ECLI:NL:RBUTR:2012:BW5593

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-655322-12
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal en poging tot zware mishandeling met bijzondere voorwaarden

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 17 april 2012 uitspraak gedaan tegen een verdachte die op 15 januari 2012 samen met een mededader in een bedrijfspand in Utrecht heeft ingebroken. Tijdens deze inbraak zijn drie laptops gestolen, toebehorende aan een grafisch ontwerpbureau. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich toegang tot het pand heeft verschaft door middel van braak. Daarnaast is de verdachte ook beschuldigd van poging tot zware mishandeling, omdat hij een bloempot door een ruit heeft gegooid terwijl een vrouw zich daarachter bevond. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten, maar heeft hem vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder deelname aan een ITB-plus traject met een elektronische enkelband in de eerste fase. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 500,- toegewezen aan de benadeelde partij, die een rechtstreeks gevolg was van de diefstal. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf gedeeltelijk toegewezen, waarbij 60 dagen van de voorwaardelijke straf ten uitvoer worden gelegd.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om een gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank heeft ook de impact van de daden van de verdachte op de slachtoffers in overweging genomen, waaronder de gevoelens van onveiligheid die zijn veroorzaakt door de inbraak en de poging tot zware mishandeling.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/655322-12; 16/710954-09 (tul) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 april 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1993] te [geboorteplaats] (Marokko)
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd te Forensisch Centrum Teylingereind, Sassenheim
raadsman mr. S. de Korte, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 3 april 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
T.a.v. feit 1: op 15 januari 2012 in een bedrijfspand te Utrecht met een ander heeft ingebroken dan wel geprobeerd heeft in te breken.
T.a.v. feit 2: op 15 januari 2012 een bloempot door een ruit van een woning heeft gegooid, terwijl [aangever 1] achter deze ruit stond.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 primair en feit 2 primair heeft begaan en baseert zich daarbij ten aanzien van feit 1 op de bekennende verklaring van verdachte en de aangifte en ten aanzien van feit 2 op de verklaring van verdachte en de aangifte van mevrouw [aangever 1].
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen ten aanzien van feit 2 primair en wijst daarbij op de ontkennende verklaring van verdachte en op het feit dat verdachte nooit bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster door de bloempot geraakt zou worden. De verdediging is van mening dat de rechtbank wel tot een bewezenverklaring kan komen ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 subsidiair en wijst daarbij op de bekennende verklaring van verdachte.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Bewijs
De rechtbank acht feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 3 april 2012;
- de aangifte van [aangever 2] namens [bedrijf 1].
De rechtbank acht feit 2 primair wettig en overtuigend bewezen en heeft daarbij gelet op het volgende.
Aangeefster [aangever 1] heeft verklaard dat zij op 15 januari 2012 thuis was in haar woning te Utrecht. Zij hoorde geluiden uit de richting van haar achtertuin. Toen zij ging kijken en voor het raam stond, zag zij een mannelijk persoon buiten voor het raam staan.
De man hield een bloempot voor zich en gooide deze met kracht door het raam. De bloempot kwam door de ruit heen en ging voor haar gezicht langs.
Aanvullend heeft aangeefster bij de politie verklaard dat zij op een halve meter van de ruit had gestaan op het moment dat de man met de bloempot de ruit van de deur ingooide. De bloempot die gegooid werd was een grote geglazuurde bloempot met aarde erin.
Verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij een mevrouw zag die naar de zijkant van de bank ging. Hij wilde alleen wegkomen. Hij gooide een bloempot door de ruit.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2 primair
De rechtbank is van oordeel dat het opzet van verdachte in voorwaardelijke zin was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan mevrouw [aangever 1].
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Er is sprake van (voorwaardelijk) opzet op een bepaald gevolg, indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal optreden en deze kans vervolgens ten tijde van de gedraging op de koop heeft toe genomen. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Mevrouw [aangever 1] heeft verklaard dat de desbetreffende bloempot groot en geglazuurd was en gevuld met aarde. De bloempot is met één klap door de dubbele beglazing heen gegooid. Het gooien met een dergelijk omvangrijk en zwaar voorwerp van een korte afstand door een glazen ruit en in de richting van het gezicht van een persoon levert naar het oordeel van de rechtbank in het algemeen de aanmerkelijke kans op dat die persoon zwaar lichamelijk letsel zal oplopen. Om te kunnen spreken van voorwaardelijk opzet moet de verdachte tevens wetenschap hebben gehad van deze aanmerkelijke kans en deze kans ook welbewust hebben aanvaard.
De verdachte moet zich bewust zijn geweest van de aanmerkelijke kans, nu het een feit van algemene bekendheid is dat het gooien van een dergelijk zwaar voorwerp door een ruit en in de richting van iemands hoofd zwaar lichamelijk letsel kan opleveren. De rechtbank overweegt dat bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Hoewel de verklaring van verdachte dat hij bewust heeft gewacht met gooien totdat de vrouw opzij was gestapt omdat hij haar niet wilde raken, is op te vatten als een contra-indicatie, neemt de rechtbank toch aan dat verdachte wel de aanmerkelijke kans op zwaar letsel op heeft aanvaard. Verdachte heeft immers de vrouw achter de ruit zien staan en vervolgens – in haast - om te kunnen vluchten de bloempot toch door de ruit gegooid. Aangeefster heeft slechts op 50 centimeter afstand van het raam gestaan en uit haar verklaring blijkt geen bevestiging van verdachtes aanname. Het was donker en het betrof een grote, zware bloempot. Het is niet aan de wil van verdachte te danken dat zij niet geraakt is door de bloempot en het rondvliegend glas. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte die aanmerkelijke kans door zijn handelwijze welbewust heeft aanvaard en op de koop toe genomen.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
Primair
op 15 januari 2012 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in (een kantoor/bedrijfsruimte in) een bedrijfspand (bedrijfsverzamelgebouw) (gevestigd aan de [adres]) heeft weggenomen drie laptops, toebehorende aan grafisch ontwerpbureau "[bedrijf 1]" en/of [aangever 2], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en/of de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak op een buitendeur van dat bedrijfspand en een ijzeren kast;
2.
Primair
hij op 15 januari 2012 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (terwijl die [aangever 1] op ongeveer 50 centimeter achter een ruit van een deur
stond in haar woning) een (grote geglazuurde) bloempot (gevuld met aarde) heeft gegooid door die ruit en in de richting van het gezicht van die [aangever 1], zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
T.a.v. feit 1 primair: Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
T.a.v. feit 2 primair: Poging tot: zware mishandeling;
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen waarvan 30 dagen voorwaardelijk met aftrek en een proeftijd van drie jaren en als bijzondere voorwaarde zes maanden ITB-plus met een elektronische enkelband in de eerste fase van de ITB-plus, maandelijkse meldingsplicht bij de wijkagent en dadelijke uitvoerbaarheid van het vonnis.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat een straf gelijk aan de duur van het voorarrest volstaat en dat een ITB-plus maatregel als bijzondere voorwaarde gekoppeld kan worden aan de vordering tot tenuitvoerlegging.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met zijn mededader ingebroken in een bedrijfspand. Een dergelijke bedrijfsinbraak veroorzaakt niet alleen materiële schade, maar ook gevoelens van onveiligheid bij zowel de directe slachtoffers als in de samenleving.
Daarnaast heeft verdachte mevrouw [aangever 1] grote angst aangejaagd door op zijn vlucht ’s avonds laat in het donker haar achtertuin in te klimmen en met een grote bloempot een ruit van haar woning in te gooien, terwijl zij zelf achter deze ruit stond. Verdachte heeft zich niet om mevrouw bekommerd en alleen gedacht aan zijn vluchtweg. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
Gelet op de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het acht pagina’s tellend, de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 12 maart 2012, waaruit blijkt dat verdachte vaker is veroordeeld voor soortgelijke delicten.
Eveneens heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van Bureau Jeugdzorg Utrecht, opgemaakt d.d. 26 maart 2012 door S. Hafsi, jeugdreclasseringwerker, waarin verdachte zich bereid heeft verklaard mee te werken aan een ITB-plus traject.
Gelet op voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur met verplicht reclasseringscontact waarvan de eerste zes maanden ITB-plus is geïndiceerd. Een nadere maandelijkse meldingsplicht bij de wijkagent vindt de rechtbank niet geïndiceerd.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever 2] vordert een schadevergoeding van € 2.390,40 voor feit 1.
De officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoeding voor een bedrag tot € 500,- toe te wijzen. De raadsman sluit zich aan bij de schatting van de officier van justitie.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 500,- een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
8. De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 168 dagen jeugddetentie die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 22 december 2009 ten uitvoer zal worden gelegd voor een deel ter grootte van 60 dagen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank acht het evenwel niet passend thans de hele vordering toe te wijzen, gelet op de persoonlijke omstandigheden enerzijds en de lange duur van de voorwaardelijke straf anderzijds. Daarom zal de rechtbank de vordering voor de duur van 60 dagen toewijzen en voor het overige afwijzen.
9. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 45, 47, 57, 77x, 77y, 77z, 302 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
T.a.v. feit 1 primair: Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
T.a.v. feit 2 primair: Poging tot: zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg Utrecht;
* dat verdachte gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd ITB-Plus zal volgen, ook indien dat inhoudt het dragen van een elektronische enkelband in de eerste fase van de ITB-plus;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie;
Heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat van de voorwaardelijke straf van 168 dagen, die bij vonnis
d.d. 22 december 2009 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/710954-09, een gedeelte ten uitvoer zal worden gelegd, te weten 60 dagen;
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging voor het overige af;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 2] van € 500,-, ter zake van materiële schade;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangever 2] , € 500,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Kruijff-Bronsing, voorzitter, mr. P.W.G. de Beer en
mr. J.P. Killian, rechters, in tegenwoordigheid van M. Bloem, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 17 april 2012.