ECLI:NL:RBUTR:2012:BW5467

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
10 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
801392 UV EXPL 12-91
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens diefstal of ongevraagd lenen van bedrijfsgoederen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Utrecht op 10 mei 2012 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagden]. [Eiser], die sinds 1976 als demonteur werkzaam was bij [gedaagden], werd op 18 januari 2012 op staande voet ontslagen wegens diefstal van twee opbergbakken. De kwestie ontstond toen [eiser] de bakken zonder toestemming in zijn auto plaatste, met de intentie deze tijdelijk te lenen voor werkzaamheden aan zijn eigen auto. Tijdens een gesprek op 18 januari 2012 gaf [eiser] toe dat hij de bakken in zijn auto had, maar betwistte dat hij de intentie had om deze te stelen. Hij stelde dat hij de bakken enkel wilde lenen en dat hij dit ook had gecommuniceerd aan [gedaagden].

De kantonrechter oordeelde dat de feiten onvoldoende aannemelijk maakten dat er sprake was van diefstal. De rechter benadrukte dat voor een geldig ontslag op staande voet een dringende reden vereist is, en dat de omstandigheden van de werknemer, zoals zijn lange dienstverband en de gevolgen van het ontslag, in overweging moesten worden genomen. De rechter concludeerde dat het ontslag op staande voet niet gerechtvaardigd was en dat [eiser] recht had op doorbetaling van zijn loon en toelating tot zijn werkplek. De vordering van [eiser] werd toegewezen, met een dwangsom voor [gedaagden] bij niet-naleving van het vonnis.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
sector handel en kanton
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 801392 UV EXPL 12-91 LR 4060
kort geding vonnis d.d. 10 mei 2012
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
gemachtigde: mr. W.D. Elfferich,
tegen:
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [woonplaats],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen [gedaagde sub 2],
3. [gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen [gedaagde sub 3],
verder gezamenlijk en in mannelijk enkelvoud ook te noemen [gedaagden],
gedaagde partijen,
vertegenwoordigd door [gedaagde sub 2].
1. Het verloop van de procedure
[eiser] heeft [gedaagden] in kort geding doen dagvaarden.
[gedaagden] heeft voor de zitting een schriftelijk verweer ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2012. Daarvan is aantekening gehouden.
Na een aanhouding voor overleg is uitspraak bepaald.
2. Feiten
2.1. [eiser], geboren op [1953], is sinds 1976 werkzaam bij [gedaagden] als demonteur op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Zijn laatstverdiende bruto maandloon bedraagt € 1.705,95 exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten.
2.2. Op 17 januari 2012 hebben [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] in het bijzijn van [eiser] aan het einde van de werkdag twee metalen opbergbakken -ongeveer ter grootte van een schoenendoos- (hierna: de bakken) van [gedaagden] aangetroffen in de auto van [eiser]. [eiser] had de bakken zonder toestemming van [gedaagden] in zijn auto gezet. In de onderneming van [gedaagden] worden de bakken gebruikt bij het demonteren van auto’s voor het verzamelen van de onderdelen.
2.3. Aan het einde van de middag van 18 januari 2012 is [eiser] tijdens een gesprek met [gedaagde sub 2] op staande voet ontslagen wegens diefstal.
2.4. Per brief van 18 januari 2012 heeft [gedaagde sub 2] het ontslag op staande voet aan [eiser] bevestigd. Die brief luidt aldus:
“Onderwerp: Op staande voet ontslag, wegens diefstal ofwel stelen.
Verslag van gebeuren.
Op dinsdag 17-1-2012 om 17.15 uur, bij het verlaten van het pand, om naar huis te gaan vroeg ik aan je, waar je die twee stalen magazijnbakken, opstapelbaar 200-350-200mm voor onderdelen gelaten had, die in het gangetje stonden.
Je vertelde mij, die heb ik in de lange loods gezet, waarop ik zij laat ze maar even zien, daarna liepen wij naar de lange loods.
Na 15 meter vertelde je, dat je ze in je eigen auto had staan, die bij de ingang op het eigenterrein geparkeerd stond. Waarna wij naar je auto toe liepen en je de koferklep openden, en de twee magazijn bakken er uit haalden, waarop ik zei dit is diefstal, wij praten er morgen verder over.
De volgende dag woensdag 18-1-2012 hebben wij een gesprek om 16.30 uur, waar je, je verontschuldigingen aanbood, en toegaf dat het stelen/diefstal was, wat je gedaan had. Waarop ik je op staande voet ontslag gegeven heb, wegens diefstal”.
2.5. Per brief van 19 januari 2012 heeft [eiser] de nietigheid van het ontslag op staande voet ingeroepen. Daarnaast heeft hij zich beschikbaar gehouden voor werk en aanspraak gemaakt op doorbetaling van het volledige salaris.
2.6. Op 24 januari 2012 heeft [gedaagde sub 2] aangifte van diefstal door [eiser] gedaan bij de politie Utrecht, district Eemland Noord.
3. De vordering en het verweer
3.1. [eiser] vordert bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagden] om:
a. [eiser] toe te laten tot zijn werkplek en hem in staat te stellen de bedongen arbeid te verrichten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 200,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [gedaagden] daarmee in gebreke blijft na het wijzen van dit vonnis;
b. aan [eiser] te voldoen een bedrag van € 1.705,95 bruto per maand vanaf 18 januari 2012, te vermeerderen met de verhogingen op basis van de CAO en de overige op de arbeidsovereenkomst van toepassing zijnde regels tot de dag van de algehele voldoening;
c. over het sub b. genoemde bedrag aan [eiser] te voldoen de wettelijke verhoging van 50% als bedoeld in artikel 7:625 BW;
d. aan [eiser] te voldoen de wettelijke rente over de sub b. en sub c. genoemde bedragen vanaf de dag dat die bedragen verschuldigd zijn;
e. aan [eiser] de proceskosten te voldoen.
3.2. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag - samengevat - dat er geen sprake is van een dringende reden die het aan hem gegeven ontslag op staande voet rechtvaardigt. [eiser] betwist dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van twee bakken. Hij stelt dat hij de bakken wilde lenen en dat hij de bakken in zijn auto heeft gezet met de bedoeling om die mee naar huis te nemen om daar tijdelijk te gebruiken voor het demonteren van de remschijven van zijn auto. Na dit gebruik zou hij de bakken de volgende dag weer terugzetten in de werkplaats. Tevens stelt [eiser] dat hij zowel op 17 als op 18 januari 2012 aan [gedaagden] gezegd heeft dat hij de bakken ([eiser] spreekt zelf over de “bakjes”) alleen maar wilde lenen voor werkzaamheden aan zijn auto.
Voorts betwist [eiser] dat het ontslag op staande voet onverwijld gegeven is.
3.3. [gedaagden] voert verweer waarop hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, zal worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Met de aard van de vordering, te weten een loonvordering, is het spoedeisend belang van [eiser] gegeven.
4.2. Voor toewijzing van een voorziening zoals door [eiser] wordt gevorderd, dient het
in hoge mate waarschijnlijk te zijn dat een gelijkluidende vordering in een te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen. Beoordeeld dient dus te worden of en in welke mate aannemelijk is dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat het ontslag op staande voet vernietigbaar is en [gedaagden] gehouden is om de Groot toe te laten tot zijn werk en het loon doorbetaald dient te worden.
4.3. Voor een geldig ontslag op staande voet dient sprake te zijn van een dringende reden en het ontslag dient onverwijld gegeven te worden met gelijktijdige mededeling van de reden.
De kern van het debat tussen partijen betreft de vraag of sprake is van een dringende reden die het ontslag op staande voet rechtvaardigt.
Bij de beoordeling van de dringende reden dienen alle door partijen aangevoerde omstandigheden, zowel op zich als in onderlinge samenhang, in aanmerking genomen te worden. Daarbij dienen de aard en de ernst van de dringende reden afgewogen worden tegen de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals de aard en de duur van de arbeidsovereenkomst, de wijze waarop de werknemer de dienstbetrekking heeft vervuld, zijn leeftijd en de gevolgen die het ontslag voor hem zou hebben.
4.4. [gedaagden] heeft diefstal als dringende reden aan het door hem gegeven ontslag op staande voet ten grondslag gelegd. [gedaagden] heeft deze stelling feitelijk als volgt onderbouwd:
- [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] hebben aan het einde van de middag van 17 januari 2012 in het bijzijn van [eiser] twee bakken, die eigendom zijn van [gedaagden], aangetroffen in de kofferbak van de auto van [eiser];
- [eiser] had de bakken in zijn auto liggen met de bedoeling die mee naar huis te nemen;
- [eiser] heeft aan [gedaagden] geen voorafgaande toestemming gevraagd om de bakken mee naar huis te nemen;
- [eiser] heeft op 17 januari 2012 noch op 18 januari 2012 gezegd dat hij de bakken wilde lenen voor tijdelijk gebruik thuis;
- [eiser] heeft onwaarheid gesproken toen [gedaagde sub 2] hem 17 januari 2012 vroeg waar hij de bakken had gelaten die in de wachtruimte stonden, en [eiser] toen antwoordde dat die in de lange loods lagen terwijl die op dat moment reeds in de kofferbak van de auto van [eiser] lagen;
- [eiser], op 18 januari 2012 nadat hem door [gedaagde sub 2] vijf keer de vraag was voorgehouden “is dit diefstal is ja of nee?”, uiteindelijk een bevestigend antwoord gaf.
4.5. [eiser] heeft erkend dat hij ongevraagd de bakken op 17 januari 2012 in de kofferbak van zijn auto heeft gelegd. Hij heeft betwist dat hij de bedoeling had om de twee bakken te stelen. [eiser] heeft die betwisting feitelijk als volgt onderbouwd:
- [eiser] heeft gesteld dat het zijn bedoeling was om de bakken, die hij ’s-middags reeds in het gangetje bij de wachtruimte had klaar gezet, s’avonds thuis te gebruiken voor het demonteren van de remschijven van zijn auto en de bakken vervolgens de volgende dag weer terug te zetten in de werkplaats van [gedaagden];
- [eiser] heeft in aanwezigheid van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] op 17 januari 2012 bij het openen van de kofferbak van zijn auto direct gezegd dat hij de bakken wilde lenen. Hij heeft dat ook gezegd op 17 januari 2012 bij het terugzetten van de bakken, op 18 januari 2012 aan het begin van de werkdag tegen [gedaagde sub 3] en later die dag tijdens het gesprek met [gedaagde sub 2].
[eiser] heeft voorts betwist dat:
- hij onwaarheid heeft gesproken toen hij vertelde dat de bakken in de lange loods liggen. Hij heeft aangevoerd dat hij de vraag van [gedaagde sub 2] zo begrepen heeft dat hem werd gevraagd waar de bakken liggen en dat het hem pas op weg naar de loods duidelijk werd dat het [gedaagde sub 2] specifiek om de twee bakken ging die eerder die dag in de gang lagen;
- hij op 18 januari 2012 in het gesprek met [gedaagde sub 2] erkend heeft dat hij diefstal heeft gepleegd.
[eiser] heeft erkend dat hij tevoren aan [gedaagden] geen toestemming heeft gevraagd voor het door hem voorgenomen gebruik van de bakken. In de dagvaarding heeft [eiser] ter verklaring van dat verzuim gesteld dat hij dacht dat dat niet nodig was vanwege het onbeduidende karakter van wat hij noemt “de bakjes”. Ter zitting heeft [eiser] verklaard dat hij vergeten was om toestemming te vragen maar dat hij in het verleden voor het lenen van gereedschap altijd wel toestemming heeft gevraagd.
[gedaagden] heeft aangevoerd dat als [eiser] daadwerkelijk gezegd zou hebben dat het zijn bedoeling was om de bakken tijdelijk te lenen, geen ontslag op staande voet zou hebben plaats gevonden.
4.6. De kernvraag is of met de door [gedaagden] gestelde feiten en met de betwisting daarvan door [eiser], in voldoende mate aannemelijk is geworden dat [eiser] diefstal heeft gepleegd van twee bakken.
Bij de beantwoording van deze vraag, is het van belang om voorop te stellen dat van diefstal sprake is indien iemand het oogmerk heeft om het goed voor zich zelf te behouden. Voorts is van belang dat de bewijslast van de dringende reden op [gedaagden] rust.
Hoewel het buitengewoon lastig is om een onderscheid te maken tussen diefstal en ongevraagd lenen, dient gelet op het debat tussen partijen en met de beperkingen die een kort geding nu eenmaal kenmerken, in de onderhavige zaak wel beoordeeld te worden of sprake is van diefstal of ongevraagd lenen.
Op grond van het debat van partijen en gelet op hetgeen omtrent de feiten voorshands is komen vast te staan, is onvoldoende aannemelijk geworden dat [eiser] de bakken mee naar huis wilde nemen met de bedoeling om die te behouden.
Voor dit oordeel acht de kantonrechter beslissend dat [eiser] ’s-middags de bakken voor iedereen, althans in ieder geval voor [gedaagden], zichtbaar in het gangetje bij de wachtruimte heeft gezet. [gedaagden] heeft ten aanzien van die plaats gesteld dat het buitengewoon vreemd was om daar twee lege bakken neer te zetten omdat er in het bedrijf een tekort aan bakken is en dat die allemaal in gebruik zijn. Omdat [eiser] de bakken, alvorens die in de auto te plaatsen, op 17 januari 2012 op een voor [gedaagden] zichtbare plaats heeft gezet, en geen moeite heeft gedaan die te verbergen, is onvoldoende aannemelijk dat hij, toen hij de bakken in zijn auto plaatste, de bedoeling had die voor zichzelf te behouden.
Tevens is van belang dat de reden die [eiser] heeft aangevoerd (en door [gedaagden] niet is weersproken) voor het gebruik van de bakken, te weten het vervangen van de remschijven van zijn auto, tijdelijk van aard is.
Evenmin kan de bedoeling om de bakken te behouden worden afgeleid uit het enkele feit dat hij tevoren aan [gedaagden] geen toestemming heeft gevraagd om de bakken thuis te gebruiken.
Wel kan twijfel over zijn bedoeling worden afgeleid uit het feit dat [eiser] niet meteen op de vraag van [gedaagde sub 2] waar de bakken uit het gangetje gebleven zijn, heeft geantwoord dat hij die geleend heeft en in zijn auto heeft gezet, maar (in strijd met de waarheid) gezegd heeft dat de bakken in de lange loods staan. Aan deze twijfel komt echter niet een zodanig zwaarwegende betekenis toe dat de diefstal wel in voldoende mate aannemelijk geworden is.
Geen beslissende betekenis komt toe aan de stelling van [gedaagden] dat [eiser] op 17 januari noch op 18 januari gezegd heeft dat hij de bakken wilde lenen omdat de juistheid van die stelling vanwege de betwisting door [eiser] onvoldoende aannemelijk is geworden.
4.7. Bij de beoordeling van de vraag of diefstal voldoende aannemelijk is, is tevens de discussie van partijen van belang over het beleid bij [gedaagden] ten aanzien van het uitlenen van gereedschap. [gedaagden] heeft ter zitting gesteld dat zij nooit gereedschap uitleent en heeft uitgeleend. [eiser] heeft dit betwist en gesteld dat hij in het verleden wel eens gereedschap heeft geleend van [gedaagden] en daarvoor toestemming heeft gevraagd.
In zijn schriftelijke verweer heeft [gedaagden] aangevoerd dat zij in het verleden aan [eiser] heeft medegedeeld dat als hij iets wilde kopen, lenen of nodig had, hij dit eerst aan [gedaagden] moest laten zien.
Op grond van deze wederzijdse stellingen is onvoldoende komen vast te staan dat [gedaagden] een strikt bedrijfsbeleid hanteert ten aanzien van het uitlenen van gereedschap, zoals de onderhavige bakken, in die zin dat het lenen daarvan nooit mogelijk is.
Tegen deze achtergrond is onvoldoende aannemelijk geworden dat [eiser] diende te begrijpen dat het ongevraagd lenen van bakken als de onderhavige door [gedaagden] als diefstal zou worden opgevat.
4.8. Dit brengt de kantonrechter tot het oordeel dat de feiten die als dringende reden aan het ontslag op staande voet ten grondslag zijn gelegd onvoldoende zijn om diefstal aannemelijk te achten.
Juist gelet op de twijfel die onder deze omstandigheden bestaat over het bestaan van diefstal, rechtvaardigen de feiten een ontslag op staande voet niet mede omdat [eiser] 37 jaar in dienst is bij [gedaagden], van enig disfunctioneren door de Groot niet is gebleken en het ontslag gezien zijn leeftijd, eenzijdige arbeidsverleden en mogelijkheden op de arbeidsmarkt ingrijpende gevolgen voor [eiser] heeft waaronder het feit dat hij thans geen recht op enige uitkering heeft en voor zijn levensonderhoud inteert op zijn spaargeld.
4.9. Gelet op dit oordeel behoeft de stelling van [eiser] dat het ontslag niet onverwijld gegeven is, geen verdere behandeling meer.
4.10. Op grond van de voorgaande overwegingen is voorshands onvoldoende aannemelijk geworden dat het aan [eiser] gegeven ontslag op staande voet stand zal houden in een eventueel te voeren bodemprocedure. Daarom zal de vordering tot toelating tot de bedongen werkzaamheden als demonteur. De kantonrechter zal hieraan een termijn verbinden van 5 werkdagen om partijen de gelegenheid te geven voorafgaand aan de werkhervatting met elkaar te overleggen. Dit alles op straffe van verbeurte van een gematigde en een gemaximeerde dwangsom van € 100,00 per dag met een totaal van € 10.000,00 voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat [gedaagden] in gebreke blijft hieraan te voldoen.
Eveneens zal worden toegewezen de gevorderde loondoorbetaling van € 1.705,95 bruto per maand vanaf 18 januari 2012 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd. De gevorderde “verhogingen ingevolge de cao en overige op de arbeidsovereenkomst van toepassing zijnde regelen” worden afgewezen, omdat [eiser] heeft nagelaten te stellen welke dat zijn.
Toegewezen wordt de wettelijke rente. De wettelijke verhoging wordt gematigd tot 10%.
4.11. [gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiser].
Deze kosten worden als volgt begroot:
- explootkosten € 90,64
- vastrecht € 437,00
- salaris gemachtigde € 400,00 (2 punten x tarief € 200,--)
totaal € 927,64
De beslissing
De kantonrechter:
geeft de volgende voorlopige voorziening:
veroordeelt [gedaagden] om binnen 5 werkdagen na betekening van dit vonnis [eiser] in staat te stellen de werkzaamheden als demonteur op de gebruikelijke wijze te hervatten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per (gedeelte van een) dag met een maximum van € 10.000,00 aan te verbeuren dwangsommen in totaal;
veroordeelt [gedaagden] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen:
a. het loon van € 1.705,95 bruto per maand vanaf 18 januari 2012 tot de datum dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
b. de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 10% over het sub a. genoemde loon, voor zover dit achterstallig loon betreft;
c. de wettelijke rente over de sub a. en sub b. genoemde bedragen vanaf de datum van opeisbaarheid tot de voldoening;
veroordeelt [gedaagden] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] tot de uitspraak van dit vonnis begroot op
€ 927,64, waarin begrepen € 400,00 aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2012.