parketnummer: 16/601245-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 april 2012
[verdachte]
geboren op [1990] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in PI Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein
raadsman mr. J.G.M. Dassen, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 6 april 2012, waarbij de officier van justitie, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht voor een beroving en/of afpersing.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de omstandigheden van het geval en in het bijzonder de waarnemingen van verbalisant in burger [verbalisant 1]. Daarbij betrekt hij de voorwerpen die de verdachten bij zich hadden en later door de politie zijn aangetroffen. Te weten een paar latex handschoenen, een muts en een vuurwapen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat uit de waarnemingen van verbalisant [verbalisant 1] niet kan volgen dat de verdachten bezig waren met de voorbereiding van een overval. Voorts valt niet te bewijzen dat het door de politie aangetroffen vuurwapen toebehoort aan verdachte. Derhalve dient er integrale vrijspraak te volgen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het plegen van voorbereidingshandelingen is vereist dat kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk voorwerpen bestemd tot het begaan van een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, voorhanden heeft gehad. Derhalve zal moeten worden bewezen dat de voorwerpen die verdachte en zijn medeverdachten bij zich droegen bestemd waren tot het begaan van een dergelijk misdrijf. Krachtens geldende jurisprudentie is daarbij van belang dat de voorwerpen afzonderlijk dan wel gezamenlijk naar uiterlijke verschijningsvorm dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat verdachte voor ogen stond.
Vorenstaande in acht nemende, stelt de rechtbank uit de inhoud van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 22 december 2011 tussen omstreeks 21:05 uur en 21:12 uur nam verbalisant in burger [verbalisant 1] op de Professor Jordanlaan te Utrecht het navolgende waar. Op de Professor Jordanlaan ter hoogte van de Eykmanlaan zag hij een stationair lopende scooter, zonder kentekenplaat, op de stoep staan. Op de scooter zat een jongen die zijn gezicht met een sjaal bedekt had en de hele tijd om zich heen keek. Nadat [verbalisant 1] was doorgefietst zag hij dat die jongen met de scooter bleef staan en hij had het vermoeden dat de jongen op iets aan het wachten was. Hierop volgend heeft [verbalisant 1] de meldkamer van de politie Utrecht gebeld.
Na doorgefietst te zijn zag [verbalisant 1] vervolgens ter hoogte van de achteringang van de Albert Heijn, gelegen in het winkelcentrum De Gaard, twee jongens op de Valentonlaan lopen, die allebei hun gezicht bedekt hadden. Een van de jongens had een sjaal zodanig om zijn gezicht gewikkeld dat alleen zijn ogen zichtbaar waren. De andere jongen droeg een zwarte muts die [verbalisant 1] herkende als een muts die je kunt uitrollen tot een bivakmuts. [verbalisant 1] zag de twee jongens heen en weer lopen en om zich heen kijken en hij zag ze vervolgens weglopen. Bij de Albert Heijn was op dat moment een vrachtwagen aan het laden en lossen. De achterdeur van de Albert Heijn stond open en buiten stond een medewerker van Albert Heijn. [verbalisant 1] had sterk het gevoel dat de jongens een overval wilde plegen op de Albert Heijn. Even later zag [verbalisant 1] dat de twee jongens hem tegemoet liepen en daarbij om zich heen keken. De twee jongens passeerden hem en liepen in de richting van de Eykmanlaan naar de scooter. [verbalisant 1] zag de twee jongens achterop de scooter stappen die vervolgens wegreed. [verbalisant 1] bleef de jongens in het zicht houden en gaf de positie van hen door aan de meldkamer van de politie waarmee [verbalisant 1] telefonisch in contact is gebleven.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de medeverdachte [medeverdachte 1] van gezicht kende en dat hij de avond van 22 december 2011 samen was met [medeverdachte 2] ( de rechtbank begrijpt dat hiermee medeverdachte [medeverdachte 3] wordt bedoeld). Samen met [medeverdachte 2] is hij bij [medeverdachte 1] achterop de scooter gestapt en zijn ze weggereden.
De drie personen op de scooter probeerden van de politie weg te komen en zijn daarbij achtervolgd. Een burgervoertuig van de politie probeerde de scooter klem te rijden op een fietspad, waarbij de scooter omviel waarna de drie jongens in verschillende richtingen wegrenden. Verbalisant [verbalisant 2] zag verdachte richting de berm, bestaande uit hoog riet en onverzorgde bossage, rennen en had het gevoel dat verdachte iets probeerde weg te maken. Nadat verdachte was aangehouden hebben [verbalisant 2] en zijn collega [verbalisant 3] in genoemde bossage gezocht en vond [verbalisant 3] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. De plek waar dit wapen lag was in een straal van ongeveer drie meter van waar verdachte is aangehouden. Het wapen is door [verbalisant 4] veilig gesteld en hij constateerde dat het wapen nog grotendeels droog was terwijl het eerder op de avond had geregend. Dit wapen is door de politie gekwalificeerd als een met bijbehorende knalmunitie geladen 8mm start-/ alarmpistool, waarvan het voorhanden hebben ingevolge de Wet wapens en munitie verboden is. Blijkens de van dit wapen in het dossier aanwezige foto’s gelijkt dit wapen sterk op een echt vuurwapen. Het wapen is tevens ten behoeve van een DNA-onderzoek bemonsterd. Voorts is gezocht naar voorwerpen die verdachten mogelijk hadden weggegooid. Daarop is in de berm op ongeveer een meter van het fietspad een zwarte bivakmuts gevonden, die door [verbalisant 4] is veilig gesteld.
Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft tijdens zijn achtervolging door de politie een paar crèmekleurig latexhandschoenen uit zijn zakken gehaald en deze op de grond gegooid. Deze handschoenen zijn voorts in beslag genomen.
De DNA-deskundige Blom heeft op verzoek van het openbaar ministerie een vergelijkend DNA-onderzoek gedaan en heeft gerapporteerd, kort samengevat, dat er een match is vastgesteld tussen het DNA-profiel van verdachte en de bemonstering van de aangetroffen (bivak)muts.
Nadere bewijsoverwegingen
De raadsman heeft - kort samengevat - het verweer gevoerd dat de aangetroffen voorwerpen niet aan verdachte kunnen worden gekoppeld en dat nergens uit blijkt dat verdachte voornemens was een strafbaar feit te plegen. Verdachte heeft een duidelijke en geloofwaardige verklaring afgelegd. De raadsman stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van voorbereidingsmiddelen. Verdachte heeft, indien de muts al aan hem gekoppeld kan worden, slechts een muts voorhanden gehad en dat is onvoldoende voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde voorbereiding. Bovendien is door de verbalisant [verbalisant 1] slechts waargenomen dat verdachte en zijn medeverdachten aldaar rondliepen, maar er is volgens de raadsman geen enkele koppeling te maken met een op handen staande overval op de Albert Heijn. Verdachte dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. De rechtbank hecht waarde aan de bevindingen van de politie. Agent [verbalisant 1] heeft uitgebreid uiteen gezet wat hij heeft waargenomen en heeft beschreven op grond waarvan hij het gevoel kreeg dat de jongens,die bij de Albert Heijn stonden, van plan waren een overval te plegen. De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij ter plekke slechts met medeverdachte [medeverdachte 3] rondliep, dat hij niet bij de achteringang van de Albert Heijn heeft gestaan en dat hij “slechts” een lift kreeg van [medeverdachte 1] acht de rechtbank, reeds gelet op de bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] niet geloofwaardig.
Voorts had verdachte die avond een verboden alarm/startpistool bij zich en droeg hij een muts, dan wel een op een muts gelijkend voorwerp, met twee ooggaten er in. Daarnaast had de medeverdachte [medeverdachte 3] een paar latex handschoenen op zak. De verklaring van verdachte dat hij tijdens zijn vlucht niets heeft weggegooid en geen wapen bij zich had acht de rechtbank niet geloofwaardig. Binnen een straal van ongeveer drie meter van de plaats waar verdachte is aangehouden heeft de politie immers genoemd sterk op een vuurwapen gelijkend voorwerp (dat later een verboden alarm/startpistool bleek te zijn) aangetroffen, terwijl dat wapen op het moment van aantreffen nagenoeg droog was terwijl het eerder op de avond geregend had. De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit deze omstandigheden, in onderling verband bezien, volgt dat dit wapen daar door verdachte is achtergelaten.
De rechtbank stelt vast dat de hiervoor beschreven voorwerpen afzonderlijk dan wel gezamenlijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm dienstig kunnen zijn voor het misdadige doel dat verdachten voor ogen hadden. Naar het oordeel van de rechtbank was dit misdadige doel het plegen van een overval op de vestiging van de Albert Heijn, waarbij zij zijn gezien door verbalisant [verbalisant 1]. De rechtbank is verder van oordeel dat uit de combinatie en de onderlinge samenhang van de hiervoor vermelde aangetroffen voorwerpen en het door de politie waargenomen gedrag van verdachten op een tijdstip vlak nadat de Albert Heijn normaal gesproken sluit, kan worden afgeleid dat verdachte en zijn medeverdachten deze voorwerpen opzettelijk voorhanden hebben gehad om daarmee een overval te plegen.
Ook de nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachte [medeverdachte 3], welke vereist is voor het bestanddeel medeplegen, kan worden bewezen. Er is naar het oordeel van de rechtbank ter uitvoering van het gezamenlijk plan een beroving te gaan plegen sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 3]. Daartoe acht de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden redengevend:
- verdachte en medeverdachten [medeverdachte 3] liepen op 22 december 2011 samen op straat en zijn achterop de scooter van medeverdachte [medeverdachte 1] gestapt;
- verdachte en medeverachte [medeverdachte 3] hielden zich gezamenlijk op bij de achteringang van de Albert Heijn en keken zenuwachtig om zich heen;
- verdachten hadden hun gezicht bedekt;
- verdachte had een muts met ooggaten en start-/alarmpistool bij zich en medeverdachte [medeverdachte 3] had een paar latex handschoenen bij zich;
- op het moment dat de politie verdachte en zijn medeverdachten probeerde staande te houden, trachtten zij te ontkomen en ontdeden zich daarbij van genoemde voorwerpen, te weten een muts, het start/alarmpistool en een paar latex handschoenen.
Alles overwegende acht de rechtbank het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De door de raadsman en verdachte aangevoerde verweren worden verworpen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 22 december 2011 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, te weten
- diefstal met geweld in vereniging zoals omschreven in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht of
- afpersing in vereniging, zoals omschreven in artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht,
tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk
- één of meer voor vermomming geschikt(e) voorwerp(en) en
- een voor afdreiging geschikt voorwerp en
- een of meer (latex) handschoenen,
derhalve voorwerpen bestemd tot het begaan van die misdrijven, voorhanden heeft gehad.
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Voorbereiding van diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en/of
Voorbereiding van afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden. De officier van justitie ziet redenen om beperkt af te wijken van de LOVS richtlijnen, nu het niet tot een daadwerkelijk overval is gekomen en de verrichte voorbereidingshandelingen weinig professioneel moeten worden geacht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf(fen) heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich samen met een ander op 22 december 2011 - op de wijze zoals hiervoor is omschreven - schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen met het oog op een afpersing dan wel een diefstal met (bedreiging met) geweld. Dat het niet tot een confrontatie met potentiële slachtoffers is gekomen, is een omstandigheid die niet aan verdachte is te danken. Kennelijk zijn verdachten gestoord in hun plannen en hebben zij hun voorgenomen plannen daarom niet verder uitgevoerd. Hierdoor zijn potentiële slachtoffers verschoond gebleven van jegens hen uit te oefenen geweld. Immers, in de nabijheid van verdachte en zijn mededader zijn een vuurwapen, een muts en een paar latex handschoen aangetroffen die verdachte en zijn mededader voorhanden hebben gehad met het doel deze te gebruiken voor het plegen van de overval.
Het feit dat verdachte een sterk op een echt vuurwapen gelijkend start -/ alarmpistool voorhanden bleek te hebben spreekt ook niet in zijn voordeel. Het bezit van een wapen als dit kan worden aangewend voor het plegen van misdrijven onder bedreiging. Voor dit type wapen geldt dat het ongeoorloofd bezit een gevaar oplevert voor de veiligheid van personen.
Bij het opleggen van de straf houdt de rechtbank tevens rekening met het feit dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 29 februari 2012 eerder voor zowel vermogens- als geweldsdelicten tot onder meer gevangenisstraf is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van een door drs. G.H. van den Bosch (psychiater i.o.) en drs W. de Boer (psychiater) op 3 februari 2012 opgemaakt Psychiatrisch Rapport, waaruit blijkt dat verdachte niet heeft willen meewerken aan het psychiatrisch onderzoek en waarin wordt geadviseerd alsnog klinische observatie te laten plaatsvinden.
De rechtbank houdt rekening met het advies van de Reclassering Nederland d.d. 24 februari 2012, opgemaakt door D. Van den Hazel, reclasseringswerker, waarin is verwoord dat verdachte zich moeilijk laat aansturen en dat eerder reclasseringstoezicht als wisselend wordt ervaren. Verdachte geeft weinig inzicht in zijn leven en ingezette trajecten, hetgeen niet bijdraagt aan het veranderen van het gedrag van verdachte en aan het verminderen van de kans op recidive. Een nieuw reclasseringstoezicht wordt niet geïndiceerd. Bij reclassering bestaan grote zorgen om verdachte en zijn situatie. Dit nu hij als veelpleger is gelabeld en er vermoedens zijn van psychopathologie.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Weliswaar zijn er aanwijzingen voor het bestaan van psychopathologie waarvoor een behandeling geïndiceerd zou kunnen zijn, maar nu verdachte geen enkele medewerking aan onderzoek daarnaar heeft willen verlenen en hij in het verleden vaker voorwaardelijke straffen heeft gehad, die hem kennelijk niet hebben weerhouden van het wederom plegen van strafbare feiten, ziet de rechtbank geen aanleiding een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om in het voordeel van verdachte te laten meewegen dat de voorbereidingshandelingen weinig professioneel lijken.
Bij de bepaling van de duur van de onvoorwaardelijke vrijheidsstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het LOVS. Als uitgangspunt voor een voltooide overval van een winkel wordt in voormelde oriëntatiepunten minimaal een gevangenisstraf van 2 jaren onvoorwaardelijk gehanteerd. Hier is echter geen sprake is van een voltooide overval maar van een voorbereiding op een overval. Artikel 46, lid 2 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat bij voorbereiding het maximum van de hoofdstraf met de helft wordt verminderd. Deze bepaling heeft de rechtbank betrokken bij de toepassing van voormeld LOVS-oriëntatiepunt. Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat in het onderhavige geval oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
1 jaar passend en geboden moet worden geacht.
7.1 De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
7.2 De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde voorwerpen die verbeurd worden verklaard zijn ook vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat deze voorwerpen bij het onderzoek naar de ten laste gelegde feiten zijn aangetroffen en aan verdachte toebehoren, terwijl deze voorwerpen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 46, 47, 63, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht..
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Voorbereiding van diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en/of voorbereiding van afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 1 (een) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslagbeslissingen
- gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 3 tot en met 10;
- verklaart verbeurd de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd als 1, 2 en 11.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Kuijer, voorzitter, mr. P.L.C.M. Ficq en
mr. P.P.C.M. Waarts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 april 2012.