parketnummer: 16/655305-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 mei 2012
[verdachte],
geboren op [1990] te [geboorteplaats] (Albanië),
thans gedetineerd te HvB Wolvenplein te Utrecht,
raadsvrouw mr. M.K.J. Dikkerboom, advocaat te Amersfoort.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 25 april 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
met behulp van geweld en/of bedreiging met geweld heeft geprobeerd om geld en/of goederen weg te nemen van [aangever 1] dan wel heeft geprobeerd [aangever 1] te dwingen tot de afgifte van geld door geweld en/of bedreiging met geweld.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [aangever 1] te dwingen tot de afgifte van geld en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en heeft daartoe aangevoerd dat verdachte aan het bedelen was en dat er geen sprake was van geweld of bedreiging met geweld. De verdediging heeft betoogd dat het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling ontbreekt en tevens het oogmerk om geweld te gebruiken ontbreekt.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Het bewijs
De rechtbank acht de ten laste gelegde poging tot afpersing wettig en overtuigend bewezen op grond van het navolgende.
Aangeefster [aangever 1] heeft verklaard dat zij zich op 11 januari 2012 voor haar woning in Utrecht bevond. Aangeefster draaide zich om en zag dat een man een halve meter van haar af stond. Aangeefster zag dat de man zijn jas open had hangen en zag dat hij een pistool in zijn broeksband had. Aangeefster hoorde de man zeggen “vijftig euro”.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 11 januari 2012 in Utrecht achter een vrouw is gaan staan en om geld heeft gevraagd. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij op dat moment een pistool in zijn broeksband had.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat het bewezenverklaarde de kwalificatie poging tot afpersing oplevert. Verdachte heeft door een pistool te tonen en daarbij te zeggen “vijftig euro” geprobeerd om aangeefster te dwingen tot de afgifte van geld. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat verdachte slechts aan het bedelen was. Nu vast staat dat verdachte een pistool in zijn broeksband had en deze heeft getoond, is er geen sprake van bedelen om geld, maar van bedreiging met geweld. De rechtbank is tevens van oordeel dat het oogmerk van verdachte op wederrechtelijke bevoordeling was gericht, gelet op de woorden “vijftig euro” en het tonen van het pistool.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 11 januari 2012 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever 1] te dwingen tot de afgifte van geld, toebehorende aan die [aangever 1],
- aan die [aangever 1] een vuurwapen heeft getoond en
- daarbij tegen die [aangever 1] heeft gezegd: "50 euro",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Poging tot afpersing.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte vrij te spreken. Subsidiair heeft de verdediging verzocht een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Verdachte heeft door het tonen van een wapen geprobeerd mevrouw [aangever 1] af te persen. Door zijn handelen heeft verdachte veel angstgevoelens veroorzaakt bij mevrouw [aangever 1]. Daarnaast heeft verdachte met een wapen rondgelopen op de openbare weg, waardoor het mogelijk was dat meer mensen het wapen zouden zien. Dat het bij een poging is gebleven, is zeker niet aan verdachte te danken, maar aan aangeefster die het op een gillen heeft gezet, waarna verdachte is weg gelopen. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk.
De rechtbank heeft rekening gehouden met het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 12 januari 2012 waaruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en noodzakelijk is. De rechtbank zal een iets lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, omdat zij in sterkere mate rekening houdt met het feit dat verdachte niet eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van
€ 850,--.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 500,-- een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 27, 36f, 45, 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
poging tot afpersing;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van € 500,-- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 11 januari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1], € 500,-- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het moment waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, mr. N.E.M. Kranenbroek en mr. I.M. Vanwersch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Willemsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 mei 2012.
Mr. Vanwersch is buiten staat dit vonnis mee te ondertekenen.