ECLI:NL:RBUTR:2012:BW4881

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
21 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600768-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door steken met een mes

In deze strafzaak heeft de rechtbank Utrecht op 21 februari 2012 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft haar toenmalige partner, terwijl hij op zijn buik in bed lag, met een mes in zijn onderrug gestoken. Dit gebeurde na een woordenwisseling tussen hen in een hostel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks haar verklaring dat het slachtoffer zelf in het mes zou zijn gerold, wettig en overtuigend bewezen acht dat zij de steekwond heeft toegebracht. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans op overlijden bestond door de verwonding. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard, wat invloed had op de strafoplegging. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, het slachtoffer, tot een bedrag van € 600,50. De rechtbank heeft ook de teruggave van het in beslag genomen mes aan het slachtoffer gelast. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600768-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 februari 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1957] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring Nieuwersluis te Nieuwersluis.
Raadsman: mr. B.J.J.C. Boot, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 februari 2012. Verdachte is niet verschenen, zij heeft afstand gedaan van haar recht om aanwezig te zijn tijdens deze behandeling door middel van een afstandsverklaring.
Wel is verschenen haar gemachtigde raadsman, mr. B.J.J.C. Boot, voornoemd. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
impliciet primair en impliciet subsidiair:
door met een mes in de rug van [slachtoffer] te steken, heeft geprobeerd hem te doden dan wel heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, een poging tot zware mishandeling, heeft begaan.
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het impliciet primair ten laste gelegde feit, een poging tot doodslag.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van zowel het impliciet primair als het impliciet subsidiair tenlastegelegde en vordert vrijspraak.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Aangever, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]), heeft verklaard dat hij op 29 juli 2011 samen met verdachte in zijn kamer in een hostel in Utrecht was. Na een woordenwisseling tussen hen, waarbij verdachte hem met een mes bedreigde, besloot hij te gaan slapen. Hij ging op zijn buik op zijn bed liggen, onder een dekbed.
Hij zag vervolgens dat verdachte, die in zijn kamer stond, hem benaderde met in haar hand een rode handdoek die ergens omheen gedraaid was. Meteen daarop voelde hij één steek in zijn rug, gevolgd door een warm gevoel. Hij zag en voelde dat hij bloedde.
[slachtoffer] werd door een ambulance naar de eerste hulp gebracht. Daar werd geconstateerd dat hij een steekwond in zijn rug, linksonder naast de wervelkolom had opgelopen met een lengte van circa 5 centimeter. Op het diepste punt was de wond circa 4 centimeter diep en door de spieren heen. De wond werd gehecht.
In de kamer van [slachtoffer] werd op het bed, onder het dekbed een vleesmes met een lemmet van 19 centimeter lang en 2.2 centimeter breed aangetroffen.
Verdachte heeft bevestigd dat zij die dag samen met [slachtoffer] in zijn kamer in het hostel was, waar zij een woordenwisseling kregen. [slachtoffer] pakte daarna voornoemd mes, rolde het in een rode handdoek en ging daarmee in bed liggen. Nadat zij niet inging op zijn uitnodiging om ook in bed te komen liggen en weg besloot te gaan, hield [slachtoffer] haar tegen. Toen zij hem vervolgens afweerde, zei hij ineens tegen haar dat zij hem had gestoken. Verdachte verklaarde dat [slachtoffer] zelf in het mes is gerold, dat nog op zijn bed lag. Hij zou haar ten onrechte beschuldigen van het toebrengen van de verwonding die daardoor is ontstaan, aldus verdachte.
De rechtbank acht de lezing die verdachte heeft gegeven, mede gezien het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel en de plaats van het letsel, volstrekt onaannemelijk.
De rechtbank ziet geen enkel aanknopingspunt voor het door verdachte geschetste alternatief scenario, inhoudende dat [slachtoffer] zelf in het mes is gerold.
De rechtbank zal de verklaring van verdachte, voor zover die strijdig is met de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, daarom passeren.
De rechtbank acht gezien het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever eenmaal in zijn onderrug heeft gestoken met een mes. ]
4.4 De kwalificatie
(Voorwaardelijk) opzet op de dood
Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de aanmerkelijke kans (naar algemene ervaringsregels) op het overlijden van [slachtoffer] in deze situatie heeft bestaan.
Weliswaar dient, onder verwijzing naar het arrest van de HR 25 maart 2003,
NJ 2003/552 , het begrip ‘aanmerkelijke kans’ niet afhankelijk te worden gesteld van de aard van het gevolg, maar wel is voor de beoordeling van die kans noodzakelijk dat informatie beschikbaar is over de aard en de intensiteit van de toegebrachte steek.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] een wond van circa 5 centimeter lang en op het diepste punt 4 centimeter diep heeft opgelopen op zijn rug, naast de wervelkolom. Het procesdossier bevat geen medische informatie over de mogelijke gevolgen van een steek op voornoemde plaats. Het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de slotsom te rechtvaardigen dat door het op deze wijze en op deze plekken steken in de rug van [slachtoffer] de aanmerkelijke kans bestond dat hij als gevolg van zijn verwonding zou komen te overlijden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte, geen (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever kan worden afgeleid. De rechtbank zal verdachte dan ook van het impliciet onder 1 primair ten laste gelegde vrijspreken.
(Voorwaardelijk) opzet op zwaar lichamelijk letsel
Verdachte heeft, terwijl [slachtoffer] op zijn buik onder een dekbed lag, hem eenmaal ter hoogte van zijn onderrug door een dekbed heen gestoken met een mes, waarvan het lemmet circa 19 centimeter lang en 2.2 centimeter breed is.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door op deze wijze te handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, heeft begaan.
4.5 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 29 juli 2011, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in zijn onderrug gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
impliciet subsidiair: poging tot zware mishandeling.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
C.J.F. Kemperman, psychiater, komt in een pro justitia rapportage van 16 januari 2012, de verdachte betreffende, onder meer tot de volgende conclusies en het volgende advies
- zakelijk weergegeven -:
Betrokkene lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis. Tevens is er sprake van relatieproblematiek, een afhankelijkheid van een opioïde, onder behandeling met een gedwongen remissie. Dit was, met uitzondering van het feit dat de afhankelijkheid van een opioïde nog niet in remissie was, ook zo ten tijde van het ten laste gelegde feit en dit beïnvloedde het gedrag van verdachte zodanig dat de tenlastelegging hieruit deels kan worden verklaard.
De onderzoeker concludeert dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd.
De rechtbank neemt deze conclusie over en oordeelt dat het feit verdachte in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend.
Overeenkomstig dit oordeel kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is. Er is voorts ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en hieraan gekoppeld als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact, ook als dit inhoudt dat verdachte een behandeling bij Centrum Maliebaan dient te ondergaan.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een aantal persoonlijke omstandigheden van verdachte aangevoerd en de rechtbank verzocht hiermee rekening te houden bij het bepalen van de strafmaat, indien de rechtbank daar aan toe zou komen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
Zij heeft haar toenmalige partner, toen hij na een woordenwisseling op zijn buik in zijn bed was gaan liggen om te gaan slapen, door het dekbed heen met een mes gestoken, waarbij hij in zijn onderrug is geraakt. Verdachte heeft door haar handelwijze de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Dat de gevolgen voor het slachtoffer beperkt zijn gebleven is niet te danken aan verdachte, die met een groot mes lukraak door een dekbed heen in de rug van het slachtoffer steekt, maar een toevallige omstandigheid. Door een dergelijk feit worden gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt in de maatschappij in het algemeen en bij het slachtoffer in het bijzonder. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
De rechtbank neemt bij de strafoplegging - gelet op het onder 5.2 genoemde rapport van psychiater C.J.F. Kemperman - in aanmerking dat het bewezenverklaarde aan verdachte in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend.
Voornoemde deskundige acht de kans op herhaling matig tot hoog en adviseert om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, gekoppeld aan de volgende bijzondere voorwaarde: verplicht reclasseringscontact, ook indien dit inhoudt dat verdachte zich dient te laten behandelen door Centrum Maliebaan.
De rechtbank heeft wat betreft de persoon van verdachte tot slot gelet op het strafblad van verdachte d.d. 6 oktober 2011, waaruit volgt dat zij eerder is veroordeeld in verband met een soortgelijk feit.
Alles overwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf een passende strafrechtelijke sanctie. Naast een onvoorwaardelijk deel van 8 maanden zal zij een voorwaardelijk deel van 4 maanden opleggen om daaraan het geadviseerde reclasseringstoezicht te kunnen koppelen. Dit toezicht kan mede bestaan uit een behandeling bij Centrum Maliebaan.
De rechtbank legt daarmee een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 987,88.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 600,50 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 100,50 ter zake van materiële schade en € 500,00 ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 Het beslag
8.1 De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan [slachtoffer], omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het impliciet onder primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
impliciet subsidiair: poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens reclassering Nederland, ook als dit inhoudt dat zij een behandeling bij Centrum Maliebaan dient te ondergaan;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan het in beslag genomen mes aan [slachtoffer];
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 600,50, waarvan € 100,50 ter zake van materiële schade en € 500,00 ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer], € 600,50 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 12 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter,
mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. D.A. Groenevelt-Timmer, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op
21 februari 2012.