ECLI:NL:RBUTR:2012:BW7561

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
9 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
324247 / HA RK 12-258
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in een strafzaak met betrekking tot de onpartijdigheid

Op 9 mei 2012 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een wrakingszaak waarbij verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. M.J. Lamers, een verzoek tot wraking indiende tegen mr. [rechter]. Dit verzoek was gebaseerd op de vrees dat mr. [rechter] niet onpartijdig zou zijn in de behandeling van de strafzaak tegen verzoeker, die op dat moment werd voorgeleid in verband met een vordering tot inbewaringstelling. Tijdens de voorgeleiding had mr. [rechter] opmerkingen gemaakt die verzoeker en zijn raadsman als vooringenomen beschouwden. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de vrees van verzoeker voor onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd maken. De opmerkingen van mr. [rechter] werden in de context van de procedure geplaatst en de rechtbank concludeerde dat deze geen grond voor wraking vormden. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen en de beslissing werd in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Zaaknummer / rekestnummer: 324247 / HA RK 12-258
beslissing van 9 mei 2012 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken,
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen [verzoeker],
verzoeker,
raadsman: mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Op 9 mei 2012 is [verzoeker] als verdachte in een strafzaak voorgeleid aan mr. [rechter] teneinde te worden gehoord op de door het openbaar ministerie ingediende vordering tot inbewaringstelling. Deze zaak staat onder RC-nummer 12/2956 en parketnummer [nummer] geregistreerd. Tijdens de voorgeleiding heeft [verzoeker] een verzoek tot wraking ingediend van mr. [rechter]. Van de voorgeleiding is een proces-verbaal opgemaakt.
1.2. Mr. [rechter] heeft niet in de wraking berust.
1.3. De mondelinge behandeling van het verzoek heeft op 9 mei 2012 plaatsgevonden. Daarbij waren verzoeker, zijn raadsman en de gewraakte rechter aanwezig.
1.4. Ter zitting van 9 mei 2012 heeft (de raadsman van) verzoeker het wrakingsverzoek toegelicht. Mr. [rechter] heeft zijn standpunt toegelicht en geconcludeerd dat het verzoek tot wraking moet worden afgewezen.
1.5. De uitspraak is die dag in aanwezigheid van partijen mondeling gedaan. Het navolgende is van deze uitspraak de schriftelijke uitwerking.
2. Het verzoek tot wraking
2.1. [verzoeker] legt – kort gezegd – aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag dat mr. [rechter] het beleid hanteert dat alleen een volledig bekennende verdachte in aanmerking komt voor schorsing van de voorlopige hechtenis alsmede dat mr. [rechter] nog voordat hij op de vordering tot inbewaringstelling had beslist, heeft opgemerkt dat hij [verzoeker] niet zal schorsen. Dit duidt op vooringenomenheid.
2.2. Mr. [rechter] heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen. Hij heeft er op gewezen dat het prangende punt tijdens de voorgeleiding de schorsing van [verzoeker] was. Hij erkent dat hij nog voordat het proces-verbaal van de voorgeleiding was voorgelezen, deze door [verzoeker] was ondertekend en op de vordering tot inbewaringstelling was beslist, heeft gezegd: “dan schors ik u niet.” De proceshouding van [verzoeker] was slechts één van de facetten waarmee rekening is gehouden bij de beslissing om [verzoeker] niet te schorsen, aldus mr. [rechter].
3. De beoordeling
4.1. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm gegeven door zowel artikel 512 van het Wetboek van strafvordering als door artikel 6 EVRM, dit alles in samenhang met de door de Hoge Raad en de door het Europese Hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien objectief bepaalde feiten of omstandigheden de rechtzoekende grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
4.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de
rechter in de hiervoor bedoelde zin dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
4.3. Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond
waarvan thans geoordeeld dient te worden dat er sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van mr. [rechter] jegens [verzoeker]. Derhalve zal naar objectieve maatstaven worden beoordeeld of is gebleken van feiten en omstandigheden die [verzoeker] grond hebben gegeven voor de vrees dat het mr. [rechter] aan onpartijdigheid heeft ontbroken.
4.4. Mr. [rechter] heeft tijdens de voorgeleiding de opmerking gemaakt: “dan ga ik u (de rechtbank begrijpt: [verzoeker]) niet schorsen.” In de beleving van [verzoeker] en zijn raadsman is deze opmerking gemaakt omdat [verzoeker] geen volledig bekennende verklaring had afgelegd. Mr. [rechter] heeft verklaard dat de proceshouding slechts één van de aspecten is geweest waarmee hij rekening heeft gehouden. De rechtbank ziet geen aanknopingspunt om aan deze verklaring te twijfelen, temeer niet nu uit het proces-verbaal van de voorgeleiding blijkt dat niet alleen de verdenking uitgebreid met [verzoeker] is besproken, maar ook zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn strafblad en een reclasseringsrapport. De door mr. [rechter] gemaakte opmerking vormt dan ook geen grond voor wraking. Dit zou anders geweest kunnen zijn als de proceshouding het enige facet zou zijn geweest waarmee rekening zou zijn gehouden.
4.5. De rechtbank overweegt voorts dat uit het Wetboek van strafvordering volgt dat de rechter-commissaris beslist op de vordering tot inbewaringstelling alvorens deze zich uitlaat over een eventueel schorsingsverzoek. Hoewel het de voorkeur had verdiend dat ook in de onderhavige zaak deze volgorde zou zijn gehanteerd, ziet de rechtbank in de handelwijze van mr. [rechter] geen reden om te twijfelen aan zijn onpartijdigheid dan wel het ontbreken van vooringenomenheid. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat volgens zowel mr. [rechter] als [verzoeker] en zijn raadsman niet de beslissing op de vordering tot inbewaringstelling punt van discussie was als wel de vraag of [verzoeker] al dan niet in aanmerking kwam voor schorsing van de voorlopige hechtenis.
4.6. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen kan niet worden geoordeeld dat mr. [rechter] blijk heeft gegeven van vooringenomenheid dan wel dat de vrees van [verzoeker] hiertoe objectief gerechtvaardigd is.
4.7. Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek wordt afgewezen.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. wijst het verzoek tot wraking van mr. [verzoeker] af;
5.2. draagt de griffier van de wrakingskamer op een afschrift van deze beslissing toe te zenden aan [verzoeker], mr. Lamers, mr. [rechter], alsmede aan de voorzitter van de sector strafrecht en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. J. Sap, voorzitter, mr. P.S. Elkhuizen-Koopmans en
mr. J.P. Killian, leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. A. van der Landen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2012.
Mr. P.S. Elkhuizen-Koopmans is buiten staat deze beslissing mee te ondertekenen.