ECLI:NL:RBUTR:2012:BW4880

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
21 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-601128-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing en diefstal met geweld in Veenendaal

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 21 maart 2012, stond de verdachte terecht voor afpersing en diefstal. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de eerste was een gewapende overval op een zonnestudio op 23 november 2011, waarbij de verdachte met een mes de medewerker [aangever 1] heeft bedreigd en gedwongen tot afgifte van een geldbedrag. De tweede was de diefstal van een zak shag op 19 november 2011. Tijdens de zitting op 7 maart 2012 heeft de verdachte bekend dat hij het eerste feit heeft gepleegd, maar de verdediging heeft vrijspraak bepleit voor het tweede feit, omdat er onvoldoende bewijs zou zijn dat de verdachte de diefstal heeft gepleegd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig waren en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft bewijs gepresenteerd, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en getuigenverklaringen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het eerste feit, afpersing, wettig en overtuigend bewezen was, terwijl de verdachte voor het tweede feit, diefstal, werd vrijgesproken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 750,00 toegewezen aan de benadeelde partij [aangever 1] voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

De rechtbank heeft in haar overwegingen ook aandacht besteed aan de eerdere strafbare feiten van de verdachte en zijn weigering om mee te werken aan reclasseringsonderzoeken. De rechtbank concludeerde dat er geen ruimte was voor een lichtere straf en dat de opgelegde gevangenisstraf passend en noodzakelijk was. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 21 maart 2012.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/601128-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 maart 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1984] te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende te [adres], [woonplaats],
thans verblijvende in Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Vught,
raadsvrouw mr. N. Swart, advocaat te Amsterdam.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 maart 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: op 23 november 2011 met (bedreiging met) geweld tegen [aangever 1] een geldbedrag van [bedrijf 1] heeft gestolen en/of [aangever 1] heeft gedwongen tot afgifte van voormeld geldbedrag, door [aangever 1] een mes te tonen en/of dit mes in haar richting te bewegen;
Feit 2: op 19 november 2011 een zak shag heeft gestolen.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte al het hem tenlastegelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en, ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit, tevens op de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 7 maart 2012.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1 ten laste gelegde feit, voor zover dit is te kwalificeren als afpersing. De verdediging is voorts van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 2 ten laste gelegde feit en heeft derhalve vrijspraak van verdachte voor dit feit bepleit. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat louter op basis van een signalement niet valt vast te stellen of verdachte ten tijde van de diefstal ter plaatse is geweest en of verdachte uit een auto iets heeft weggenomen. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat bij verdachte het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening ontbak, nu verdachte heeft verklaard een pakje shag met toestemming van zijn vriend uit diens auto te hebben gepakt.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Aangezien verdachte het hem onder 1 ten laste gelegde feit heeft bekend en de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het onder feit 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 maart 2012;
- het proces-verbaal van aangifte door [aangever 1] namens [bedrijf 1] d.d. 24 november 2011;
Partiële vrijspraak
Uit de uitvoeringshandelingen van verdachte blijkt dat verdachte [aangever 1] ertoe heeft gebracht dat zij onder dwang een geldbedrag aan verdachte heeft afgegeven en niet dat verdachte het geldbedrag van [aangever 1] heeft weggenomen. Verdachte zal derhalve van het eerste deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht op grond van het hieronder weergegeven bewijs wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 19 november 2011 een zak shag heeft gestolen.
Getuige [getuige 1], wonende op de [adres] te Veenendaal, ziet op 19 november 2011 om circa 15:10 uur een jongen, komende uit de richting van de [adres], lopen op de [adres] in de richting van de aflopende nummers in deze straat. [getuige 1] ziet dat de jongen bij haar auto stil staat, uitvoerig naar binnen kijkt en vervolgens naar de auto ernaast loopt. De jongen voelt dan aan het linkerachterportier en probeert deze tevergeefs te openen. Hierop loopt de jongen verder. [getuige 1] omschrijft de jongen als volgt: circa 1.75 meter lang, tenger tot normaal postuur, licht getint uiterlijk, spits gezicht, een dun jongenssnorretje, een beige of witte winterjas tot op de heupen met blokken en strepen erop, capuchon van de jas op zijn hoofd en een zwarte trainingsbroek met witte strepen.
Getuige [getuige 2], wonende op de [adres], ziet dan een jongen vanuit de richting van de [adres] aan komen lopen. De jongen heeft een capuchon op. De jongen stopt dan voor huisnummer [adres] aan de [adres] en opent vervolgens het bijrijdersportier van de Peugeot personenauto van [naam] voorzien van het kenteken [kenteken], welke hij eerder die dag onafgesloten voor zijn woning op de [adres] te Veenendaal had geparkeerd. De jongen duikt vervolgens languit de auto in, heeft zijn hoofd dan bij de middenconsole, om vervolgens weer uit de auto te komen. De getuige [getuige 2] verklaart dat zijn echtgenoot ziet dat de jongen een blauw pakje shag in zijn handen heeft, welke de jongen nog niet in zijn handen had toen hij aan kwam lopen. [getuige 2] omschrijft de jongen als volgt: slank postuur, witte winterjas tot over de heupen met zwarte blokken en een donkere broek.
Op diezelfde dag om circa 16:25 uur is naar aanleiding van een melding een jongen aangehouden, die precies aan het opgegeven signalement voldeed. Deze jongen blijkt te zijn: [verdachte].
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 23 november 2011 te Veenendaal, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever 1] (medewerker van zonnestudio [bedrijf 1]), heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag toebehorende aan zonnestudio [bedrijf 1], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
- een mes in de richting van die [aangever 1] heeft bewogen en gehouden en een mes aan die van [aangever 1] heeft getoond en
- dreigend heeft geschreeuwd, althans geroepen: "Geef het geld, geef het geld" en "nee, het briefgeld", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
2.
op 19 november 2011 te Veenendaal met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (uit een auto, merk Peugeot, kenteken [kenteken]) heeft weggenomen een zak shag, in elk geval enig goed, toebehorende aan [naam], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: Afpersing.
Feit 2: Diefstal.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft een strafmaatverweer gevoerd en heeft de rechtbank verzocht een vrijheidsstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest aangevuld met een voorwaardelijke straf, als stok achter de deur. Indien de rechtbank een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf gelijk aan de duur van het voorarrest onvoldoende acht, is door de raadsvrouw verzocht hier een taakstraf aan toe te voegen, zodat verdachte dan tevens een zinvolle dagbesteding heeft.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd overweegt de rechtbank in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een zonnestudio. Het spreekt voor zich dat een op deze manier uitgevoerde afpersing, waarbij bedreigend een mes is getoond, voor het slachtoffer een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest. Hierbij heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van een ander, op deze manier snel aan geld te komen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Ook is verdachte schuldig bevonden aan een andere diefstal.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van:
- een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 26 januari 2012, waaruit blijkt dat verdachte zich reeds eerder schuldig heeft gemaakt aan – onder meer – soortgelijke strafbare feiten;
- een brief van Reclassering Nederland d.d. 24 januari 2012, opgesteld door E. Hol en N. Faber, waaruit blijkt dat verdachte heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan het opstellen van een reclasseringsrapport.
- een brief van C.J.F. Kemperman, psychiater, d.d. 22 december 2011, waaruit blijkt dat verdachte heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan het psychiatrisch onderzoek.
Verdachte heeft dus noch willen meewerken aan het opstellen van een reclasseringsrapport, noch heeft hij zich willen onderwerpen aan een onderzoek naar zijn geestesgesteldheid, zodat de rechtbank geen inzicht heeft gekregen in de persoonlijkheid van verdachte. Zij kan hiermee dan ook geen rekening houden.
De rechtbank heeft geen informatie over een inschatting van het recidiverisico.
Gelet op deze omstandigheden, de persoon van verdachte betreffende, en gelet op de ernst van de feiten, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar passend en noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie en ziet in hetgeen is gebleken omtrent de persoon van verdachte, geen aanleiding om een deel van de aan verdachte op te leggen straf voorwaardelijk op te leggen.
De tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal in mindering worden gebracht op de duur van de voormelde gevangenisstraf.
Terzijde merkt de rechtbank het volgende op.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 7 maart 2012 verklaard dat hij voorheen psychische begeleiding kreeg van GGZ Zon & Schild, dat hij manisch en druk is en dat hij daarvoor medicatie krijgt, waaronder Cyprexa. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte thans reeds onder begeleiding staat en dat verdachte derhalve verdere bemoeienis onnodig acht. Hiervan blijkt echter niet uit de in het dossier aanwezige stukken. De rechtbank merkt op dat er sterke aanwijzingen zijn dat verdachte, mede gelet op het ziektebeeld dat verdachte ter terechtzitting over zichzelf heeft geschetst, behandeling nodig heeft. Wellicht kan te zijner tijd in het kader van de eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling van verdachte enig vangnet gecreëerd worden ten aanzien van – indien van toepassing – een passend zorgtraject voor verdachte.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 750,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, voor het onder 1 ten laste gelegde feit.
7.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] van € 750,00 en heeft verzocht daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] aan het oordeel van de rechtbank.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij [aangever 1] opgevoerde schade van € 750,00 ter zake van immateriële schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt. De rechtbank zal de vordering derhalve toewijzen. Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 57, 310 en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: Afpersing;
Feit 2: Diefstal;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van € 750,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 november 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer,
€ 750,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 15 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Krol, voorzitter, mr. E.A. Messer en
mr. P. Wagenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.R. Bakkenes, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 maart 2012.