ECLI:NL:RBUTR:2012:BW7467

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
21 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-700159-12, 21-003425-08 (tul), 16-600376-11 (tul)
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal en overtredingen van de Opiumwet en Wet wapens en munitie

Op 21 mei 2012 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder woninginbraak, heling, en het voorhanden hebben van verboden middelen en wapens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een woninginbraak op 5 december 2011, waarbij diverse goederen zijn weggenomen. De verdachte heeft tijdens de rechtszitting verklaard dat hij de goederen had gekocht van een man met de bijnaam 'Donald', maar deze verklaring werd door de rechtbank als ongeloofwaardig afgewezen. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de woninginbraak, maar sprak hem vrij van de heling van de goederen, omdat er onvoldoende bewijs was.

Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het voorhanden hebben van cocaïne en MDMA. Het Nederlands Forensisch Instituut concludeerde dat het aangetroffen poeder ibuprofen betrof, een legale pijnstiller, waardoor de verdachte voor dat onderdeel werd vrijgesproken. Echter, het bezit van cocaïne werd wel bewezen verklaard, evenals het voorhanden hebben van hennep en een ploertendoder. De rechtbank oordeelde dat de hoeveelheid cocaïne zo gering was dat dit niet mee zou tellen in de strafmaat.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. Tevens werd een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die schade had geleden door de woninginbraak. De rechtbank heeft de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen toegewezen, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/700159-12, 21/003425-08 (tul), 16/600376-11 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 mei 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1989] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
Gedetineerd te PI Nieuwegein, HvB Nieuwegein te Nieuwegein
Raadsvrouwe mr. D.P.J. Grommen, advocaat te Venlo
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 mei 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank vat het jaartal 2011 in het onder 3 tenlastegelegde, gelet op de inhoud van het dossier en de verklaring van de verdachte, op als een kennelijk verschrijving. Zij leest dit als 2012.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. primair: op of omstreeks 5 december 2011 te [woonplaats], samen met een ander, een woninginbraak heeft gepleegd; subsidiair: in de periode 5 december 2011 tot en met 8 februari 2012 te [woonplaats] zich schuldig heeft gemaakt aan heling van meerdere goederen;
2. primair: op of omstreeks 7 augustus 2011 te Wageningen, samen met een ander, een woninginbraak heeft gepleegd; subsidiair: in de periode 7 augustus 2011 tot en met 8 februari 2012 zich schuldig heeft gemaakt aan heling van een laptop;
3. op of omstreeks 8 februari 2012 te [woonplaats] opzettelijk een hoeveelheid cocaïne en/of MDMA aanwezig heeft gehad ;
4. op of omstreeks 8 februari 2012 te [woonplaats] een hoeveelheid hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad ;
5. op of omstreeks 8 februari 2012 te [woonplaats] een ploertendoder voorhanden heeft gehad.
3 De voorvragen
3.1 De geldigheid van de dagvaarding
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat de dagvaarding voor wat betreft het onder 1 ten laste gelegde feit niet voldoet aan de eisen van artikel 261 Sv. De tenlastelegging spreekt bij het primair onder 1 ten laste gelegde feit over een of meer usb-sticks. Bij het subsidiair onder 1 ten laste gelegde feit spreekt de dagvaarding over een usb-stick, merk Datatraveler, kleur zwart. De verdediging voert aan dat het onvoldoende duidelijk is welke usb-stick wordt of welke usb-sticks worden bedoeld. Er zijn namelijk vier usb-sticks gevonden in de kamer van verdachte. De raadsvrouwe is van mening dat de dagvaarding met betrekking tot dit onderdeel nietig dient te worden verklaard.
De officier van justitie heeft betoogd dat zowel uit de verhoren bij de politie als uit hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, blijkt dat verdachte heel goed weet over welke USB-sticks wordt gesproken in de dagvaarding.
De rechtbank is van oordeel dat de omschrijving van de usb-sticks voldoende duidelijk is voor verdachte en dat deze kan begrijpen welke usb-sticks worden of welke usb-stick wordt bedoeld.
Inbeslaggenomen zijn immers 4 USB-sticks, waarvan de benadeelden van de onder 1 primair tenlastegelegde inbraak er twee herkennen, waarvan een Datatraveller.
Het verweer van de raadsvrouwe wordt derhalve verworpen. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van feiten of omstandigheden die de nietigheid van de dagvaarding met zich zouden brengen.
3.2 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van het onder 3 ten gelaste gelegde betoogd dat nu is gebleken dat verdachte Ibuprofen voorhanden had in plaats van MDMA verdachte van dat onderdeel van de dagvaarding zou moeten worden vrijgesproken. Voor wat betreft het bezit van cocaïne geldt dat dit een hoeveelheid betrof van minder dan een halve gram. Volgens vaste richtlijnen vervolgt het Openbaar Ministerie niet voor dergelijke hoeveelheden hard drugs. De officier van justitie verzoekt de rechtbank derhalve het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren.
De verdediging verzoekt de rechtbank ook de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding nog niet bekend was dat de aangetroffen stof geen MDMA betrof, maar pijnstillende medicatie van verdachte. Op dat moment was er voor de officier van justitie geen beletsel om verdachte te vervolgen. Dat thans uit een later binnengekomen rapport blijkt dat voor een deel van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, zodat terzake dit feit slechts het bezit van 0,25 gram cocaïne bewezen kan worden verklaard, leidt niet tot een ander oordeel. Het betoog van de officier van justitie wordt derhalve verworpen.
Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
3.3 De overige voorvragen
De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair onder 1 ten laste gelegde feit en de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Voor feit 2 heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair en subsidiair onder 1 ten gelaste gelegde feit. De verdediging is voorts van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 2 primair en subsidiair en het onder 4 ten laste gelegde.
Daarbij heeft de verdediging – samengevat – ten aanzien van het primair onder 1 ten laste gelegde feit betoogd dat voor de betrokkenheid van verdachte bij de woninginbraken onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is.
Ten aanzien van het subsidiair onder 1 ten laste gelegde feit is de verdediging van mening dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte wist dat de goederen van diefstal afkomstig waren.
Ten aanzien van het primair en subsidiair onder 2 ten laste gelegde feit heeft de verdediging betoogd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een veroordeling te komen.
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde is de verdediging van mening dat verdachte vrijgesproken dient te worden voor wat betreft de 5,12 gram MDMA nu het NFI heeft geconcludeerd dat het aangetroffen poeder een legale pijnstiller betreft.
Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde heeft de verdediging betoogd dat niet onomstotelijk vast is komen te staan dat het hennep betreft omdat er alleen een rapportage Opiumwet en een verklaring van cliënt hieromtrent in het dossier zijn opgenomen. De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken. Ook wordt betoogd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor telen, bereiden of verwerken.
Voor wat betreft het aanwezig hebben wordt betoogd dat er niet kan worden vastgesteld hoe de weging van de hennep heeft plaatsgevonden. De verdediging kan uit het proces-verbaal niet afleiden of de weegschaal geijkt was en of de hennep uit de verpakking is gehaald. De verdediging verzoekt verdachte ook van dit feit vrij te spreken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Op 6 december 2011 heeft [aangever 1] aangifte gedaan van een inbraak in de woning aan de [adres] te [woonplaats], waarbij diverse goederen zijn weggenomen. De inbraak heeft plaatsgevonden tussen 5 december 2011 omstreeks 6:30 uur en 6 december 2011 omstreeks 17:50 uur.
Op 8 februari 2012 vond op de [adres] te [woonplaats] een doorzoeking van de woning plaats, waarbij diverse goederen zijn aangetroffen en in beslag zijn genomen. De inbeslaggenomen goederen zijn getoond aan aangever en zijn echtgenote, [echtgenote aangever 1]. Van de getoonde goederen herkenden zij een groot aantal als hun eigendom, onder meer een mobiel telefoonhangertje, voorzien van het merk “SUSHI” met groene ronde steentjes (beslag onder [medeverdachte]), een koperen muntendoosje (aangetroffen in kamer verdachte), een mobiele telefoon, merk Nokia, type 6111 kleur roze, (aangetroffen in fouillering verdachte), twee usb-sticks (aangetroffen in kamer verdachte), en een schakelarmband, kleur zwart met zilver, met Indonesische poppen (aangetroffen in ketelhok naast kamer verdachte).
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij weet dat verdachte een groen gekleurd hangertje bij hem thuis op tafel heeft gegooid. [medeverdachte] hoorde toen verdachte zeggen dat het voor de vriendin van [medeverdachte], [vriendin medeverdachte], was. [medeverdachte] heeft voorts verklaard dat verdachte te maken heeft met alle inbraken in [woonplaats].
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde woninginbraak.
Beslissing op gevoerd verweer
Verdachte heeft verschillende verklaringen afgelegd over de herkomst van de op de [adres] te [woonplaats] aangetroffen goederen. Verdachte heeft verklaard dat twee op zijn kamer aangetroffen usb-sticks van hem zelf zijn.
Hij heeft op 9 februari 2012 verklaard dat hij de roze mobiele telefoon 4 à 5 maanden geleden heeft gekocht van een man met de bijnaam “Donald”, waarmee hij via ene Erik in contact kwam. Vervolgens heeft verdachte op 11 februari 2012 eerst verklaard dat hij de roze mobiele telefoon voor € 20,00 van Donald heeft gekocht. Tot slot heeft hij ook op 11 februari 2012, tijdens hetzelfde verhoor, verklaard dat hij de roze mobiele telefoon, samen met een een usb-stick en twee telefoonladers voor € 20,00 van [verkoper] heeft gekocht. Hij heeft hierbij opgemerkt dat de spullen, [verkoper] kennende, waarschijnlijk van een inbraak afkomstig zijn. De andere bij verdachte aangetroffen goederen, afkomstig van de inbraak bij de familie [aangever 1], zouden achtergelaten zijn door de vorige bewoonster van zijn kamer. Nu verdachte hier vanaf november woonde en de inbraak tussen 5 en 6 december 2011 heeft plaatsgevonden, is deze verklaring onjuist gebleken, Andere van diezelfde inbraak afkomstige goederen zou verdachte in het stookhok bij verdachte’s kamer hebben gevonden.
De rechtbank stelt de verschillende verklaringen van verdachte omtrent de herkomst van de bij hem aangetroffen goederen als ongeloofwaardig terzijde.
Feit 2
Op 7 augustus 2011 heeft [aangever 2] aangifte gedaan van een inbraak in haar woning aan de [adres] te [woonplaats], waarbij een laptop, merk Dell, is weggenomen. De inbraak heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2011, omstreeks 5:30 uur.
Op 8 februari 2012 vond op de [adres] te [woonplaats] een doorzoeking van de woning plaats, waarbij in de kamer van medeverdachte [medeverdachte] een laptop van het merk Dell werd aangetroffen en inbeslaggenomen. Deze laptop bleek het eigendom te zijn van aangeefster.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de primair ten laste gelegde woninginbraak heeft gepleegd.
Zij zal hem dan ook van het primair ten laste gelegde feit vrijspreken.
Ook voor de subsidiair ten laste gelegde heling is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs, zodat verdachte ook van het subsdiair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Feit 3
Op 8 februari 2012 werden in de kamer van verdachte aan de [adres] te [woonplaats] verdovende middelen aangetroffen . De monsters die zijn genomen van het witte poeder zijn door het Nederlands Forensisch Instituut onderzocht op de aanwezigheid van middelen die vermeld zijn op een van de lijsten van de Opiumwet of op de bijlage van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën . Het monster van het witte poeder testte negatief. Dit bevatte ibuprofen, een pijnstiller. De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA voorhanden heeft gehad. Zij zal hem dan ook voor dit onderdeel van feit 3 vrijspreken.
De rechtbank acht feit 3 voor wat betreft het voorhanden hebben van een materiaal bevattende cocaïne wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 7 mei 2012;
- het aantreffen van de verdovende middelen in de kamer van verdachte aan de [adres] te [woonplaats] ;
- de positieve reactie van de test naar de aanwezigheid van cocaïne in de monsters van de aangetroffen materialen .
Feit 4
De rechtbank acht feit 4 wettig en overtuigend bewezen voor wat betreft het aanwezig hebben van hennep gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 7 mei 2012;
- het aantreffen van de verdovende middelen in de kamer van verdachte aan de [adres] te [woonplaats] ;
- de positieve reactie van de test naar de aanwezigheid van hennep in monsters van de aangetroffen plantdelen .
Voor het telen, bereiden bewerken en verwerken is onvoldoende wettig bewijs voorhanden. Daarvan zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
Het verweer voor wat betreft de weging van de hennep wordt verworpen.
Het Rapport Opiumwet houdt in dat sprake was van netto 352 en netto 1,37 en netto 19,54 gram totaal dus 372,91 netto gedroogde groene plantendelen .
De verdediging heeft, hoewel dit proces-verbaal reeds omstreeks 21 februari 2012 beschikbaar was, niet verzocht om enig onderzoek naar de weegmethode en de rechtbank acht zodanig onderzoek niet noodzakelijk, nu de verdediging slechts vragen opwerpt en niet –gemotiveerd- aanvoert dat sprake was van een ander gewicht.
Feit 5
De rechtbank acht feit 5 wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 7 mei 2012;
- het aantreffen van de ploertendoder in een zwartkleurig tasje dat verdachte in zijn hand hield bij zijn aanhouding op 8 februari 2012 ;
- de constatering dat de aangetroffen ploertendoder een wapen is in de zin van artikel 2 lid 1, Categorie I onder 3 van de Wet wapens en munitie .
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. primair
op of omstreeks 5 decemer 2011 te [woonplaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning (gelegen aan de [adres]) heeft weggenomen meerdere goederen (o.a. een fotocamera, laptop, horloges, sieraden, mobiele telefoon, usb-sticks, Surinaams muntje, (koperen) muntendoosje, telefoonhanger en fotoframe), geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1], in elk geval aan een ander dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak en inklimming (zijraam verbroken);
3.
op 8 februari 2012 te [woonplaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,25 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
op 8 februari 2012 te [woonplaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een woning gelegen aan de [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 372,91 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5.
op 8 februari 2012 in de gemeente [woonplaats] een wapen van categorie I, onder 3, van de Wet wapens en munitie, te weten een zogenoemde ploertendoder, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
1. primair
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming
3.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
4.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod,
5.
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Als bijzondere voorwaarde gedurende de proeftijd vordert de officier van justitie reclasseringstoezicht conform het advies van de reclassering.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de feiten 1, 2, en 3, voor wat betreft het voorhanden hebben van 5,12 gram MDMA. De verdediging heeft voorts vrijspraak bepleit voor feit 4. De verdediging acht een straf op zijn plaats die qua hoogte maximaal gelijk is aan het voorarrest. Daarnaast zouden een paar maanden gevangenisstraf voorwaardelijk aan verdachte opgelegd kunnen worden.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak.
Aan het plegen van woninginbraken tilt de rechtbank zwaar. De gestolen goederen betroffen in dit geval onder meer onvervangbare erfstukken. Woninginbraken veroorzaken niet alleen materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is algemeen bekend dat woninginbraken nog lange tijd voor gevoelens van angst en onveiligheid kunnen zorgen bij zowel de bewoners van de betreffende woningen als bij de buurtbewoners. Verdachte heeft geen rekening gehouden met deze gevolgen, maar heeft alleen gedacht aan zijn eigen financiële gewin.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van verboden middelen in de zin van de Opiumwet en een verboden wapen. De rechtbank is van oordeel dat voor het bewezen verklaarde onderdeel van feit 3 de hoeveelheid cocaïne zo gering is, dat het voorhanden hebben hiervan niet zal worden meegenomen in de strafmaat.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het uittrekstel justitiële documentatie d.d. 23 maart 2012, waaruit blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld voor strafbare feiten. Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van een omtrent de verdachte opgemaakt voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland, unit Utrecht d.d. 4 mei 2012.
De rechtbank is van oordeel, dat de bewezen verklaarde feiten en de ernst daarvan zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur rechtvaardigen. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen nu verdachte reeds viermaal tijdens eerder opgelegde proeftijden de fout in is gegaan. Ook de onderhavige bewezen verklaarde feiten zijn begaan tijdens twee proeftijden. De rechtbank acht een geheel onvoorwaardelijke straf in dit geval dan ook passend.
Bij de oplegging van de straf kan de rechter zich oriënteren op de oriëntatiepunten van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS). Hieruit volgt dat voor een enkele voltooide woninginbraak in geval van recidive een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden uitgangspunt is.
Alles afwegend acht de rechtbank, in afwijking van de vordering van de officier van justitie, voor de bewezen verklaarde feiten een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden passend.
7 De benadeelde partijen
7.1 Benadeelde partij [echtgenote aangever 1]
De benadeelde partij [echtgenote aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 9.335,89 voor het onder 1 ten laste gelegde feit, bestaande uit materiële schade.
De officier van justitie is van mening dat de vordering van de benadeelde partij ten dele kan worden toegewezen tot een bedrag van € 4.728,89. Voor het overige verzoekt de officier van justitie de vordering af te wijzen.
De verdediging is mening dat de vordering afgewezen dient te worden.
De rechtbank is van oordeel dat de schade als gevolg van de weggenomen sieraden een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De benadeelde vordert die schade slechts voor zover die de maximale verzekeringsuitkering te boven gaat. Die meerdere schade betreft een bedrag ter hoogte van € 8.337,35.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat dit gedeelte van de vordering zal worden toegewezen. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf 5 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening
Met betrekking tot het toegekende gedeelte van de vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Ten aanzien van het overige deel van de vordering, te weten de schade ten bedrage van
€ 998,54 aan de inboedel die niet wordt vergoed door de verzekering oordeelt de rechtbank als volgt:
Dat de verzekering slechts een deel van de geclaimde posten uitkeert, heeft niet te maken met maximering van de uitkering (zoals bij de sieraden) maar met het feit dat de verzekering niet de kostprijs maar de (dag)waarde van de goederen uitkeert.
Ook de rechtbank is van oordeel dat niet de kostprijs maar de (dag)waarde aan de benadeelde partij zou moeten worden vergoed. Nu deze (dag)waarde reeds door de verzekering is vergoed zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren voor dit gedeelte van de vordering.
7.2 Benadeelde partij [aangever 2]
De benadeelde partij [aangever 2] vordert een schadevergoeding van € 1.133,- voor feit 2, te weten € 633,- voor de weggenomen laptop en € 500,- voor de verloren gegevens met betrekking tot de studie van de benadeelde partij.
Aangezien verdachte voor dat feit is vrijgesproken, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
8 Het beslag
8.1 De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
De voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
8.2 De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
9 De vorderingen tot tenuitvoerlegging
Parketnummer 21/003425-08 (tul)
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 45 dagen gevangenisstraf die aan verdachte door het gerechtshof te Arnhem bij arrest van 15 maart 2010 is opgelegd ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
Parketnummer 16/600376-11 (tul)
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 1 week gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 27 april 2011 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
10 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14g, 24c, 27, 36b, 36c, 36f, 57, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 10 en 11 van de Opiumwet en artikel 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
11 De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de dagvaarding geldig;
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
1. primair
diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming
3.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
4.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
5.
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van vijf maanden
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen te weten: de weegschalen;
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: manchetknopen;
Vorderingen tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij arrest d.d. 15 maart 2010 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 21/003425-08 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 45 dagen;
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 27 april 2011 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/600376-11 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 week;
Benadeelde partij [echtgenote aangever 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van € 8.337,35, ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 5 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1], € 8.337,35 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 76 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [aangever 2]
- verklaart de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan de opgelegde onvoorwaardelijke straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mr. M.J. Veldhuijzen en mr. P.L.C.M. Ficq, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Bast, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 mei 2012.