatie van hem te krijgen.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 18 tot en met 19 oktober 2011 te Utrecht en Nieuwegein, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een persoon, genaamd [aangever 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, met het oogmerk (een) ander(en), te weten deze [aangever 1] en/of haar vader, te dwingen iets te doen, immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededaders, deze [aangever 1]
- op boze toon aangesproken en tegen haar gezegd “kom we gaan” en
- haar medegedeeld dat er 20.000 euro of in ieder geval 5.000 euro moest komen ter vergoeding van de weggenomen hennep en “je blijft totdat dat geld door ons is ontvangen”, en
- dat zij en/of haar vader dit geld moest(en) regelen en
- haar meegenomen naar een woning in Nieuwegein en
- haar in die woning achter gelaten, en
- (medegedeeld dat) zij met niemand anders dan haar vader contact mocht opnemen.
2.
in de periode van 18 tot en met 19 oktober 2011 te Maartensdijk, gemeente De Bilt, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een persoon, genaamd [aangever 2], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, met het oogmerk een ander, te weten deze [aangever 2], te dwingen iets te doen, immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, deze [aangever 2]
- in die personenauto meegenomen naar een voor hem onbekende plaats en
- met een buis tegen het lichaam geslagen en
- gedreigd met het vuurwapen deze [aangever 2] dood te schieten en
- de loop van genoemd vuurwapen op/tegen het hoofd van deze [aangever 2] gezet en
- zijn mobiele telefoons afgenomen
- tegen die [aangever 2] gezegd dat zij informatie wilden over de hennep/weed.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1 en feit 2:
Telkens:
Medeplegen van gijzeling.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft voorts gevorderd om de in beslag genomen auto van verdachte verbeurd te verklaren.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft onder verwijzing naar uitspraken van de rechtbank Den Haag van
26 maart 2012, vindplaats BV 9946, Hof van 10 oktober 2011, vindplaats BT 7089, rechtbank Haarlem van 29 september 2009, vindplaats BJ 8810 en rechtbank Den Haag van 14 april 2010, vindplaats BM 1165, aangevoerd dat de door de officier van justitie gevorderde straf in de onderhavige zaak een veel te hoge straf is. De raadsman heeft verzocht als de rechtbank tot een bewezenverklaring en een strafoplegging komt om een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen. De raadsman heeft daarbij aangegeven -gelijk aan de reclassering- geen nut te zien in een voorwaardelijk strafdeel.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de gijzeling van slachtoffer [aangever 1] en tegelijkertijd, maar op een andere plek, aan de gijzeling van slachtoffer [aangever 2].
Slachtoffer [aangever 1] is gedurende de gijzeling gemanipuleerd en voortdurend onder druk gezet om geld te regelen, omdat zij verantwoordelijk werd gehouden voor een gestolen partij wiet. [aangever 1] is een half etmaal lang gegijzeld geweest.
[aangever 2] is bij de gijzeling bedreigd met geweld en er is daadwerkelijk geweld tegen hem gebruikt, alleen om informatie van die [aangever 2] te krijgen over de gestolen partij wiet. De gijzeling van [aangever 2] heeft relatief kort geduurd, maar is daarom niet minder beangstigend geweest voor het slachtoffer. [aangever 2] is bedreigd met een vuurwapen en hij heeft gevreesd voor zijn leven. Verdachte heeft bij beide gijzelingen een leidende rol gespeeld.
Gijzeling is een ernstig strafbaar feit. Het vormt een ingrijpende inbreuk op de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer daarvan. Het moet voor de slachtoffers een beangstigende en bedreigende situatie zijn geweest en dat moet het ook zijn geweest voor de vader van [aangever 1] die door de gijzeling onder druk werd gezet om te betalen. Verdachte heeft geen enkel respect getoond voor het welzijn van de slachtoffers. Door dergelijke feiten worden gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt bij de slachtoffers daarvan en bij de maatschappij in het algemeen. Dat beide slachtoffers bekende waren in de wereld van de hennep en bekend waren met de risico’s in die wereld doet aan de ernst van de door verdachte gepleegde feiten niet af.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 11 april 2012 volgt dat verdachte eerder meerdere keren is veroordeeld voor overtreding van de Wet wapens en munitie en geweldsdelicten, waarvoor laatstelijk op 14 oktober 2011, derhalve vier dagen voor het plegen van de onderhavige feiten, voor mishandelingen tot een gevangenisstraf van twee weken. Nu verdachte op 9 november 2011 nog een strafbeschikking heeft gekregen zal de rechtbank rekening houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Reclassering Nederland adviseert in het rapport van 5 januari 2012 om geen reclasseringstoezicht aan verdachte op te leggen. Verdachte zegt mee te willen werken aan begeleiding, maar twee eerdere reclasseringstoezichten zijn voortijdig negatief beëindigd. Verdachte was destijds moeilijk begeleidbaar en geeft ook nu weinig openheid van zaken, aldus de reclassering.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. De rechtbank heeft daarbij tevens rekening gehouden met het feit dat verdachte totaal geen verantwoordelijkheid neemt voor wat hij heeft gedaan. De rechtbank heeft niet de indruk gekregen dat verdachte zal meewerken aan begeleiding door de reclassering, opgelegd als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel, of dat een voorwaardelijk strafdeel verdachte er in de toekomst van zal weerhouden om strafbare feiten te plegen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
Alles overziende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht een passende straf is. De rechtbank zal deze straf dan ook aan verdachte opleggen.
7. Het beslag
7.1. De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, te weten een personenauto, Ford Focus, [kenteken], is vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat
dit voorwerp aan verdachte toebehoort en dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zijn begaan met behulp van dit voorwerp.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 57, 63 en 282a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de dagvaarding geldig;
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 3 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 en feit 2: telkens: medeplegen van gijzeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 30 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de in beslag genomen personenauto, Ford Focus, [kenteken].
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, mr. M.J. Grapperhaus en
mr. P.L.C.M. Ficq, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 juni 2012.