ECLI:NL:RBUTR:2012:BW6211

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
1 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/655304-12 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot zware mishandeling en veroordeling voor mishandeling binnen een gewelddadige relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 1 mei 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere feiten van mishandeling van zijn echtgenote. De rechtbank heeft vastgesteld dat, hoewel het dossier een sfeer van gewelddadigheid binnen de relatie tussen de aangeefster en de verdachte ademt, er onvoldoende specifieke en ondersteunende gegevens zijn om tot een bewezenverklaring van de eerste twee ten laste gelegde feiten te komen. De rechtbank heeft de verdachte daarom vrijgesproken van deze feiten.

De rechtbank heeft echter wel geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten 3 en 4, die betrekking hebben op mishandeling van zijn levensgezel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2010 tot en met 22 mei 2011 en van 1 augustus 2011 tot en met 15 december 2011 zijn echtgenote opzettelijk heeft mishandeld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden, waaronder een verplichte behandeling bij De Waag en een meldplicht bij de reclassering.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft ook de eerdere veroordelingen van de verdachte voor mishandeling in overweging genomen. De uitspraak benadrukt de ernst van huiselijk geweld en de impact daarvan op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/655304-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 mei 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1981] te [geboorteplaats], Somalië,
gedetineerd voor deze zaak te P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein,
raadsman mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 17 april 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
- feit 1: in de periode van 1 januari 2010 tot en met 22 mei 2011 heeft geprobeerd om zijn echtgenote van het leven te beroven, dan wel heeft geprobeerd om haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel dat verdachte zijn echtgenote heeft mishandeld;
- feit 2: in de periode van 1 augustus 2011 tot en met 15 december 2011 heeft geprobeerd om zijn echtgenote van het leven te beroven, dan wel heeft geprobeerd om haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel dat verdachte zijn echtgenote heeft mishandeld;
- feit 3: in de periode van 1 januari 2010 tot en met 22 mei 2011 heeft geprobeerd om zijn echtgenote zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel dat verdachte zijn echtgenote heeft mishandeld;
- feit 4: in de periode van 1 augustus 2011 tot en met 15 december 2011 zijn echtgenote heeft mishandeld.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde poging zware mishandeling en hetgeen onder 3 primair en 4 ten laste is gelegd heeft begaan. De officier van justitie baseert zich daarbij op de aangiften van [slachtoffer], de medische gegevens van aangeefster [slachtoffer], de verklaring van getuige [getuige 1], de verklaring van getuige [getuige 2] en de waarnemingen van de wijkagent.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten. Naar het oordeel van de raadsman kan telkens tot een bewezenverklaring van mishandeling worden gekomen, hoewel direct bewijs voor die mishandelingen ontbreekt. De raadsman voert daartoe aan dat er verklaringen zijn afgelegd door getuigen die van aangeefster [slachtoffer] hebben gehoord wat er aan de hand zou zijn. Daarnaast zijn medische gegevens van aangeefster aan het dossier toegevoegd, terwijl uit deze medische gegevens niet blijkt van de oorzaak van het bij aangeefster geconstateerde letsel. Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat aangeefster een motief had om valse aangiften te doen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Vrijspraak feiten 1 en 2
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Hoewel het dossier een sfeer van gewelddadigheid binnen de relatie tussen aangeefster en verdachte ademt, is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende specifieke, de aangiften concreet ondersteunende, gegevens bevat om tot een bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten te kunnen komen. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
4.3.2 Ten aanzien van feit 3
Het incident met de honkbalknuppel
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 primair en subsidiair met betrekking tot het incident met de honkbalknuppel ten laste gelegde heeft begaan. Aangeefster heeft in haar aangifte van 24 mei 2011 verklaard over een mishandeling door verdachte met een honkbalknuppel. Verdachte ontkent deze mishandeling te hebben gepleegd. Het bewijs dat verdachte deze (poging tot) zware mishandeling zou hebben gepleegd, kan niet uitsluitend op basis van de aangifte worden aangenomen.
De rechtbank spreekt verdachte derhalve vrij van het onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde incident met de honkbalknuppel.
De overige onder 3 ten laste gelegde mishandelingen
Op 24 mei 2011 heeft [slachtoffer] (verder: aangeefster) aangifte gedaan tegen haar echtgenoot [verdachte], zijnde verdachte, waarin zij ondermeer heeft verklaard over een incident dat heeft plaatsgevonden op een maandag in maart 2011 in hun woning in Amersfoort.
Op de slaapkamer van hun dochter heeft verdachte aangeefster met de vuist van zijn rechterhand op de mond geslagen. Aangeefster voelde dat haar linkervoortand helemaal naar achteren was geslagen. Aangeefster heeft voorts verklaard dat zij de volgende dag, op een dinsdag, een spoedafspraak bij de tandarts heeft gemaakt omdat zij de hele nacht niet had geslapen vanwege de pijn aan haar tand.
Bij de rechter-commissaris heeft aangeefster verklaard dat dit incident heeft plaatsgevonden op een maandagavond in februari of maart 2011.
Uit de medische gegevens van aangeefster blijkt dat de tandarts op 1 maart 2011 een gezwollen bovenlip, een snijwond op de onderlip en een uitgeslagen centrale linker boventand bij aangeefster heeft gezien.
Getuige [getuige 2], een collega en tevens vertrouwenspersoon van aangeefster, heeft gedurende het jaar 2011 meerdere malen blauwe plekken en zwellingen op de wang, lippen en ogen bij aangeefster gezien.
Ten aanzien van de genoemde data overweegt de rechtbank dat 28 februari in het jaar 2011 op een maandag viel en dat 1 maart in het jaar 2011 op een dinsdag viel. Hieruit leidt de rechtbank af dat de op 1 maart 2011 geconstateerde afgebroken voortand daadwerkelijk het gevolg is van de klap op de mond van aangeefster de avond te voren.
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 3
Naar het oordeel van de rechtbank was het opzet van verdachte er niet op gericht om aan aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat naar algemene ervaringsregels de kans op zwaar lichamelijk letsel van aangeefster [slachtoffer] tengevolge van voormelde gedraging van verdachte – het eenmaal met de vuist op de mond slaan – niet aanmerkelijk is te achten, zodat verdachte ook geen voorwaardelijk opzet op zware mishandeling van aangeefster heeft gehad. De rechtbank acht het onder 3 primair, tweede gedachtestreepje, ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte derhalve van dit feit vrijspreken.
De rechtbank heeft geconstateerd dat in de tekst van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde de woorden ‘waardoor vorenbedoelde persoon pijn en/ of letsel heeft bekomen’ ontbreken. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de bewijsmiddelen echter in voldoende mate dat sprake is geweest van pijn en letsel bij aangeefster tengevolge van de klap op de mond. Aldus is afdoende voldaan aan de voor een bewezenverklaring van mishandeling te stellen eis dat pijn of letsel is opgetreden.
Op basis van de eerder aangehaalde aangifte van [slachtoffer] en de medische gegevens acht de rechtbank het onder 3 subsidiair ten laste gelegde (mishandeling) wettig en overtuigend bewezen.
4.3.3 Ten aanzien van feit 4
Op 8 december 2011 heeft aangeefster aangifte gedaan tegen verdachte van huiselijk geweld in de periode tussen 1 juli 2011 tot en met 7 december 2011.
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar op 7 december 2011 met kracht met de vlakke rechterhand op de linkerwang heeft geslagen. Voorts heeft aangeefster verklaard dat verdachte in het afgelopen weekend (de rechtbank begrijpt: het weekend van 3 en 4 december 2011) meerdere malen met zijn rechtervuist op haar rechterwang heeft geslagen.
Op het moment dat aangeefster haar aangifte doet, is voor de politie nog steeds een dikke lip waarneembaar.
Getuige [getuige 3], de broer van aangeefster, heeft bij de politie verklaard dat hij letsel heeft gezien bij aangeefster nadat zij voor de tweede keer aangifte had gedaan en naar Winschoten was gekomen (de rechtbank begrijpt: nadat aangeefster naar haar ouders was gegaan). Getuige [getuige 3] zag toen dat zijn zus een opgezwollen lip had.
Ook ten aanzien van dit feit wijst de rechtbank op de verklaring van de getuige [getuige 2] die heeft verklaard dat zij gedurende het jaar 2011 meerdere malen blauwe plekken en zwellingen op de wang, lippen en ogen bij aangeefster heeft gezien.
Op basis van bovenstaande acht de rechtbank het onder 4 ten laste gelegde, telkens mishandeling, wettig en overtuigend bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
3.
Subsidiair
hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 22 mei 2011 te Amersfoort, opzettelijk mishandelend zijn echtgenote, te weten [slachtoffer] met (grote) kracht tegen haar gezicht heeft gestompt;
4.
hij op verschillende tijdstippen gelegen in periode van 1 augustus 2011 tot en met 15 december 2011 te Amersfoort, telkens opzettelijk mishandelend zijn echtgenote, te weten [slachtoffer], meermalen tegen haar gezicht en/of één of meer andere lichaamsdelen, heeft gestompt en/of geslagen, waardoor vorenbedoelde persoon telkens letsel heeft bekomen of pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 3 subsidiair: mishandeling begaan tegen zijn levensgezel.
Feit 4: mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Met bijzondere voorwaarden, te weten: een meldplicht en het opvolgen van de aanwijzingen en voorschriften van de reclassering.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat tussen verdachte en aangeefster sprake was van een turbulente relatie. Volgens de raadsman zijn zowel verdachte als aangeefster beiden personen die heftig kunnen reageren. Aangeefster is voornemens de relatie met verdachte voort te zetten. Daarvan uitgaand is niemand gebaat bij een lange gevangenisstraf van verdachte, aldus de raadsman. De persoonlijke belangen in deze zaak zijn zwaarwegend en die kunnen voldoende worden gewaarborgd indien verdachte een behandeling bij De Waag zou ondergaan. Verdachte zal zijn eigen rol binnen de relatie onder ogen moeten komen en daartoe zal hij ook overgaan. Mogelijk denkt verdachte daar op dit moment nog anders over, maar juist voor die verandering van zienswijze is, volgens de raadsman, de behandeling bij De Waag ook bedoeld. Verdachte en aangeefster willen beiden niet dat hun kind een kind van gescheiden ouders wordt. De raadsman is daarom van oordeel dat een straf die gelijk is aan het voorarrest volstaat. In ieder geval zou een lager onvoorwaardelijk strafdeel dan door de officier van justitie is geëist moeten worden opgelegd. Daarnaast zou een groot voorwaardelijk strafdeel moeten worden opgelegd, waaraan bijzondere voorwaarden zouden moeten worden gekoppeld.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan huiselijk geweld. Verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn echtgenote. Huiselijk geweld is een ernstige vorm van geweld, waardoor het veiligheidsgevoel van het slachtoffer in de huiselijke omgeving, een omgeving waarin iemand zich bij uitstek veilig zou moeten voelen, wordt aangetast. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke misdrijven daar nog lange tijd gevolgen, zoals psychische problemen en gevoelens van schaamte, angst en onveiligheid, van kunnen ondervinden. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op:
- een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 6 maart 2012.
- een rapport van Reclassering Nederland d.d. 4 april 2012.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte volgt dat verdachte reeds eerder voor het plegen van mishandeling is veroordeeld.
De rapporteur van Reclassering Nederland adviseert in het hierboven genoemde rapport om verdachte een ambulante behandeling bij De Waag te laten ondergaan gelet op de door de rapporteur waargenomen samenhang tussen het delictgedrag en een agressieprobleem van verdachte.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bereid is om een behandeling bij De Waag te ondergaan. Verdachte heeft ter terechtzitting ook verklaard dat hij de situatie waarin hij verkeert bij De Waag wil bespreken. Verdachte heeft ten slotte verklaard dat hij zal meewerken aan een behandeling bij De Waag en dat hij zijn medewerking aan een dergelijke behandeling zal verlenen.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een andere bewezenverklaring dan de rechtbank. Nu de rechtbank slechts de feiten zoals ten laste gelegde onder 3 subsidiair en 4 bewezen acht, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten twee maanden voorwaardelijk op te leggen. Deze voorwaardelijke straf maakt een verplichte begeleiding door de Reclassering mogelijk. De rechtbank zal dan ook de bijzondere voorwaarden, zoals het volgen van een verplichte behandeling bij De Waag en een meldplicht opleggen. Naar het oordeel van de rechtbank is deze strafoplegging een voldoende passende strafrechtelijke reactie op de bewezenverklaarde feiten.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 300, 304 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1, 2 en 3 primair tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 3 subsidiair: mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel;
feit 4: mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat verdachte gedurende deze proeftijd ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
* dat verdachte wordt verplicht zich te melden binnen vijf dagen volgend op zijn invrijheidstelling bij Reclassering Nederland op het adres Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht;
* dat verdachte wordt verplicht om een ambulante behandeling te ondergaan bij De Waag;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn, voorzitter, mr. G. Perrick en mr. I.M. Vanwersch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Verborg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 1 mei 2012.