ECLI:NL:RBUTR:2012:BW7333

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
29 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/601043-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging en mishandeling binnen familieverband

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 29 mei 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die haar vader heeft bedreigd met de dood en haar zus heeft mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 23 oktober 2011 in Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, de verdachte tijdens een ruzie met haar vader en zus een mes ter hand heeft genomen en dreigend heeft gezegd: 'Ik steek je kapot'. De vader heeft geprobeerd het mes af te weren, wat resulteerde in een oppervlakkige snee aan zijn vinger. De rechtbank heeft de verklaringen van de vader en zus als betrouwbaar beoordeeld, ondanks dat de verdachte ontkende het mes te hebben vastgehouden. De rechtbank heeft de feiten in verminderde mate aan de verdachte toegerekend, rekening houdend met haar jeugd en psychische toestand, zoals vastgesteld door een deskundige. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren, waarvan een deel voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclasseringstoezicht. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit van poging tot moord, omdat niet kon worden vastgesteld dat de steekbeweging een aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen bij de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/601043-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 mei 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1991] te [geboorteplaats]
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland
raadsvrouw mr. L. Demmer, advocaat te IJsselstein
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 15 mei 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair: heeft geprobeerd haar vader te doden dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een mes in de richting van zijn borst te steken;
Feit 1 subsidiair: haar vader heeft bedreigd met de dood dan wel met zware mishandeling, door met een mes een stekende beweging te maken in de richting van de borst van haar vader en daarbij te zeggen: “Ik steek je kapot”,
en/of
haar vader heeft mishandeld door met een mes in de hand van haar vader te steken;
Feit 2: haar zus [getuige 2] heeft mishandeld.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair onder 1 ten laste gelegde feit. Zij baseert zich daarbij op de verklaring van de vader van verdachte, [getuige 1], die bevestiging vindt in de verklaring van haar zus, [getuige 2]. Voorts baseert de officier van justitie zich op de constatering van de politie dat [getuige 1] een wondje aan zijn vinger had. De stekende beweging met het mes kan volgens de officier van justitie worden gekwalificeerd als een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling. Nu de woorden “ik steek je kapot” niet worden ondersteund door enig ander bewijsmiddel, moet voor dat gedeelte van de tenlastelegging vrijspraak volgen. Volgens de officier van justitie kan niet geconcludeerd worden dat de steekbeweging tot een aanmerkelijke kans op de dood dan wel zwaar lichamelijk letstel had kunnen leiden, zodat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair onder 1 ten laste gelegde.
Het onder 2 ten laste gelegde feit kan volgens de officier van justitie wettig en overtuigend worden bewezen gelet op de verklaring van [getuige 2], die bevestiging vindt in de verklaring van [getuige 1], behalve voor zover de tenlastelegging het slaan in het gezicht of het aan de haren trekken van [getuige 2] betreft. Ten aanzien van deze handelingen heeft [getuige 2] ook niet aangegeven pijn of letsel te hebben overgehouden, hetgeen nodig is om van een mishandeling te kunnen spreken.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten. Volgens de raadsvrouw is weliswaar sprake van voldoende wettig, maar niet van voldoende overtuigend bewijs. Zij heeft daartoe aangevoerd dat [getuige 1] en [getuige 2] steeds wisselende verklaringen hebben afgelegd. Nu deze verklaringen niet consistent zijn, kunnen ze niet als betrouwbaar worden aangemerkt en dienen ze te worden uitgesloten van het bewijs. Dat er een mes in de woonkamer is aangetroffen nabij de plaats waar de stekende beweging zou hebben plaatsgevonden, past bij de verklaring van verdachte dat zij lades met bestek uit het keukenblok heeft getrokken, waardoor bestek -waaronder het desbetreffende mes- op de grond terecht is gekomen. Deze omstandigheid vormt dus geen ondersteuning voor de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] ten aanzien van feit 1. Ten aanzien van feit 2 verdient opmerking dat [getuige 1] alleen heeft gezien dat [getuige 2] van de trap is gevallen, zonder dat hij heeft waargenomen wat daaraan vooraf is gegaan. De raadsvrouw is dan ook van mening dat verdachte van beide feiten moet worden vrijgesproken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De feiten en omstandigheden
[getuige 1] heeft aangifte gedaan tegen zijn dochter [verdachte], verdachte. Hij heeft daarbij verklaard dat hij zich op 23 oktober 2011 in de woonkamer van zijn woning te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, bevond toen hij hoorde dat zijn dochters [getuige 2] en [verdachte] ruzie hadden op de eerste verdieping. Hij hoorde dat beide dochters met veel kabaal via de trap naar benden kwamen. Vervolgens zag hij dat [verdachte] naar de keuken liep, waar zij meerdere lades eruit trok. Hij zag dat [verdachte] in één van haar handen een mes vastpakte en dit vast bleef houden. Hierna riep ze in zijn richting: “Ik steek je kapot”. Hij zag dat [verdachte] op hem af kwam lopen vanuit de keuken en dat ze, toen ze vlak bij hem stond, met het mes een stekende beweging maakte in de richting van zijn borst. Door zijn linkerhand richting het mes te bewegen probeerde hij het mes af te weren, waarbij een deel van het mes zijn linker ringvinger raakte. Hij liep daardoor een oppervlakkige snee op.
Ten aanzien van het incident op de trap heeft [getuige 1] bij de rechter-commissaris verklaard dat hij [getuige 2] van de trap zag vallen. [verdachte] bevond zich toen ook op de trap. Ten aanzien van het steekincident heeft hij aanvullend verklaard dat hij niet heeft gezien waar [verdachte] het mes vandaan had. Hij zag het mes pas op het moment dat ze de steekbeweging maakte.
[getuige 2] heeft het voorgaande in grote lijnen bevestigd. Zij heeft verklaard dat zij de desbetreffende dag ruzie had met [verdachte] en dat [verdachte] haar, toen zij halverwege de trap stond, met beide handen tegen haar borst duwde. Hierdoor raakte zij uit balans, waardoor zij van de trap af naar beneden viel. Zij had hierbij haar rechterarm en schouder pijn gedaan.
Vervolgens zag zij dat [verdachte] naar de keuken liep en daar de lades eruit trok. Zij zag dat deze met inhoud op de grond vielen. Daarna zag zij dat [verdachte] een mes in haar hand had en dat ze hiermee een stekende beweging maakte in de richting van de borstkas van haar vader. Haar vader probeerde het mes af te weren, waarbij het mes zijn linkerhand raakte.
Ten overstaan van de rechter-commissaris heeft [getuige 2] over het steekincident verklaard dat zij alleen heeft gezien dat [verdachte] een stekende beweging naar voren maakte. Later had zij het mes op de grond zien liggen. Gelet op de wond van haar vader, alsmede gelet op het feit dat zij de lades had horen vallen en een mes op de grond had zien liggen, heeft zij geconcludeerd dat [verdachte] een mes had gepakt.
Kort na het incident is de politie naar de woning gekomen. Verbalisanten zagen toen dat op de grond bij de eettafel een mes lag. [getuige 1] had tegen de verbalisanten gezegd dat dit het mes was waarmee [verdachte] in zijn vinger had gesneden. Ook zagen de verbalisanten dat meerdere keukenlades met keukengerei op de grond lagen. Voorts werd door de verbalisanten gezien dat [getuige 1] een pleister op zijn linker ringvinger had. Daaronder zagen zij een oppervlakkige snee.
Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat zij de desbetreffende dag ruzie heeft gehad met haar zus [getuige 2] en dat zij achter haar aan is gegaan op de trap. Ook heeft zij bevestigd dat zij vervolgens uit boosheid keukenlades uit het keukenblok heeft getrokken en dat zij daarna tegenover haar vader stond te discussiëren. Het kan dat zij daarbij bewegingen heeft gemaakt met haar armen die eruit hebben gezien als stekende beweging, doch zo heeft zij haar bewegingen niet bedoeld. Dat de politie een mes op de grond heeft aangetroffen, is volgens haar een gevolg van het feit dat ze de keukenlades eruit heeft getrokken, waardoor de inhoud daarvan op de grond terecht is gekomen. Zelf heeft zij geen mes in haar hand gehad, aldus verdachte.
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat gelet op voorgaande voldoende wettig bewijs aanwezig is om tot een bewezenverklaring te komen met betrekking tot de ten laste gelegde feitelijke handelingen. Voor de overtuiging is van belang in hoeverre de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. De rechtbank overweegt in dat verband dat zowel [getuige 1] als [getuige 2] op onderdelen weliswaar wisselend hebben verklaard tijdens de verschillende verhoren, doch dat hun beider verklaringen in grote lijnen steeds dezelfde zijn. Dat de eerste verklaringen wat rommelig zijn, past bij de omstandigheid dat deze kort na het incident zijn afgelegd en betrokkenen op dat moment nog hevig geëmotioneerd waren. Ondanks die omstandigheid verklaren beiden echter op dat moment al consistent over de onenigheid tussen de zussen op de trap en het naar beneden vallen van [getuige 2], het eruit trekken van de besteklades uit het keukenblok door [verdachte] en het maken van een stekende beweging door [verdachte] in de richting van haar vader [getuige 1]. Ook vinden deze feitelijke handelingen in grote lijnen bevestiging in de verklaring van verdachte zelf. Dat verdachte bij het maken van de stekende beweging ook een mes ter hand heeft genomen, een punt waarop [getuige 1] niet direct wordt ondersteund door [getuige 2], vindt bevestiging in objectief bewijsmateriaal. De politie heeft nabij de eettafel een mes op de grond aangetroffen en in de vinger van [getuige 1] is door de politie een oppervlakkige snee geconstateerd. Nu de politie ook melding heeft gemaakt van het overige keukengerei dat op de grond lag, doch het mes bij de eettafel afzonderlijk noemt, gaat de rechtbank ervan uit dat het mes daar niet lag vanwege het vallen van de lades maar op een andere wijze daar terecht is gekomen hetgeen past in de verklaring van [getuige 1] dat verdachte het mes op de grond gooide.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] voor wat betreft de hieronder bewezenverklaarde onderdelen van de tenlastelegging voldoende betrouwbaar zijn, zodat zij ook de overtuiging heeft dat verdachte die ten laste gelegde feitelijke handelingen heeft begaan.
Kwalificaties
T.a.v. feit 1 primair:
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier onvoldoende naar voren is gekomen in hoeverre het mes [getuige 1] zou hebben geraakt indien hij zich niet had afgeweerd, waar het mes dan terecht zou zijn gekomen en met welke kracht. Het mogelijke gevolg van de stekende beweging blijft daardoor onduidelijk, zodat niet geconcludeerd kan worden dat deze tot een aanmerkelijke kans op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel had kunnen leiden. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair onder 1 tenlastegelegde.
T.a.v. feit 1 subsidiair
De stekende beweging met het mes levert naar het oordeel van de rechtbank wel een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht op. Door met een mes richting de borst te steken, kon bij [getuige 1] de redelijke vrees ontstaan dat hij het leven zou laten. De uiterlijke verschijningsvorm van deze handeling kan daarop wijzen, zeker als daarbij een mes, dat als dodelijk middel kan worden beschouwd, wordt gebruikt. De woorden “ik steek je kapot” hebben deze beweging bovendien kracht bij gezet. De rechtbank is van oordeel dat ook voor deze woordelijke bedreiging voldoende bewijs aanwezig is gelet op de verklaring van [getuige 1] dat [verdachte] deze woorden heeft geuit en het ondersteunende bewijs voor de stekende beweging die bij deze woorden past. Niet vereist is dat deze woorden afzonderlijk door twee bewijsmiddelen worden ondersteund.
Het pijnlijk en verwondend raken met het mes van de vinger van [getuige 1] levert een mishandeling op. Zowel de verklaring van [getuige 1], als de bevindingen van de politie, laten zien dat hij hierdoor pijn en letsel heeft opgelopen.
T.a.v. feit 2
De rechtbank overweegt dat voor een bewezenverklaring van mishandeling vereist is dat sprake is van pijn en/of letsel. Het vallen van de trap heeft bij [getuige 2] pijn veroorzaakt. Deze pijn was het gevolg van het duwen door [verdachte] tegen het lichaam van [getuige 2]. De overige ten laste gelegde handelingen hebben niet bewijsbaar tot pijn en/of letsel geleid. Van die onderdelen van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
Subsidiair
op 23 oktober 2011 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, haar vader [getuige 1]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte een
mes ter hand genomen en vervolgens opzettelijk dreigend tegen die [verdachte]
gezegd: "ik steek je kapot", en - terwijl zij zich op korte afstand van die [verdachte] bevond - opzettelijk dreigend met dat mes een stekende beweging gemaakt in de richting van
de borst van die [verdachte];
en
op 23 oktober 2011 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, opzettelijk mishandelend
haar vader [getuige 1] met een mes in een hand heeft gesneden, waardoor voornoemde [verdachte] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
op 23 oktober 2011 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, opzettelijk mishandelend
haar zusje [getuige 2] - terwijl beiden zich op een trap bevonden - tegen het lichaam heeft geduwd, tengevolge waarvan die [getuige 2] is gevallen, waardoor voornoemde [getuige 2] pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1 subsidiair: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en mishandeling begaan tegen haar vader tot wie zij in familierechtelijke betrekking staat;
Feit 2: mishandeling
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Met betrekking tot de strafbaarheid van verdachte overweegt de rechtbank als volgt.
Bij de stukken van het dossier bevindt zich een pro justitia rapport van GZ-psycholoog
F. Jonker d.d. 27 januari 2012.
Genoemde deskundige komt op grond van zijn onderzoek met betrekking tot de verdachte tot de conclusie dat verdachte lijdende is aan een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens in de zin van zwakbegaafdheid en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en narcistische trekken. De gedragingen van verdachte zijn hierdoor ten tijde van de ten laste gelegde gedragingen beïnvloed.
Gelet op het voorgaande heeft de deskundige als advies gegeven om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen in geval van een bewezenverklaring.
De rechtbank neemt deze conclusie over en volgt dit advies. De feiten zullen daarom slechts in verminderde mate aan verdachte worden toegerekend, zodat zij ook in verminderde mate strafbaar is voor haar daden.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een werkstraf voor de duur van 120 uren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht;
- een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde dat zij zich moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als die inhouden een behandeling.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat in geval van een bewezenverklaring een onvoorwaardelijke straf niet op zijn plaats is. Aan het incident is een lange voorgeschiedenis vooraf gegaan, waarvan verdachte zelf slachtoffer is.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedreiging met de dood van haar vader. Zij heeft daarbij een stekende beweging gemaakt met een mes en heeft haar vader daarbij in zijn vinger gesneden. Door het gebruik van het mes, heeft de bedreiging een heel ernstige vorm aangenomen. Het mes heeft de woorden van verdachte immers ondersteund, waardoor bij de vader de angst zal hebben bestaan dat zij haar woorden daadwerkelijk zou verwezenlijken. Voorts heeft verdachte haar zus mishandeld door haar van de trap te duwen. Al deze gebeurtenissen vonden achter elkaar plaats, als gevolg van een ruzie en hoog opgelopen emoties tussen betrokkenen. Het betreffen nare feiten, waaraan een nare voorgeschiedenis vooraf is gegaan. Hoezeer die voorgeschiedenis de verhoudingen tussen verdachte, haar vader en zus ook beïnvloedt, het is echter niet geoorloofd bedreigend en gewelddadig naar familieleden op te treden en dat rekent de rechtbank verdachte ook aan.
De rechtbank houdt bij de bepaling van de straf wel rekening met die nare voorgeschiedenis. De echtscheiding van haar ouders en de uithuisplaatsing die daarop volgde heeft hiervoor de basis gevormd en heeft verdachte een getraumatiseerde jeugd bezorgd. Volgens de deskundige Jonker heeft verdachte als gevolg van die getraumatiseerde jeugd, waarin zij zich in de steek gelaten voelde, moeite haar emoties voldoende te reguleren. Deze kunnen daardoor hoog oplopen en door haar impulsiviteit kan zij zich dan onvoldoende remmen. Ze is onvoldoende in staat stil te staan bij een situatie en daarbij de verschillende gedragsalternatieven af te wegen. Ze is krenkingsgevoelig en op het moment van het ten laste gelegde feit was sprake van een situatie die haar gekrenkt heeft. De deskundige heeft geconcludeerd dat verdachte lijdende is aan een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens in de zin van zwakbegaafdheid en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en narcistische trekken en dat haar gedragingen hierdoor ten tijde van de ten laste gelegde feiten zijn beïnvloed. Conform het advies van de deskundige zal de rechtbank de feiten daarom in verminderde mate aan verdachte toerekenen.
De rechtbank houdt hiermee in sterkere mate rekening dan de officier van justitie heeft gedaan.
Voorts houdt de rechtbank rekening met de justitiële documentatie van verdachte d.d. 4 april 2012, waarin staat vermeld dat verdachte eerder is veroordeeld voor gewelddadige delicten, alsook voor vermogensdelicten.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf in de onderhavige omstandigheden een passende straf is, zij het van korte duur dan door de officier van justitie gevorderd. Tevens acht de rechtbank het van belang dat op verdachte enige tijd toezicht zal worden uitgeoefend door de reclassering, zodat de rechtbank dit als bijzondere voorwaarde zal opleggen bij een deels voorwaardelijke werkstraf. Dit reclasseringstoezicht zal voor verdachte inhouden dat zij zich zelf moet melden bij de reclassering en dat zij de aanwijzingen opvolgt die door de reclassering aan haar worden gegeven.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1 subsidiair: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en mishandeling; begaan tegen haar vader tot wie zij in familierechtelijke betrekking staat;
Feit 2: mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, waarvan 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze werkstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit; omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, waartoe zij zich binnen 10 dagen volgend op de datum van dit vonnis moet melden bij Reclassering Nederland, regio Utrecht-Arnhem, Vivaldiplantsoen 100 te Utrecht, tel. 030-230 5454, waarna zij zich gedurende een door de reclassering te bepalen periode moet blijven melden zo frequent als de reclassering dat nodig acht;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag.
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis;
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A.A. Kalveen, voorzitter, mr. J.P. Killian en
mr. T. Reichardt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Maase-Raedts, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 mei 2012.
Mrs. Killian en Reichardt zijn niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.