ECLI:NL:RBUTR:2012:BW7545

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
1 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
324465 / HA RK 12-268
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in kort geding over omgangsregeling

In deze wrakingszaak heeft verzoekster op 10 mei 2012 een verzoek ingediend tot wraking van mr. [X], rechter in de sector Familie & Toezicht van de Rechtbank Utrecht. Dit verzoek volgde op een kort geding tussen verzoekster en de heer [B], geregistreerd onder zaaknummer 323546/KG ZA 12-296, dat op dezelfde dag zou plaatsvinden. Verzoekster stelde dat zij onvoldoende tijd had gekregen om zich voor te bereiden op de zitting, terwijl [B] wel voldoende tijd had gekregen. Ze voerde aan dat mr. [X] de schijn van partijdigheid had gewekt door haar slechts twee dagen voor de zitting op de hoogte te stellen van de dagvaarding, die zij tijdens haar vakantie had ontvangen. De rechtbank heeft het wrakingsverzoek op 1 juni 2012 afgewezen, omdat er onvoldoende feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid van mr. [X] objectief gerechtvaardigd maakten. De rechtbank oordeelde dat de beslissing van mr. [X] om de zitting niet te verplaatsen een procesbeslissing was en dat verzoekster niet had aangetoond dat deze beslissing onbegrijpelijk was. Bovendien werd vastgesteld dat verzoekster eerder wrakingsverzoeken had ingediend, wat leidde tot de conclusie dat zij lichtvaardig gebruik maakte van het wrakingsmiddel. De rechtbank besloot dat een volgend verzoek tot wraking in de hoofdzaak niet in behandeling zou worden genomen.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK UTRECHT
Zaaknummer / rekestnummer: 324465 / HA RK 12-268
beslissing van 1 juni 2012 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken,
op het verzoek van:
[verzoekster]
wonende te [woonplaats],
verder te noemen [verzoekster],
verzoekster
1. Het verloop van de procedure
1.1. Op 10 mei 2012 heeft [verzoekster] bij de rechtbank het verzoek gedaan tot wraking van mr. [X], rechter in de sector Familie & Toezicht van deze rechtbank en als voorzieningenrechter belast met de behandeling van het kort geding tussen [verzoekster] en de heer [B], verder te noemen [B], welke zaak is geregistreerd onder zaaknummer 323546/ KG ZA 12-296. Van het ter zitting gedane verzoek is proces-verbaal opgemaakt. Het stuk waarin [B] haar wrakingsgronden kenbaar heeft gemaakt is aan dit proces-verbaal gehecht.
1.2. Mr. [X] heeft niet in de wraking berust. Hij heeft op 10 mei 2012 schriftelijk zijn standpunt weergegeven.
1.3. De griffier van deze rechtbank heeft [verzoekster] en mr. [X] opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 24 mei 2012. Mr. C.J.X. Peters, de advocaat van [B], is van de behandeling in kennis gesteld. Mr. Peters heeft schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd en meegedeeld dat [B] niet ter zitting zal verschijnen.
1.4 [verzoekster] heeft bij brief van 13 mei 2012 aan de rechtbank een nadere toelichting gegeven op haar wrakingsverzoek.
1.4. Het wrakingsverzoek is op 24 mei 2012 in het openbaar behandeld. Daarbij was [verzoekster] aanwezig. Zij werd vergezeld door haar echtgenoot, de heer [C]. [verzoekster] heeft bij deze mondelinge behandeling een pleitnota voorgedragen die aan de griffier is overhandigd. Mr. [X] was, met voorafgaand bericht, niet aanwezig.
1.5. De uitspraak is bepaald op heden
2. De feiten
2.1. De hoofdprocedure betreft een kort geding met [B] als eiser en [verzoekster] als gedaagde, en gaat over de nakoming van de omgangsregeling tussen [B] en de beide minderjarige kinderen van [B] en [verzoekster].
2.2. De dagvaarding voor het kort geding is uitgebracht op 2 mei 2012 tegen de zittingsdatum 10 mei 2012.
2.3. Op 7 mei 2012 heeft [verzoekster] de griffier van de rechtbank een fax gestuurd met het verzoek de zitting te verplaatsen, omdat zij bij terugkomst van haar vakantie op zaterdag 5 mei 2012 de dagvaarding had aangetroffen. Zij vermeldt in haar verzoek de volgende redenen voor het verzoek om uitstel:
1. te laat ontvangen van de dagvaarding
2. tijd nodig voor het vinden van een goede advocaat
3. tijd nodig ter uitwerking en onderbouwing van een aantal zaken.
2.4. De griffier heeft de beslissing van mr. [X] tot afwijzing van het verzoek de zitting te verplaatsen op 8 mei 2012 om 14.20 uur telefonisch aan (de echtgenoot van) [verzoekster] meegedeeld.
3. Het verzoek
3.1. [verzoekster] legt in de tekst, zoals aangehecht aan het proces-verbaal van de zitting, aan haar verzoek tot wraking ten grondslag dat mr. [X] de schijn van partijdigheid heeft gewekt door [B] alle nodige tijd voor voorbereiding van de zitting in kort geding te geven en haar maar twee dagen. Volgens [verzoekster] heeft zij tijdig gemeld dat zij door tijdgebrek geen goed verweer kon voeren, maar heeft mr. [X] dit genegeerd. Mr. [X] heeft haar ook geen gelegenheid geboden een advocaat in te schakelen. [verzoekster] stelt dat mr. [X] voorts heeft genegeerd dat [B] misbruik heeft gemaakt van recht door de dagvaarding tijdens haar vakantie in het buitenland uit te brengen. Voorts heeft [verzoekster] vermeld dat oproeping van de gezinsvoogd noodzakelijk is om de verklaringen van [B] te kunnen weerleggen.
3.2. Mr. [X] heeft in zijn schriftelijke reactie naar voren gebracht dat uit het dossier blijkt dat [verzoekster] op 12 april 2012 door mr. Peters is aangeschreven om te overleggen over het weer opstarten van een omgangsregeling. Volgens mr. [X] stelt mr. Peters in deze brief tevens een kort geding procedure in het vooruitzicht met als onderwerp het weer opstarten van een omgangsregeling en heeft mr. Peters in dat verband om opgave van verhinderdata van [verzoekster] gevraagd over een periode van twee maanden, zodat een datum voor een kort geding zitting kan worden bepaald. Mr. [X] wijst er op dat [verzoekster] in haar uitstelverzoek van 7 mei 2012 naast het verzoek om uitstel, uitvoerig verweer heeft gevoerd tegen de vordering in kort geding. Onder verwijzing naar de toepasselijke bepalingen in het Procesreglement kort gedingen rechtbank sector civiel/familie stelt mr. [X] dat er wegens het ontbreken van klemmende redenen geen grond was voor verplaatsing van de zitting. Naar aanleiding van de opmerking van [verzoekster] dat oproeping van de gezinsvoogd noodzakelijk is heeft mr. [X] naar voren gebracht dat het niet de taak is van een (voorzieningen-) rechter om bij voorbaat te beslissen getuigen op te roepen voor een zitting om de stelling van één van de partijen te doen weerleggen, dit nog daargelaten dat het niet gebruikelijk is om in een kort geding getuigen te horen.
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek de toepasselijke norm is gegeven in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (RV) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Artikel 36 RV bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Rv/artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van haar/zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een voorningenomenheid koestert althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
4.3. In deze zaak zijn er onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond waarvan kan worden geoordeeld dat sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van mr. [X] jegens [verzoekster]. Onderzocht zal daarom slechts worden of er objectief bepaalde feiten en omstandigheden zijn die [verzoekster] grond geven te vrezen dat het mr. [X] aan onpartijdigheid ontbreekt.
4.4. De rechtbank overweegt dat de beslissing tot afwijzing van een verzoek tot het verplaatsen van de zitting een procesbeslissing is. Een als negatief ervaren procesbeslissing is in het algemeen geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking van de rechter die de betreffende beslissing heeft gegeven. Alleen indien die procesbeslissing dermate onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat mr. [X] jegens [verzoekster] vooringenomen is, althans dat de bij [verzoekster] dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden.
4.5. Van een dergelijke onbegrijpelijkheid is geen sprake. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken waaruit kan worden geconcludeerd dat afwijzing van het verzoek tot verplaatsing van de zitting doet twijfelen aan de onpartijdigheid van mr. [X]. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat op grond van artikel 10.2 van het procesreglement, voor zover hier van belang, verplaatsing van een zitting alleen kan worden toegestaan op grond van een klemmende reden. Het enkele feit dat [verzoekster] van mening is dat zij onvoldoende tijd heeft (gehad) om haar verweer voor te bereiden is daarvoor onvoldoende, nog daargelaten de juistheid van die stelling in het licht van het feit dat [verzoekster] reeds medio april rekening kon en moest houden met een door [B] aangekondigde procedure.
4.6. De vermelding dat oproeping van de gezinsvoogd als getuige noodzakelijk was, kan niet worden aangemerkt als een wrakingsgrond. De rechtbank overweegt dat het al dan niet horen van getuigen een procesbeslissing is, waarvoor hetgeen hiervoor in 4.4 is overwogen op dezelfde wijze geldt. Ook op dit punt heeft [verzoekster] geen feiten en
omstandigheden gesteld op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat sprake is van een onbegrijpelijke beslissing die bij [verzoekster] bestaande vrees naar objectieve maatstaven kan rechtvaardigen. Daar komt nog bij dat uit het proces-verbaal van de zitting van 10 mei 2012 blijkt dat [verzoekster], toen zij in de gelegenheid werd gesteld het woord te voeren, mr. [X] vrijwel onmiddellijk heeft gewraakt, zodat ter zitting de vraag over het al dan niet horen van getuigen niet aan de orde is geweest.
4.7. In de brief van 13 mei 2012 aan de rechtbank heeft [verzoekster] voorts aanvullend nog naar voren gebracht dat mr. [X] haar verzoek tot het toelaten van haar echtgenoot de heer [C] als rechtshelper noch haar verzoek tot het toelaten van [C] als belanghebbende heeft behandeld, dat mr. [X] aan de advocaat van [B] toestemming heeft gevraagd om [C] achter in de zaal te laten plaatsnemen, dat mr. [X] het dossier niet goed had voorbereid, dat in de inleiding door mr. [X] alleen de stukken van [B] werden genoemd en niet die van [verzoekster] en dat [verzoekster] niet de gelegenheid kreeg daarover iets op te merken. Aan deze bezwaren over de gang van zaken ter zitting gaat de rechtbank voorbij, reeds omdat niet is voldaan aan de eis van artikel 37 lid 3 Rv dat alle feiten en omstandigheden die aan de wraking ten grondslag worden gelegd tegelijk moeten worden voorgedragen. [verzoekster] heeft haar wrakingsgronden meegedeeld in het schriftelijk stuk dat aan het proces-verbaal van de zitting van 10 mei 2012 is gehecht. Mr. [X] heeft zijn reactie op het wrakingsverzoek gebaseerd op deze gronden. Uit het proces-verbaal van de zitting in de hoofdzaak noch uit de aantekeningen van de griffier ter zitting blijkt dat daarnaast de door [verzoekster] in haar brief van 13 mei 2012 geformuleerde – en ter zitting van de wrakingskamer herhaalde – bezwaren tegen de gang van zaken, reeds als wrakinggronden zijn genoemd tijdens de zitting van 10 mei 2012 in de hoofdzaak.
4.8. Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen kan niet worden geoordeeld dat mr. [X] blijk heeft gegeven van vooringenomenheid dan wel dat de vrees van [verzoekster] hiertoe objectief gerechtvaardigd is. Het wrakingsverzoek wordt daarom afgewezen.
4.9. Voorts overweegt de rechtbank het volgende. Door indiening van het wrakingsverzoek moet de behandeling van het kort geding op een later tijdstip dan de geplande datum plaatsvinden. [verzoekster] heeft daarmee alsnog het uitstel van de zitting bewerkstelligd dat mr. [X] had afgewezen. Uit het feit dat [verzoekster] de wrakingsgronden reeds voor de zitting van 10 mei 2012 op schrift had gesteld kan worden afgeleid dat zij het voornemen had dit wrakingsverzoek in te dienen, ongeacht het verloop en de inhoudelijke behandeling van de zitting. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verzoekster] op deze wijze misbruik gemaakt van het wrakingsmiddel. Nu [verzoekster] voorts onweersproken in eerdere procedures tussen haar en [B] wrakingsverzoeken heeft ingediend is de rechtbank van oordeel dat [verzoekster] lichtvaardig van het wrakingsmiddel gebruik maakt. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 37 lid 4 Rv bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in zaaknummer 323546 KG ZA 12-296 niet in behandeling wordt genomen.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. wijst het verzoek tot wraking van mr. [X] af,
5.2. bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking in zaaknummer 323546 KG ZA 12-296 niet in behandeling wordt genomen,
5.3. draagt de griffier van de wrakingskamer op een afschrift van deze beslissing te zenden aan [verzoekster] en aan mr. [X], aan mr. Peters, alsmede aan de voorzitter van de sector Familie & Toezicht van deze rechtbank en aan de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. J. Sap, mr. B.J. van Ettekoven, mr. E.W.A. Vonk en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2012, in aanwezigheid van de griffier.