parketnummer: 16/514086-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 mei 2012
[verdachte]
geboren op [1993] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsvrouw mr. E.D. van Elst, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 27 april 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair: samen met een ander door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen om zijn mobiele telefoon af te geven;
Feit 1 subsidiair: samen met een ander door geweld en/of bedreiging met geweld een mobiele telefoon van die [slachtoffer] heeft gestolen;
Feit 2: samen met een ander heeft geprobeerd om door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen geldbedragen af te geven;
Feit 3: gedurende een periode heeft verzuimd om naar school te gaan.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie ten aanzien van feit 3
De raadsvrouw heeft ter zitting aangevoerd dat het Openbaar Ministerie voor wat betreft feit 3 niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat verdachte blijkens de stukken voor het onder 3 ten laste gelegde feit al een Halt-afdoening heeft gehad en uitgevoerd. De officier van justitie heeft zich hier ter zitting bij aangesloten.
De rechtbank overweegt dat uit het relaas van de leerplichtambtenaar over de ingezette preventieve maatregelen naar aanleiding van het schoolverzuim van verdachte, opgenomen als bijlage vier bij het Proces-verbaal Leerplicht d.d. 26 augustus 2011, blijkt dat verdachte voor zijn schoolverzuim in de ten laste gelegde periode een verwijzing naar bureau Halt heeft gekregen en dat verdachte de Halt-afdoening naar behoren heeft uitgevoerd.
Verdachte vervolgen voor het onder 3 ten laste gelegde feit is derhalve in strijd met het
ne bis in idem-beginsel. De rechtbank zal het Openbaar Ministerie daarom ten aanzien van feit 3 niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank heeft voor de overige feiten vastgesteld dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan. De officier van justitie baseert zich daarbij met name op de verklaring van aangever en op de bekennende verklaring van verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter zitting aangevoerd dat het gesprek tussen aangever, de ouders van aangever, verdachte en de ouders van verdachte op 3 oktober 2011 in de woning van aangever niet volgens de wettelijke regels is gegaan. Tijdens dat gesprek heeft verdachte uiteindelijk onder druk bekend de hem onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten te hebben gepleegd. De politie was bij het gesprek aanwezig naar aanleiding van de melding dat er een verdachte van afpersing in de woning van aangever aanwezig was. Er was op dat moment dus sprake van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Desondanks heeft de politie nagelaten verdachte de cautie te geven. De door verdachte afgelegde bekennende verklaring is daardoor onrechtmatig verkregen en deze verklaring dient van het bewijs te worden uitgesloten. Als de rechtbank als gevolg van deze onrechtmatigheid alle verklaringen van verdachte van het bewijs uitsluit dient dit te leiden tot vrijspraak van verdachte. Als niet alle verklaringen van verdachte worden uitgesloten van het bewijs dient de onrechtmatigheid in ieder geval te leiden tot strafvermindering.
Subsidiair is de verdediging van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1 primair en feit 2 gelet op de bekennende verklaring van verdachte.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw opgemerkt dat verdachte ontkent de bewoordingen “ik wil geld van je ter compensatie voor de pillen, ik wil maandag 3 oktober 2011 100 euro van je hebben, op dinsdag 4 oktober 2011 wil ik nogmaals 100 euro van je hebben en daarna wil ik nog meer geld, je moet vanavond met 100 euro naar het open veld komen” te hebben gezegd. De raadsvrouw heeft verzocht verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrij te spreken.
De raadsvrouw heeft voorts ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 aangevoerd dat sprake is van een voortgezette handeling.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de cautie
De rechtbank maakt uit het door de politie opgemaakte proces-verbaal van bevindingen op dat op 3 oktober 2011 in de woning van aangever een gesprek heeft plaatsgevonden tussen aangever, de ouders van aangever, verdachte en de ouders van verdachte. Omdat verdachte in eerste instantie ontkende de feiten te hebben gepleegd, heeft de vader van aangever de politie gebeld. De politie is daarop naar de woning van aangever gegaan en de politie is bij het vervolg van het gesprek aanwezig geweest.
De rechtbank maakt uit het proces-verbaal op dat de politie niet actief heeft deelgenomen aan dat gesprek, maar dat de politie meer als getuige bij het gesprek aanwezig is geweest. De politie heeft geen vragen aan verdachte gesteld. Verdachte heeft met name naar aanleiding van vragen van aangever, de moeder van aangever en de vader van verdachte uiteindelijk zijn verhaal verteld. Niet is gebleken dat hierbij ongeoorloofde druk op verdachte is uitgeoefend.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen sprake is geweest van een situatie waarin de politie gehouden was om verdachte de cautie te geven. De bekennende verklaring van verdachte tijdens het gesprek is derhalve niet aan te merken als onrechtmatig verkregen bewijs. De rechtbank vindt het in dit geval ook vanuit pedagogisch oogpunt goed dat de politie tijdens het gesprek niet heeft ingegrepen, maar de ouders van verdachte hun verantwoordelijkheid als ouder heeft laten nemen.
Gelet op het voornoemde verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsvrouw.
Bewezenverklaring feit 1 primair en feit 2
Aangever [slachtoffer] verklaarde bij de politie dat hij op 2 oktober 2011 samen met een paar vrienden in het speeltuintje aan de Beukenstuklaan in Veenendaal stond te praten. Aangever zag [verdachte] op zijn bromfiets aan komen rijden. Er zat een Marokkaanse jongen bij [verdachte] achterop de bromfiets. [verdachte] zei dat aangever even met hem mee moest lopen. Ze liepen naar het open veld achter het BP tankstation aan de Cuneraweg. Aangever wilde zich omdraaien om terug te lopen naar de anderen en zag toen dat de Marokkaanse jongen achter hem liep. De Marokkaanse jongen zei tegen hem “als je wegrent ben je de lul”.
[verdachte] zei tegen aangever dat hij geld van hem wilde hebben ter compensatie voor de pillen. Ook de Marokkaanse jongen vroeg hem om geld. [verdachte] zei dat hij op maandag 3 oktober 2011 100 euro van hem wilde hebben, dat hij op dinsdag 4 oktober 2011 nogmaals 100 euro van hem wilde hebben en dat hij daarna nog meer geld van hem wilde hebben. [verdachte] en de Marokkaanse jongen zeiden dat aangever vanavond naar het open veld moest komen met 100 euro. De Marokkaanse jongen stond op dat moment schuin achter aangever. Aangever voelde dat hij hem met zijn vuist twee keer snel tegen zijn linkerwang sloeg. Daarna sloeg de Marokkaanse jongen hem nog ongeveer drie keer tegen zijn linkerwang met zijn vuist. Voor aangever het besefte zag hij dat [verdachte] een wapenstok in zijn handen had. [verdachte] sloeg aangever hiermee twee of drie keer tegen zijn rechterbovenbeen en zijn rechterheup. [verdachte] zei tegen aangever “je gaat ook je blackberry geven”. Aangever heeft zijn Blackberry uit zijn broekzak gehaald en aan [verdachte] gegeven.
Verdachte heeft bekend dat hij aangever samen met een andere jongen heeft afgeperst en dat hij de mobiele telefoon van aangever daarbij had gekregen. De andere jongen wist dat verdachte dit van plan was en is met hem meegegaan. Verdachte verklaarde dat hij een wapenstok bij zich had, dat hij aangever klappen had gegeven en dat hij aangever om zijn telefoon had gevraagd. Toen verdachte de telefoon van aangever had gekregen had hij aangever om geld gevraagd.
Verdachte had bij de politie verklaard dat aangever niet vrijwillig was meegelopen, maar dat de andere jongen hem bij zijn arm vasthield, zodat hij niet weg kon lopen. Verdachte had aangever met zijn vuisten geslagen en hij had hem drie keer met een ijzeren staaf geslagen in zijn zij en op zijn been . Ook de andere jongen had aangever met zijn vuisten in zijn gezicht geslagen. Nadat verdachte de Blackberry van aangever had gekregen had hij tegen aangever gezegd “morgen geef je geld”. Verdachte verklaarde te hebben gezegd dat aangever 100 euro moest geven en dat als er geen geld zou zijn het dezelfde routine was.
De rechtbank acht op grond van de verklaring van aangever en de verklaring van verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Wat feit 2 betreft overweegt de rechtbank nog dat zij op basis van deze verklaringen geen enkele reden heeft om aan de juistheid van de verklaring van aangever te twijfelen. De rechtbank acht dan ook tevens bewezen dat ook de woorden “ik wil geld van je ter compensatie voor de pillen, ik wil maandag 3 oktober 2011 100 euro van je hebben, op dinsdag 4 oktober 2011 wil ik nogmaals 100 euro van je hebben en daarna wil ik nog meer geld, je moet vanavond met 100 euro naar het open veld komen” tegen aangever zijn gebruikt.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
Primair
op 02 oktober 2011 te Veenendaal, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon (Blackberry), toebehorende aan voornoemde [slachtoffer], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en/of zijn mededader meermalen die [slachtoffer] met kracht in diens gezicht heeft/hebben gestompt, en met een (soort) wapenstok, tegen een been en een heup heeft/hebben geslagen, en dreigend tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd "Als je wegrent ben je de lul";
2.
op 02 oktober 2011 te Veenendaal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van één of meer geldbedragen van honderd euro, toebehorende aan voornoemde [slachtoffer], tezamen en in vereniging met een ander, als volgt heeft gehandeld:
zijnde en hebbende hij, verdachte, en zijn mededader toen en daar naar die [slachtoffer] toegegaan en die [slachtoffer] meegevoerd/meegevraagd naar een andere plek en vervolgens dreigend tegen die [slachtoffer] gezegd "Als je wegrent ben je de lul" en "Ik wil geld van je ter compensatie voor de pillen" en "Ik wil maandag 3 oktober 2011 100 euro van je hebben" en "Op dinsdag 4 oktober 2011 wil ik nogmaals 100 euro van je hebben en daarna wil ik nog meer geld" en "Je moet vanavond met 100 euro naar het open veld komen" en die [slachtoffer] meermalen met kracht in diens gezicht gestompt en met een (soort) wapenstok tegen een been en een heup geslagen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van feit 2:
Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft zich over de persoon van verdachte laten voorlichten door orthopedagoog NVO drs. R.E. Arends, die op 23 december 2011 een psychologisch rapport heeft uitgebracht.
Uit het rapport volgt dat er bij verdachte sprake is van ADHD NAO en een gedragsstoornis. Bovendien is sprake van middelenmisbruik. Er is geen sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in engere zin. Wel lijken de gewetensfuncties nog niet volledig uitgekristalliseerd. Met name het middelengebruik en de gedragsstoornis zijn van invloed geweest op de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde. Verdachte handelde onder invloed van cannabis. Een innerlijke rem ontbrak ten tijde van het plegen van het delict. ADHD heeft minder een rol gespeeld, omdat het delict van tevoren was gepland met het oog op geldelijk gewin. Ook werd verdachte niet geremd door een volledig uitgekristalliseerd geweten. Op grond hiervan kan verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht.
De rechtbank neemt de conclusie ten aanzien van de licht verminderde toerekeningsvatbaar-heid over en maakt deze tot de hare.
Verdachte is strafbaar, omdat ook overigens niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 80 uur met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van twee jaar en verplicht reclasseringstoezicht en een intensieve ambulante behandeling bij De Waag of Kade 17 als bijzondere voorwaarden. De officier van justitie heeft tevens gevorderd om als bijzondere voorwaarde op te leggen dat verdachte verplicht naar school gaat.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht als de rechtbank tot een bewezenverklaring en een strafoplegging komt om het advies van de jeugdreclassering om een voorwaardelijke werkstraf met de door de jeugdreclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden op te leggen te volgen en verdachte geen (voorwaardelijke) jeugddetentie op te leggen. De raadsvrouw heeft voorts verzocht om de verplichte schoolgang niet in de bijzondere voorwaarden op te nemen, omdat verdachte achttien jaar is en hij zelf heeft aangegeven dat hij graag naar school wil gaan.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich samen met een medeverdachte schuldig gemaakt aan afpersing en een poging tot afpersing van het slachtoffer. Verdachte en zijn mededader hebben het slachtoffer daarbij gedreigd met geweld en zij hebben ook daadwerkelijk geweld gebruikt door het slachtoffer te stompen en met een wapenstok te slaan. Verdachte heeft dit geweld toegepast om de telefoon van het slachtoffer te krijgen en voor zijn persoonlijk financieel gewin. Verdachte heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met de gevolgen voor het slachtoffer. Het handelen van verdachte moet zeer beangstigend zijn geweest voor het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke strafbare feiten nog lange tijd gevoelens van angst kunnen ondervinden.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 19 maart 2012 volgt dat verdachte één keer eerder een transactie heeft gekregen voor een vermogensdelict en dat verdachte verder niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De psycholoog stelt in het rapport van 23 december 2011 dat de ADHD NAO, de gedragsstoornis, het middelenmisbruik en het onvoldoende uitgekristalliseerde geweten factoren zijn die van belang zijn voor de kans op recidive. Het ontbreken van een eigen inkomen, de afwezigheid van een dagbesteding en de omgang met de mededader zijn tevens van invloed geweest op de totstandkoming van het delictgedrag. Ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte is het volgens de psycholoog van belang dat er een intensief ambulant hulpverleningstraject wordt opgestart in de vorm van een poliklinische behandeling bij De Waag of een instelling als Be Open of Kade 17. De behandeling dient zich te richten op de ADHD, de gedragsstoornis en niet in de laatste plaats op het problematische middelengebruik. De behandeling kan het beste vorm krijgen in het kader van een voorwaardelijke strafoplegging, waarbij verdachte zich tevens moet houden aan de aanwijzingen van de (jeugd)reclassering, tevens inhoudende het volgen van een behandeling. Verdachte is gebaat bij een intensief toezicht c.q. frequente begeleiding, gericht op het vinden van een zinvolle dag- en vrijetijdsbesteding.
De Raad voor de Kinderbescherming meldt in haar rapport van 9 maart 2012 dat er zorgen zijn, omdat verdachte niet beschikt over een zinvolle dagbesteding en omdat hij dagelijks softdrugs gebruikt. Verdachte heeft kenbaar gemaakt dat hij nu wel medicatie wil slikken voor zijn ADHD en daar zal binnenkort een start mee worden gemaakt. Daarnaast is verdachte aangemeld bij Kade 17 voor een behandeling gericht op zijn ADHD, het maken van keuzes en delictbespreking. De Raad voor de Kinderbescherming schat het algemene recidiverisico in als hoog. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert om verdachte een voorwaardelijke taakstraf op te leggen met de maatregel Hulp en Steun en begeleiding door bijvoorbeeld Kade 17 als bijzondere voorwaarden.
Uit het rapport van Bureau Jeugdzorg Utrecht, afdeling Jeugdreclassering, van 23 april 2012 volgt dat het middelengebruik van verdachte een zorgpunt blijft. Over het algemeen blowt verdachte dagelijks als hij geen goede dagbesteding heeft. Verdachte is aangemeld bij Kade 17. Kade 17 is bezig met een risicotaxatie van verdachte. Het recidiverisico is aanwezig, omdat verdachte zijn eigen aandeel bagatelliseert en minder belangrijk maakt. Het feit dat verdachte geen adequate dagbesteding heeft werkt ook niet positief mee. Verdachte komt over het algemeen de afspraken met de jeugdreclasseerder na, zij het nagenoeg altijd te laat, en hij volgt de aanwijzingen, zoals het deelnemen aan de behandeling bij Kade 17 ook op. Verdachte heeft goede mogelijkheden om op een positieve manier aan zijn toekomst te werken. Er moet vanuit Kade 17 uitgezocht worden waar verdachte zijn werkelijke beperkingen heeft en waar het gaat om werkelijk niet willen. Als dit helder is kunnen er op een goede wijze verwachtingen worden gesteld aan verdachte.
De jeugdreclassering adviseert om verdachte een deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden de maatregel Hulp en Steun, alsmede het meewerken aan de behandeling bij Kade 17 of een andere door de jeugdreclassering aangewezen instelling.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij verslaafd is aan softdrugs. Hij blowt dagelijks en vooral veel als hij geen dagbesteding heeft. Verdachte wil naar school en hij wil zijn diploma halen. Hij wil daarom nu wel medicatie slikken voor zijn ADHD en zou het goed vinden als hij hulp krijgt om zijn leven op orde te krijgen.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de door verdachte gepleegde feiten een hogere straf rechtvaardigt dan de door de officier van justitie geëiste straf en dat zeker niet kan worden volstaan met een (on)voorwaardelijke werkstraf. De rechtbank laat daarbij tevens meewegen dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten op een paar dagen na achttien jaar was. Een flinke stok achter de deur is nodig om verdachte te doordringen van de ernst van hetgeen hij heeft gedaan en om te voorkomen dat hij in de toekomst weer de fout in gaat. De rechtbank zal verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie maanden opleggen met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank zal aan dat voorwaardelijk deel tevens een aantal bijzondere voorwaarden verbinden om verdachte de hulp te bieden die hij nodig heeft om zijn leven op de rit te krijgen.
Bij het bepalen van de noodzakelijke bijzondere voorwaarden heeft de rechtbank zich laten leiden door de hiervoor genoemde bevindingen en conclusies van de deskundigen. De rechtbank maakt uit de rapportages op dat het ontbreken van een dagbesteding en het als gevolg daarvan dagelijks blowen door verdachte voornamelijk voor de problemen zorgen.
Het zo snel mogelijk realiseren van een adequate dagbesteding lijkt noodzakelijk om het blowen in ieder geval te verminderen. Gelet op de relatief nog jonge leeftijd van verdachte is het oppakken van een opleiding als dagbesteding het meest wenselijk. Daar komt bij dat verdachte zelf ook heeft aangegeven dat hij graag weer naar school wil. Verdachte is al op 7 oktober 2011 geschorst, maar het is tot nu toe niet gelukt om een dagbesteding in de vorm van werk of het volgen van een opleiding te vinden. De rechtbank heeft er geen vertrouwen in dat verdachte vanaf nu wel geheel vrijwillig weer naar school zal gaan. Daarom zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde bij de voorwaardelijke jeugddetentie opnemen dat verdachte met ingang van het nieuwe schooljaar (2012-2013) naar school gaat of dat verdachte een andere door de jeugdreclassering goedgekeurde dagbesteding volgt.
De rechtbank is voorts van oordeel dat niet te verwachten is dat verdachte zonder hulp helemaal van het blowen af komt. Verdachte geeft immers zelf aan verslaafd te zijn en niet zomaar zelf te kunnen stoppen. Het stoppen met blowen is echter wel van belang om zijn leven weer op de rit te krijgen en te houden. Het volgen van een intensieve behandeling bij een instelling als De Waag, Kade 17 of Centrum Maliebaan, met name gericht op de verslavingsproblematiek van verdachte, is noodzakelijk om dit doel te bereiken. De rechtbank zal dan ook deze behandeling in het kader van de maatregel Hulp en Steun als bijzondere voorwaarde bij de voorwaardelijke jeugddetentie opleggen. De begeleiding van de jeugdreclassering in het kader van de maatregel Hulp en Steun kan verdachte helpen om een passende opleiding te vinden en om hem te steunen in de te volgen behandeling.
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen zal de rechtbank tevens bepalen dat de gestelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank zal verdachte daarnaast een werkstraf voor de duur van 80 uur opleggen te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 dagen als hij deze werkstraf niet naar behoren verricht. Gelet op de ernst van de gepleegde strafbare feiten is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf van langere duur gerechtvaardigd zou zijn. Echter, gelet op de verplichte begeleiding, de verplicht te volgen behandeling en de verplichte schoolgang dan wel het aanhouden van een adequate dagbesteding, wat allemaal al veel tijd in beslag zal gaan nemen, zal de rechtbank met een werkstraf van ‘slechts’ 80 uur volstaan.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van feit 3;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2: Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich in het kader van de maatregel Hulp en Steun tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg Utrecht, afdeling Jeugdreclassering, zolang die instelling dat nodig vindt, ook als dat inhoudt dat verdachte een intensieve behandeling bij De Waag en/of Kade 17 en/of Centrum Maliebaan moet volgen;
* dat verdachte met ingang van het nieuwe schooljaar (2012-2013) naar school gaat of een andere door de jeugdreclassering goedgekeurde dagbesteding aanhoudt;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- beveelt dat de gestelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- heft op het -reeds geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Somsen, voorzitter, mr. M.A.A.T. Engbers en
mr. Z.J. Oosting, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 mei 2012.