ECLI:NL:RBUTR:2012:BW7706

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
6 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 12/1391 en 12/1230
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot vrijstelling van bestemmingsplan voor commerciële activiteiten St. Aegtenkapel door Theater De Flint N.V.

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht op 6 juni 2012 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep van Theater De Flint N.V. tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort. Het bestreden besluit, genomen op 14 februari 2012, verleende onder voorwaarden vrijstelling van het geldende bestemmingsplan voor de uitbreiding van het gebruik van de St. Aegtenkapel door Theater De Flint voor commerciële activiteiten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangenafweging van verweerder, waarbij meer gewicht werd toegekend aan de bescherming van het woon- en leefklimaat van omwonenden dan aan de belangen van De Flint, niet onredelijk was. De Flint had bezwaar tegen de voorwaarde dat onversterkte muziek tijdens commerciële activiteiten niet was toegestaan. De voorzieningenrechter volgde De Flint niet in haar betoog, omdat de geluidseffecten van onversterkte muziek op de omgeving in de belangenafweging betrokken moesten worden. De voorzieningenrechter concludeerde dat de door De Flint bestreden voorwaarde aan de vrijstelling verbonden was aan de commerciële activiteiten die een uitbreiding vormden van de activiteiten die op grond van het bestemmingsplan zijn toegestaan. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummers: SBR 12/1391 en 12/1230
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 juni 2012 op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep van
de naamloze vennootschap Theater De Flint NV, te Amersfoort, eiseres, verder te noemen De Flint,
(gemachtigde: mr. D.M. de Bruin, advocaat te Baarn)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder,
(gemachtigde: mr. drs. H. Maaijen)
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[derde partij 1], te Amersfoort, en
[derde partij 2], te Amersfoort,
gemachtigde mr. drs. I.F.M. Kwint, werkzaam bij Arag rechtsbijstand N.V.
Procesverloop
Bij besluit van 21 april 2009 (bekendgemaakt op 11 mei 2009) heeft verweerder op grond van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vrijstelling verleend van het geldende bestemmingsplan voor uitbreiding van het gebruik door De Flint van de St. Aegtenkapel, gelegen aan ’t Zand 37 te Amersfoort, voor commerciële activiteiten onder voorwaarden met betrekking tot de maximaal toegestane geluidsniveaus.
Bij uitspraak van 29 juni 2011 heeft de rechtbank het tegen dit besluit gerichte beroep, geregistreerd onder nummer SBR 12/1912, ongegrond verklaard en de beroepen geregistreerd onder nummers SBR 09/1721 en SBR 09/1733, gegrond verklaard, het besluit van 21 april 2009 vernietigd en verweerder gelast om binnen 26 weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van De Flint, waarbij niet opnieuw afdeling 3.4 van de Awb behoefde te worden toegepast.
Bij besluit van 14 februari 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder, opnieuw beslissende op de aanvraag, - samengevat weergegeven - onder voorwaarden vrijstelling verleend op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO voor uitbreiding van het gebruik van de St. Aegtenkapel door De Flint voor de volgende activiteiten:
- huwelijksvoltrekkingen;
- vergaderingen en vergelijkbare bijeenkomsten;
- ontbijt-, lunch, brunch- en dinerbijeenkomsten;
- recepties.
Het beroep is behandeld ter zitting van 16 mei 2012, waar namens De Flint zijn verschenen [directeur], directeur, [bedrijfsleider], bedrijfsleider bij De Flint, gemachtigde voornoemd en M.R. Lautenbach (deskundige Peutz bv). Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Voorts zijn [derde partij 1], [derde partij 2], gemachtigde mw. Kwint voornoemd en ir. J.F.C. Kupers, werkzaam bij Kupers & Niggebrugge BV, deskundige, verschenen. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht, waarbij ook de door hen meegebrachte deskundigen het woord hebben gevoerd.
Overwegingen
1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. De voorzieningenrechter verwijst voor de feiten allereerst naar de hiervoor genoemde – niet in hoger beroep bestreden – uitspraak van de rechtbank van 29 juni 2011 (LJN BQ9606). Ter uitvoering van deze uitspraak heeft verweerder op 22 december 2011 een ontwerpbesluit genomen. De Flint en de derde-partijen hebben daartegen zienswijzen ingediend. De Flint heeft de commerciële activiteiten waarvoor zij het verzoek tot vrijstelling heeft gedaan opgesomd en geconcretiseerd. In het bestreden besluit is verweerder op al deze activiteiten ingegaan, waarbij van een aantal activiteiten is geoordeeld dat deze binnen het vigerende bestemmingsplan mogelijk zijn, zodat daarvoor geen vrijstelling is vereist. De verleende vrijstelling heeft betrekking op de onder procesverloop opgesomde activiteiten.
3. Verweerder heeft aan de bij het bestreden besluit verleende vrijstelling de volgende voorwaarden verbonden:
“1. Laden en lossen mag niet plaatsvinden tussen 23.30 uur en 7.00 uur.
2. Ramen en deuren moeten tijdens de activiteiten gesloten blijven.
3. Uitsluitend de in de St. Aegtenkapel aanwezige geluidsinstallatie mag worden gebruikt.
4. De aanwezige geluidsinstallatie dient te worden begrensd in overeenstemming met de resultaten van het rapport “Bepalingen van de prestatiegrootheden geluidwering en maximaal toelaatbaar muziekgeluidsniveau”. (Kenmerk SB/G/BG/PV/480648, d.d. 8 juli 2911).
5. Tijdens de activiteiten mag er behoudens achtergrondmuziek uit de aanwezige geluidsinstallatie geen versterkte of onversterkte muziek ten gehore worden gebracht.
6. De hiervoor genoemde bijeenkomsten en activiteiten mogen niet plaatsvinden:
- na 21.00 uur voor zover het recepties betreft,
- na 23.00 uur voor zover het betreft vergaderingen en vergelijkbare bijeenkomsten, ontbijt-, lunch-, dinerbijeenkomsten.”
4. Het beroep is uitsluitend gericht tegen de voorwaarde genoemd onder 5, voor zover daarbij het ten gehore brengen van onversterkte muziek niet wordt toegestaan.
5. De Flint heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verweerder niet bevoegd is de bestreden voorwaarde aan de vrijstelling te verbinden, omdat op grond van artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder f, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim) bij het bepalen van de toegestane geluidsniveaus het ten gehore brengen van onversterkte muziek buiten beschouwing blijft, tenzij en voor zover daarvoor bij gemeentelijke verordening regels zijn gesteld. Nu het verbod niet kan worden gebaseerd op een APV van de gemeente Amersfoort is onversterkte muziek volgens De Flint zonder meer toelaatbaar.
De voorzieningenrechter volgt De Flint niet in dit betoog. De omstandigheid dat op grond van artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder f, van het Barim voor onversterkte muziek de in artikel 2.17, eerste lid, gestelde geluidswaarden niet gelden, brengt niet mee dat verweerder in het kader van de in de onderhavige besluitvorming vereiste belangenafweging geen waarde mag toekennen aan de ruimtelijk relevante effecten van onversterkte muziek op het woon- en leefklimaat in de directe omgeving van de St. Aegtenkapel. De voorzieningenrechter wijst op de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) (bijvoorbeeld de uitspraak van 27 oktober 2010, LJN BO1844), ingevolge welke geluidhinder, ook als die niet wordt beheerst door wettelijke geluidsnormen, wel betrokken moet worden in de belangenafweging en beoordeeld dient te worden of geen onevenredige inbreuk op het woon- en leefklimaat wordt gemaakt. In het thans bestreden besluit is de aanwending van een aan verweerder gegeven discretionaire bevoegdheid aan de orde. Daarom komt ook aan de door De Flint genoemde uitspraak van de ABRvS van 23 maart 2011 (LJN BP8760), niet die relevantie toe die zij daaraan hecht. Deze uitspraak heeft betrekking op een andere situatie dan hier aan de orde, omdat daarin ter beoordeling stond de vraag of het college van burgemeester en wethouders van Deventer terecht had besloten niet handhavend op te treden tegen het in werking zijn van het carillon in Bathmen. In dat kader is uiteraard relevant of sprake is van een overtreden wettelijke norm, zonder welke er geen bevoegdheidsgrondslag is voor handhavend overheidsoptreden. Uit deze uitspraak volgt echter niet dat met de effecten van onversterkte muziek op de omgeving in besluitvorming als in dit geding aan de orde, dus wanneer uitbreiding van op grond van het bestemmingsplan toegestane vormen van gebruik wordt overwogen, geen rekening mag worden gehouden.
6. Subsidiair heeft De Flint zich op het standpunt gesteld dat, voor zover er al beperkingen mogen worden verbonden aan het gebruik van onversterkte muziek, daarvoor aansluiting moet worden gezocht bij de in het Barim neergelegde geluidsnormering voor versterkte muziek en dat verweerder geen strengere geluidsnorm mag opleggen dan in het Barim is neergelegd. De Flint kan aan de geluidsnorm van het Barim voldoen en verwijst ter onderbouwing daarvan naar de rapportage van Peutz bv van 11 mei 2012. In opdracht van De Flint heeft Peutz bv op 22 april 2012 geluidmetingen uitgevoerd in de St. Aegtenkapel ter vastlegging van de geluidniveaus tijdens het Kamermuziekfestival. Peutz bv concludeert dat, indien men de uit de metingen bepaalde binnenniveaus in de maatgevende verblijfsruimte van ’t Zand 33 zou toetsen aan de in het Barim toelaatbaar gestelde geluidniveaus, in alle gevallen wordt voldaan aan het toelaatbare equivalente geluidniveau in de avondperiode van 30 dB(A), waarmee ook ruim voldaan wordt aan de eisen voor de dagperiode.
7. Ook dit betoog van De Flint slaagt niet. De door haar bestreden voorwaarde is verbonden aan de bij het onderhavige vrijstellingsbesluit toegestane commerciële activiteiten, die een uitbreiding vormen van de activiteiten die op grond van het geldende bestemmingplan in de St. Aegtenkapel zijn toegestaan (en waarop deze voorwaarde dus niet van toepassing is). Deze commerciële activiteiten vormen voor de directe omgeving c.q. de derde-partijen een extra belasting van het woon- en leefklimaat naast de effecten die uitgaan van de (culturele) programmering en andere activiteiten die in overeenstemming zijn met de vigerende bestemming. Een gegeven daarbij is dat hoewel de St. Aegtenkapel voor laatstgenoemde activiteiten zeer geschikt is vanwege onder meer de akoestiek en de uitstraling van het pand, de mogelijkheden voor het ten gehore brengen van muziek tegelijkertijd begrensd zijn vanwege de ligging ervan en de constructieve verbinding met de omringende panden, waardoor de geluidseffecten op die belendende panden aanzienlijk zijn. Dat verweerder tegen de achtergrond van het voorgaande de geluidseffecten van de bedoelde commerciële activiteiten kritisch beschouwt en de bescherming van het woon- en leefklimaat in de belangenafweging zwaar laat wegen acht de voorzieningenrechter niet onredelijk.
De keuze van verweerder om ter bescherming van dat woon- en leefklimaat voor wat betreft de buiten het bestemmingsplan vallende commerciële activiteiten in het geheel geen onversterkte muziek toe te staan, kan evenmin onredelijk worden geacht. Daarbij heeft verweerder van belang kunnen achten dat ondanks verschillende deskundigenonderzoeken geen duidelijkheid kan worden gegeven over de vraag welke vormen van onversterkte muziek binnen de (analoog toe te passen) geluidsnormering van het Barim blijft. Uit de verschillende, in de afgelopen jaren door Peutz bv uitgevoerde onderzoeken komt naar voren dat onversterkte muziek in beperkte mate mogelijk is zonder in strijd te komen met die norm, maar dat het verwachtingspatroon beperkt is. In haar rapportage van 7 september 2007 heeft Peutz bv bijvoorbeeld aangegeven dat de St. Aegtenkapel in de huidige situatie gebruikt kan worden voor niet versterkte (klassieke) muziek, dat 80 dB(A) nog steeds geen ongelimitieerde mogelijkheden voor klassieke muziek biedt en dat rekening dient te worden gehouden met de samenstelling van het ensemble. In haar rapportage van 9 september 2008 handhaaft Peutz bv deze conclusie. Voorts geeft zij daarin aan dat pianomuziek is te overwegen in de St. Aegtenkapel, dat er voldoende rustige stukken zijn die goed gespeeld kunnen worden, maar dat er ook te luide stukken zijn, hetgeen dus een interpretatievrijheid geeft waarbij het moeilijk is grenzen voor gebruik aan te geven. In haar rapportage van 24 november 2009 geeft Peutz bv aan dat aanvullende restricties voor niet versterkt muziekgeluid niet volledig zijn en dat ook niet kunnen zijn omdat geen uitputtende lijst is te geven van mogelijke activiteiten en deze lijst ook nog uitgesplitst moet worden naar dag- en avondperiode. Ook is in dat stuk door Peutz bv opgemerkt dat niet zonder meer een bepaalde groep muzikale activiteiten kan worden toegestaan. Weliswaar heeft Peutz bv er in haar meest recente rapport van 12 januari 2012 op gewezen dat binnen de toelaatbare muziekniveaus onversterkte muziek beperkt mogelijk is en dat er binnen die beperkingen voor De Flint nog veel mogelijkheden zijn, maar verweerder heeft in redelijkheid groot gewicht mogen toekennen aan het gegeven dat de exacte grens onduidelijk is en telkens afhankelijk is van de soort activiteit, de aard van de muziek en de wijze van ten gehore brengen daarvan, zodat op voorhand niet buiten twijfel is dat de geluidsnormen steeds kunnen en zullen worden gerespecteerd.
Om deze reden kan voorts in het midden blijven of de door Peutz op 22 april 2012 verrichte geluidmetingen deugdelijk zijn, hetgeen van de zijde van de derde partijen door deskundige Kupers wordt bestreden, nu de resultaten van deze geluidmetingen, gelet op het voorgaande, niet doorslaggevend zijn in het kader van de door verweerder uitgevoerde belangenafweging. Het gaat er verweerder immers niet om dat er onversterkte muzieksoorten zijn waarmee binnen de toelaatbare geluidsniveaus gebleven wordt, maar dat hij de blijvende onzekerheid daarvan per activiteit op voorhand niet ten laste van de omwonenden wil brengen. Onjuist is overigens de aanname in het rapport van Peutz bv van 12 januari 2012, verwoord op bladzijde 4 daarvan, dat verweerder niet-versterkte klassieke muziek geheel uitsluit in de St. Aegtenkapel. Uitgesloten wordt dit alleen voor zover het betreft de muzikale omlijsting van onder het vrijstellingsbesluit vallende commerciële activiteiten, waarbij achtergrondmuziek vanuit een begrensde geluidsinstallatie wel is toegestaan.
8. De Flint heeft nog aangevoerd dat verweerder onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de financiële consequenties van het uitsluiten van de mogelijkheid van onversterkte muziek bij commerciële activiteiten. Zij heeft gesteld dat zonder deze mogelijkheid de St. Aegtenkapel niet rendabel te exploiteren valt en dat zij zodoende in zijn geheel zal moeten gaan afzien van gebruik van de St. Aegtenkapel.
Dit betoog slaagt evenmin. Dat rendabele exploitatie van de St. Aegtenkapel niet mogelijk is wanneer bij de thans toegestane commerciële activiteiten geen onversterkte muziek mogelijk is, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt. Uit de door eiseres overgelegde staat van kosten en opbrengsten van de St. Aegtenkapel over 2010-2011 kan dit niet worden afgeleid en de voorzieningenrechter acht dit zonder verdere onderbouwing ook niet zonder meer aannemelijk. De bij het onderhavige vrijstellingsbesluit mogelijk gemaakte commerciële activiteiten kunnen immers ook gerealiseerd worden zonder daarbij gebruik te maken van muzikale omlijsting door onversterkte muziek. Dat dit zodanig onaantrekkelijk is voor commerciële partijen dat de St. Aegtenkapel om die reden zal worden gemeden is niet overtuigend onderbouwd. Bovendien heeft verweerder ter zitting toegelicht dat hij het belang van een rendabele exploitatie, ook met het oog op de toekomst van de St. Aegtenkapel, bij zijn belangenafweging heeft betrokken en zich rekenschap heeft gegeven van de mogelijkheid dat de in geding zijnde voorwaarde enige gevolgen zal kunnen hebben voor de exploitatiemogelijkheden van de kapel. Dat verweerder bij het toestaan van verruimde gebruiksmogelijkheden niettemin groter gewicht heeft toegekend aan het belang van de omwonenden dan aan dit belang van De Flint is niet zodanig dat hij daartoe in redelijkheid niet had kunnen komen.
9. Al met al is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder bij zijn belangenafweging in redelijkheid meer gewicht heeft mogen toekennen aan het belang van de omwonenden bij bescherming van hun woon- en leefklimaat in geval van uitbreiding van de gebruiksmogelijkheden van de St. Aegtenkapel met commerciële activiteiten, dan aan het belang van De Flint bij het toestaan van onversterkte muziek tijdens die commerciële activiteiten. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond.
10. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Willems, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2012.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan voor zover daarmee is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Voor zover bij deze uitspraak is beslist op het verzoek om voorlopige voorziening staat daartegen geen rechtsmiddel open.