ECLI:NL:RBUTR:2012:BW5208

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
14 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
793167 UV EXPL 12-29
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van ontslag op staande voet wegens gebrek aan dringende reden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Utrecht op 14 maart 2012 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde] B.V. [eiser] was in dienst als Regionaal Sales Manager en werd op 19 december 2011 op staande voet ontslagen door [gedaagde] wegens een vermeende schending van de geheimhoudingsplicht. [eiser] had aan twee Store Managers medegedeeld dat zij zich geen zorgen hoefden te maken over hun testresultaten, wat volgens [gedaagde] een dringende reden voor ontslag opleverde. [eiser] vorderde in kort geding dat hij weer in staat gesteld zou worden zijn werkzaamheden te verrichten en dat zijn loon doorbetaald zou worden.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet vernietigbaar was, omdat er geen dringende reden aanwezig was. De rechter stelde vast dat de mededeling van [eiser] niet gericht was op eigen belang, maar op het behoud van rust binnen het bedrijf. Bovendien was het ontslag niet onverwijld gegeven, aangezien er enige tijd was verstreken tussen de vermeende schending en het ontslag. De kantonrechter concludeerde dat de schending van de geheimhoudingsplicht door [eiser] een lichte schending was, die geen dringende reden voor ontslag rechtvaardigde.

De rechter heeft [gedaagde] veroordeeld om [eiser] toe te staan zijn werkzaamheden te hervatten en zijn loon en emolumenten door te betalen tot de rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Tevens werd de wettelijke verhoging en rente over het loon toegewezen, evenals de proceskosten aan de zijde van [eiser].

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
sector handel en kanton
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 793167 UV EXPL 12-29 KB 4009
kort geding vonnis d.d. 14 maart 2012
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats].
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
gemachtigde: mr. L,E.M. de Vries-Blom,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verder ook te noemen [gedaagde],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. MA. Posthumus-Praasterink.
1. Het verloop van de procedure
[eiser] heeft [gedaagde] in kort geding doen dagvaarden.
[gedaagde] heeft voor de zitting een conclusie van antwoord met producties ingediend, die de
kantonrechter zal beschouwen als een pleitnotitie.
De zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2012, gelijktijdig met de behandeling van het
verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen voor zover vereist
(zaaknummer: 794843 UE VERZ 12-117). Daarvan is aantekening gehouden.
Partijen hebben elk een pleitnotitie overgelegd.
Hierna is uitspraak bepaald.
2. De vaststaande feiten
2.1 [eiser] is op 29 juli1974 in dienst getreden (bij de rechtsvoorganger) van [gedaagde],
[eiser] was laatstelijk in dienst bij [gedaagde] in de functie van Regionaal Sales Manager
tegen een maandsalaris van €4.882,03 bruto te vermeerderen met vakantiebijslag en
emolumenten.
2.2 Op 27 juli 2011 heeft de General Manager Benelux van [gedaagde]. [A]
(hierna: [A], een presentatie gegeven aan alle Regionaal Sales Managers over een
strategisch plan voor de komende periode om de Nederlandse Organisatie van [gedaagde] weer
winstgevend te maken. Onderdeel van dit plan is het doorvoeren van een
professionaliseringsslag onder het personeel, onder meer inhoudende dat alle medewerkers
van [gedaagde] worden getest door Pi Company.
2.3 Op 17 oktober 2011. alsmede op 25 en 26 oktober 2011 heeft [A] opnieuw een
presentatie gegeven over deze professionaliseringsslag, de hiermee gepaard gaande test en de
consequenties van de testuitslagen. maar nu aan respectievelijk de Store Managers en de
Deputy Store Managers. Bij heide presentaties zijn alle Regionaal Sales Managers -- zo ook
[eiser]- - aanwezig geweest.
2.4 Op 21 november 2011 heeft het Head of Human Resources, [B] (hierna: [B]) de testuitslagen van de Store Managers en Deputy Store Managers aan de Regionaal Sales Managers - waaronder [eiser]- - en de Human Resource Managers medegedeeld.
Ook zijn de Regionaal Sales Managers van hun eigen testresultaten op de hoogte gesteld.
2.5 Op 25 november 2011 hebben de Regionaal Sales Managers -- nu zij de testresultaten
moesten bespreken met de medewerkers - een certificeringstraining gevolgd, waarin door Pi
Company uitleg gegeven is over de test.
2.6 Op 29 november 2011 heeft [A] de Regionaal Sales Managers per brief het besluit
bevestigd om de testresultaten niet in december 2011 -- zoals gepland en aan het betreffende
personeel gecommuniceerd - maar eerst in januari 2012 bekend te maken onder (de rest van)
het personeel.
2.7 [A] en [B] zijn op donderdagmiddag 15 december 2011 door de
Ondernemingsraad geïnformeerd over het feit dat [eiser] twee Store Managers reeds in
december 2011 heeft laten weten dat zij zich geen zorgen hoefden te maken over hun
testuitslagen.
2.8 [gedaagde] heeft [eiser] op maandag 19 december 2011 op staande voet ontslagen
wegens een dringende reden. Deze dringende reden hield volgens [gedaagde] in dat [eiser]--
in strijd met de opgelegde geheimhouding alsmede zorgvuldigheid- de uitkomsten van
testresultaten van twee Store Managers met hen heeft besproken, met dien verstande dat zij
zich geen zorgen hoefde te maken over de resultaten omdat zij de test goed hadden gemaakt.
2.9 Het gegeven ontslag is [eiser] schriftelijk bevestigd bij brief van 19 december
2011. In deze brief is onder meer opgenomen:
(…)
In oktober van dit jaar is door ondergetekende aan u het strategisch plan van [gedaagde] voor de komende periode uiteengezet. Evident detail hierbij is geweest dat wij als organisatie een professionaliseringsslag dienen te maken, inhoudende dat wij in onze medewerkers gaan investeren, zodat zij [gedaagde] op korte termijn weer gezond en winstgevend gaan maken. Het doorvoeren van deze professionaliseringsslag is noodzakelijk om als organisatie in Nederland te overleven.
Zoals aan u meerdere malen uitdrukkelijk is uiteengezet, gaat bovenstaande professionaliseringsslag gepaard met en grote zorgvuldigheid naar onze mensen toe. Strikte geheimhouding is daarbij een “must”. Hierop bent u tijdens de diverse bijeenkomsten door mevrouw [B] (Head of Human Resources) en ondergetekende geattendeerd. Vanuit de zojuist aangehaalde zorgvuldigheid is er meer tijd nodig om de analyses van de reeds afgenomen testen te maken en de juiste conclusies hieruit te trekken. Zoals u bekend kan de consequentie hiervan zijn dat een medewerker voor ontslag in aanmerking komt indien het testresultaat onvoldoende is. Verder bevindt [gedaagde] zich momenteel in een belangrijke maand vanuit commercieel oogpunt gezien. Om die reden heb ik mij genoodzaakt gezien om de bespreking van de testresultaten en de hiermee samenhangende consequenties uit te stellen tot januari 2012. Hierover heeft u van mij op 29 november jl. een brief ontvangen.
Echter, op 15 december jl. bereikte mij het bericht dat u, in strijd met de door de directie van [gedaagde] opgelegde geheimhouding alsmede zorgvuldigheid – die in dit proces voorop staat – inmiddels de uitkomst van de testresultaten van twee Store Managers met hen hebt besproken, met dien verstande dat zij zich geen zorgen hoefde te maken over de resultaten omdat zij de test goed hebben gemaakt.
U heeft hiermee in strijd gehandeld met artikel 7:678 lid 1 onder i BW [“inhoudende dat u bijzonderheden aangaande de huishouding of het bedrijf van de werkgever, die hij behoorde geheim te houden, bekendmaakt”], hetgeen een dringende reden voor ontslag oplevert.
Gezien de cruciale fase waarin [gedaagde] zich thans bevindt, nemen wij het erg hoog op dat u alleen bij de directie en de Regionaal Store Managers bekende, vertrouwelijke informatie over testresultaten van de medewerkers in dit stadium van het proces – tegen alle regels in- met de betreffende medewerkers deelt.
(…)’
2.10 [gedaagde] heeft de loonbetaling aan [eiser] per direct, na het ontslag op staande voet,
gestaakt en een eindafrekening opgesteld.
2.11 [eiser] heeft hij e-mailbericht van 28 december 2011 van zijn (toenmalige)
gemachtigde een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van de opzegging wegens het
ontbreken van een ontslagvergunning en zich beschikbaar gehouden voor het verrichten van
arbeid en aanspraak gemaakt op doorbetaling van loon.
2.12 [eiser] heeft feitelijk sinds 20 december2011 geen werkzaamheden meer verricht.
3. Het geschil
3.1 [eiser] vordert veroordeling van [gedaagde] bij wege van voorlopige voorziening om:
- [eiser] toe te staan en in de gelegenheid te stellen de overeengekomen werkzaamheden
te verrichten en te blijven verrichten, als ook aan [eiser] het overeengekomen
maandsalaris en de overige emolumenten te voldoen en te blijven voldoen tot de
dienstbetrekking rechtsgeldig is geëindigd, zulks met ingang van de eerste dag vanaf
betekening van dit vonnis, althans vanaf een in goede justitie te bepalen termijn:
althans. indien [gedaagde] blijft weigeren om [eiser] tot de overeengekomen werkzaamheden
toe te laten. [gedaagde] te veroordelen aan hem het loon en alle emolumenten te blijven voldoen
tot de dienstbetrekking tussen partijen rechtsgeldig geëindigd zal zijn:
- de loondoorbetaling te verhogen met de maximale wettelijke verhoging ex artikel 7:625
BW en met de wettelijke rente ex artikel 6:119 en 6:120 BW vanaf de vervaldag tot de dag
der algehele voldoening:
-de proceskosten te betalen;
-de nakosten te betalen, waaronder € 131.-- aan advocaatkosten te verhogen met € 68.-- in
het geval dit vonnis wordt betekend. voor het geval [gedaagde] niet binnen twee weken na de
datum van dit vonnis de proceskosten heeft voldaan.
3.2 Ter onderbouwing van zijn vorderingen stelt [eiser] - kort gezegd - dat het gegeven
ontslag vernietighaar is omdat het niet onverwijld is gegeven en hij [gedaagde] daartoe geen
dringende reden heeft gegeven. Dientengevolge is de arbeidsovereenkomst in stand gebleven
en heeft hij aanspraak op betaling van loon.
3.3 [gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. strekkende tot afwijzing van de gevorderde
voorzieningen.
3.4 Op de inhoud van de stellingen en weren van partijen zal hierna - voor zover van belang
voor de beoordeling - worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1 Vooropgesteld wordt dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde
voorzieningen, gelet op de aard daarvan.
4.2 Voor toewijzing van een voorziening zoals door [eiser] wordt gevorderd, dient
het in hoge mate waarschijnlijk te zijn dat een gelijkluidende vordering in een te voeren
bodemprocedure zal worden toegewezen. De vraag die in het kader van dit kort geding
beantwoord moet worden. is daarom of het al dan niet aannemelijk is dat de bodemrechter in
een eventuele bodemprocedure tot het oordeel zal komen dat het ontslag op staande voet
vernietigbaar is omdat het niet onverwijld is gegeven en/of er geen dringende reden aan het
ontslag ten grondslag is gelegd.
4.3 Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is het ontslag op staande voet
onverwijld aan [eiser] gegeven. Tussen het moment dat (de directie van) [gedaagde] op
donderdagmiddag 15 december 2011 via de Ondernemingsraad bekend is geraakt met de
gestelde schending van de geheimhoudingsplicht door [eiser] en het moment van ontslag
op maandag 19 december 2011, is om goede redenen enige tijd verstreken. [gedaagde] heeft
immers op vrijdag 16 december 2011 eerst navraag gedaan bij de twee Store Managers aan
wie [eiser] volgens de Ondernemingsraad zou hebben verteld dat zij de test van Pi
Company goed hadden gemaakt. Het ontslag op staande voet is vervolgens op de
eerstvolgende werkdag na het weekend - na voorafgaand overleg door [gedaagde] met haar
advocaat - aan [eiser] gegeven.
4.4 Nu de onverwijldheid van het ontslag aannemelijk wordt geacht, dient beoordeeld te
worden of voor dat ontslag een dringende reden aanwezig was. Als dringende redenen voor
een onverwijlde opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever worden
beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten
gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de
arbeidsovereenkomst te laten voortduren 7:678 lid 1 8W).
4.5 Blijkens de ontslagbrief van [gedaagde] d.d. 19 december 2011 zijn deze dringende
redenen gelegen in de schending van een (meermaals medegedeelde) geheimhoudingsplicht
en van de zorgvuldigheid door [eiser], door aan twee Store Managers mede te delen dat
zij zich geen zorgen hoefden te maken over de testresultaten omdat zij de test goed hadden
gemaakt. [eiser] heeft op zijn beurt erkend een dergelijke mededeling te hebben gedaan,
maar heeft weersproken dat (strikte) geheimhouding was opgelegd en hij onzorgvuldig zou
hebben gehandeld. Over geheimhouding is slechts gesproken toen de Ondernemingsraad en
de vakbonden nog van niets wisten, Later is door [A] en [B] slechts gesproken over
zorgvuldig handelen ten aanzien van het reorganisatieplan, de testen en de resultaten
daarvan. [eiser] meende dat hij juist in het belang van [gedaagde] heeft gehandeld door de
betreffende twee Sales Managers gerust te stellen en daardoor, meer het in het algemeen, de
rust in het bedrijf te bewaren.
4.6 De kantonrechter stelt voorop dat - gelet op artikel 7:678 lid 2 sub i BW- een
dringende reden voor ontslag aanwezig geacht kan worden indien een werknemer
“bijzonderheden aangaande de huishouding of het bedrijf van de werkgever, die hij behoorde
geheim te houden, bekendmaakt.” In casu blijft onduidelijk of aan [eiser] expliciete
geheimhouding is opgelegd ten aanzien van de resultaten van de testen. Hoewel [gedaagde] een
drietal (exact dezelfde) verklaringen van Regionaal Sales Managers heeft overgelegd die
inhouden dat geheimhouding is benadrukt, heeft [eiser] dat uitdrukkelijk betwist en er -
onweersproken - op gewezen dat [gedaagde] de Regionaal Sales Managers altijd laat tekenen in
het geval geheimhouding uitdrukkelijk gewenst is. Niettemin lag geheimhouding in het kader
van de reorganisatie bij [gedaagde] wel in de rede en had [eiser] dat - zeker gelet op zijn
functie - ook zonder een expliciet opgelegde geheimhoudingsverplichting dienen te
begrijpen. De aard van de onderhavige schending van de geheimhoudingsverplichting
rechtvaardigt daarentegen geenszins het aan [eiser] gegeven ontslag op staande voet. De
mededeling van [eiser] over het resultaat van de test aan de twee medewerkers van
[gedaagde], niet gericht op eigen belang maar juist op het beschermen van het belang van [gedaagde]
en haar medewerkers, is een dusdanige lichte schending dat daarin geen dringende reden is
gelegen.
4.7 Het is onbegrijpelijk dat [gedaagde] heeft gemeend tot het ontslag over te moeten gaan
vanwege de grote onrust die binnen [gedaagde] had kunnen ontstaan indien bekend zou zijn
geworden dat [eiser] bepaalde collega’s al van het resultaat van hun test op de hoogte had
gesteld. [gedaagde] verliest daarbij immers volledig uit het oog dat zij, nog daargelaten dat het
gevreesde verlies van controle over het reorganisatieproces zich niet heeft voorgedaan, dan
eerst en vooral zelf verantwoordelijk is te houden voor toenemende onrust binnen het bedrijf.
[gedaagde] heeft er immers zelf voor gekozen de datum van de bekendmaking van de
testresultaten te verplaatsen van december 2011 naar januari 2012, terwijl de Store Managers
en Deputy Store Managers wisten dat hun testresultaat van grote invloed zou zijn op de
beslissing om hun dienstverband al dan niet voort te zetten. Dat klemt te meer nu [gedaagde]
door een betere planning en voorbereiding had kunnen voorkomen dat de uitslaggesprekken
verzet moesten worden. Het nog moeten voeren van zo’n 230 gesprekken in een periode van
ongeveer twee weken in december 2011, een uit commercieel oogpunt belangrijke maand,
geeft daar in ieder geval geen blijk van.
Al het voorgaande geldt overigens nog daargelaten het grote belang van [eiser] bij het
behoud van zijn dienstverband, gelet op zijn leeftijd en daaraan gekoppelde vooruitzicht op
vroegpensioen.
4.8 Gelet op hetgeen is overwogen onder punt 4.4 tot en met 4.7 van dit vonnis is het
gegeven ontslag op staande voet vernietigbaar wegens het ontbreken van een dringende
reden. Dientengevolge is de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet geëindigd op 19
december 2011 Nu [eiser] zich kort na het gegeven ontslag beschikbaar heeft gesteld
voor het verrichten van zijn werkzaamheden is het gevorderde loon (en overige
emolumenten toewijsbaar vanaf 19 december 2011 tot de dag van rechtsgeldige beëindiging
van het dienstverband.
4.9 De vordering tot wedertewerkstelling zal eveneens worden toegewezen met ingang
van de eerste dag vanaf de betekening van dit vonnis. [gedaagde] heeft immers geen (gegronde)
redenen aangevoerd op basis waarvan zij [eiser] niet tot het werk zou kunnen toelaten.
terwijl het (gelijktijdig met deze kort geding procedure behandelde) verzoek tot ontbinding
van de arbeidsovereenkomst tussen partijen hij beschikking van heden is afgewezen.
4.10 Over het verschuldigde loon zal de gevorderde wettelijke verhoging worden
toegewezen op grond van artikel 7:625 BW. echter indien en voor zover reeds verschuldigd
over de respectieve loonperioden en tot maximaal 50%.
4.11 De gevorderde wettelijke rente is eveneens toewijshaar, echter vanaf de data van
opeisbaarheid van de respectieve loonperioden tot de dag van algehele voldoening.
4.12 [gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten
aan de zijde van [eiser].
4.13 De nakosten, waarvan [eiser] betaling vordert, zullen op de in het dictum
weergegeven wijze worden begroot en toegewezen.
5. De beslissing
De kantonrechter:
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
5.1 veroordeelt [gedaagde] om [eiser] toe te staan en in de gelegenheid te stellen de
overeengekomen werkzaamheden te verrichten en te blijven verrichten, zulks met ingang van
de eerste dag vanaf betekening van dit vonnis:
5.2 veroordeelt [gedaagde] om [eiser] het overeengekomen maandsalaris en de overige
emolumenten te voldoen en te blijven voldoen tot de dienstbetrekking rechtsgeldig is
geëindigd;
5.3 veroordeelt [gedaagde] om [eiser] de wettelijke verhoging over diens loon te voldoen
indien en voor zover reeds verschuldigd over de respectieve loonperioden en tot maximaal
50%
5.4 veroordeelt [gedaagde] om [eiser] de wettelijke rente over diens loon te voldoen
vanaf de data van opeisbaarheid van de respectieve loonperioden tot de dag van algehele
voldoening;
5,5 veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] tot de
uitspraak van dit vonnis begroot op € 563.64 waarin begrepen € 400,-- aan salaris
gemachtigde:
5.6 verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar hij voorraad:
5.7 veroordeelt [gedaagde], indien niet binnen 14 dagen na vandaag vrijwillig volledig aan
dit vonnis wordt voldaan, in de na dit vonnis ontstane kosten. begroot op:
-- € l00-- aan salaris gemachtigde;
-te vermeerderen. indien de veroordeelde niet binnen 14 dagen na aanschrijving door
[eiser] aan het vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van de uitspraak heeft
plaatsgevonden. met de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.8 wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.S. Elkhuizen- Koopmans, kantonrechter, en is in
aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2012.