ECLI:NL:RBUTR:2012:BW4874

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
21 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600884-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verkrachting en bewezenverklaring van inbraak met gevangenisstraf

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 21 maart 2012, stond de verdachte terecht voor twee feiten: verkrachting en diefstal. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangeefster weliswaar betrouwbaar was, maar dat deze op zichzelf niet voldoende bewijs bood om de verdachte als dader aan te wijzen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de verkrachting, omdat de naam van de verdachte te algemeen was en er onvoldoende bewijs was dat hij de dader was. De rechtbank concludeerde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de verkrachting, ondanks het DNA-onderzoek dat een match met de verdachte aangaf. De verdachte ontkende de verkrachting en stelde dat hij mogelijk consensuele seks met de aangeefster had gehad.

Voor het tweede feit, de diefstal van een personenauto, oordeelde de rechtbank anders. De verdachte werd beschuldigd van het stelen van een auto door een ruit in te slaan. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de auto had gestolen, mede op basis van DNA-materiaal dat op een bierflesje in de auto was aangetroffen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes weken op, waarbij rekening werd gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600884-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 maart 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1980] te [geboorteplaats]
wonende te [adres], [woonplaats]
thans uit andere hoofde gedetineerd in P.I. Flevoland, Huis van Bewaring Almere Binnen
raadsman mr. H.J. Veen, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 5 december 2011 en 7 maart 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: op 18 augustus 2002 te Utrecht [aangeefster] anaal heeft verkracht;
Feit 2: op 28 februari 2003 te Utrecht een personenauto heeft gestolen door een ruit van die auto te (ver)breken.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide tenlastegelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van beide tenlastegelegde feiten en heeft derhalve vrijspraak bepleit. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat het DNA-rapport ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit niet kan bijdragen aan de overtuiging dat verdachte het feit zou hebben gepleegd. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman aangevoerd dat het feit dat er DNA-materiaal van verdachte is aangetroffen op een bierflesje dat zich in de gestolen auto bevond onvoldoende bewijs is voor de diefstal van de auto door verdachte. Een rechtstreeks verband tussen het aangetroffen bierflesje en de diefstal van de auto ontbreekt.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Vrijspraak
Aangeefster heeft op 18 augustus 2002 aangifte gedaan van verkrachting. Ze is door twee mannen meegevoerd naar een braakliggend stukje grond tussen struiken aan de voet van een hoog flatgebouw aan het einde van de [adres], moest zich uitkleden, vooroverbuigen en is toen door één van die mannen anaal gepenetreerd. De man droeg geen condoom en is klaargekomen in haar anus. Zij hoorde dat deze man door de ander ‘[verdachte]’ werd genoemd. Na de verkrachting liep de man de flat in. Aangeefster was ten tijde van het delict prostituee. Bij de rechter-commissaris heeft aangeefster verklaard dat ze uit veiligheid nooit seks heeft zonder condoom.
Het bewijs dat in het dossier voorhanden is bestaat naast de verklaringen van [aangeefster] (hierna: aangeefster) uit een deskundigenrapport van het NFI zoals opgenomen in het proces-verbaal van politie en de toelichting daarop naar aanleiding van vragen van de rechtbank, vervat in een rapport d.d. 16 december 2011.
In laatstgenoemd rapport worden onder meer de onderzoeksresultaten weergegeven van het onderzoek van de bemonstering van aangeefster ‘anaal diep’ en dat van twee samengestelde bemonsteringen ‘anaal opp.’ (de rechtbank begrijpt: anaal oppervlakkig). In beide bemonsteringen (anaal diep en anaal oppervlakkig) is sperma aangetroffen.
In de bemonstering ‘anaal diep’ is geen ander DNA-profiel aangetroffen dan een profiel dat matcht met het profiel van aangeefster.
In de bemonstering ‘anaal opp.’ is, naast een DNA-profiel dat matcht met aangeefster een DNA-profiel aangetroffen dat matcht (berekende frequentie kleiner dan één op één miljard) met het profiel van verdachte.
Tevens is in de bemonstering van de slip van aangeefster sperma aangetroffen, met daarin DNA-materiaal van een onbekende man.
Door verdachte, die ruim negen jaar na de verkrachting voor het eerst over dit feit wordt gehoord, wordt ontkend dat hij aangeefster heeft verkracht. Verdachte heeft, naar hij verklaart, nooit in zijn leven anale seks met iemand gehad en ook nooit tegen de zin van iemand seks gehad. Hij gelooft niet dat zijn sperma in de anus van de verkrachte vrouw is aangetroffen.
Verdachte sluit niet uit dat hij seks met aangeefster heeft gehad, nu zij kennelijk ten tijde van het ten laste gelegde feit als prostituee werkzaam was en hij toentertijd wel eens een prostituee bezocht. Verdachte stelt dat hij altijd een condoom gebruikte als hij een prostituee bezocht maar dat zijn condoom mogelijk is gescheurd. Ook acht hij het denkbaar dat hij niet meteen de opening van de vagina heeft gevonden.
Aldus geeft verdachte een alternatieve lezing die de aanwezigheid van zijn sperma bij de anus van aangeefster kan verklaren.
Gelet op het feit dat de aangeefster ten tijde van het ten laste gelegde als prostituee werkzaam was is het op zichzelf niet onmogelijk dat verdachte – als een voor aangeefster onbekende man – met haar instemming seks met haar heeft gehad.
Er is bewijs dat tussen verdachte en aangeefster op of rond 18 augustus 2002 enige vorm van seks heeft plaatsgevonden. De vraag is echter of er voldoende bewijs voorhanden is dat verdachte degene is die zònder instemming van aangeefster seks heeft afgedwongen door haar (anaal) te verkrachten.
Gelet op het tijdsverloop, te weten een tijdsverloop van bijna tien jaar, kan redelijkerwijs niet van verdachte worden verlangd dat hij de door hem gesuggereerde lezing nader kan onderbouwen en dient het resultaat van het sporenonderzoek zeer behoedzaam te worden geïnterpreteerd, in het licht van de door verdachte opgeworpen alternatieve lezing.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de aangeefster weliswaar betrouwbaar is, maar dat dit slechts één bewijsmiddel is, dat op zichzelf niet (zonder meer) verdachte aanwijst als dader. Het feit dat verdachte ‘[verdachte]’ heet en aangeefster heeft verklaard dat ‘[verdachte]’ de mogelijke naam van de dader was, acht de rechtbank onvoldoende nu dit een vrij algemeen voorkomende naam is.
Levert het NFI-rapport voldoende ondersteunend bewijs?
De door de verdachte gegeven alternatieve lezing, inhoudende dat hij aangeefster als prostituee heeft bezocht en met haar instemming seks heeft gehad waarbij het condoom mogelijk is gescheurd, wordt niet weerlegd door dit objectieve bewijsmiddel.
Uit het NFI-rapport blijkt immers dat een met verdachte matchend DNA-profiel (berekende frequentie kleiner dan één op één miljard) is aangetroffen in een bemonstering die ‘anaal oppervlakkig’ bij aangeefster is verkregen. Kennelijk (dat blijkt verder niet uit het dossier) is dat monster aan het oppervlak rond/van de anus aangetroffen. Dit feit sluit weliswaar niet uit dat de drager van dat DNA tevens aangeefster anaal heeft gepenetreerd maar levert evenmin sluitend bewijs daarvoor, nu kennelijk in de anus geen met verdachte matchend DNA-profiel is aangetroffen.
Het resultaat van het NFI-onderzoek sluit niet uit dat een ànder dan verdachte degene is geweest die aangeefster anaal heeft verkracht. In het slipje van aangeefster is bovendien een spermaspoor aangetroffen met DNA matchend met een andere man dan verdachte.
Geen van de DNA-sporen is afkomstig uit een in de anus aangetroffen spoor. Bovendien is onder de concrete omstandigheden contaminatie van sporen niet uit te sluiten.
De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die [aangeefster] heeft verkracht en zal hem vrijspreken voor het onder 1 ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht op grond van het hieronder weergegeven bewijs wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 28 februari 2003 een [naam] personenauto heeft gestolen, welke hij onder zijn bereik heeft gebracht door een ruit van deze personenauto te breken.
Bewijs
Op 28 februari 2003 wordt tussen 00:30 en 08:20 uur de [naam] personenauto van
[aangever], voorzien van het kenteken [kenteken] vanaf de [adres] te Utrecht gestolen. Deze auto wordt diezelfde nacht rond 4.10 uur op de [adres] in Utrecht weer teruggevonden. Het scheerraampje van het linkerachterportier is ingeslagen, de stuurkolomkap is verwijderd, de bedrading is losgetrokken en het kapje op de zekeringenkast is verwijderd. In het portiervak van het linker voorportier staat een geopend flesje bier. Bij vergelijking van het DNA-profiel, dat is verkregen uit onderzoek van de bemonstering van het bierflesje, blijkt dit DNA-profiel overeen te komen met het DNA-profiel van verdachte.
Nadere bewijsoverweging
Blijkens vaste jurisprudentie kan het aantreffen van een persoon in het bezit van een gestolen goed, betrekkelijk korte tijd nadat dit goed is gestolen, leiden tot wettig en overtuigend bewijs dat deze persoon zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van dat goed. Hierbij speelt in het bijzonder een rol welke verklaring de betreffende persoon geeft voor het voorhanden hebben van de gestolen goederen. Deze verklaring moet aannemelijk zijn
De voornoemde [naam] personenauto is binnen 3 uur en 40 minuten nadat deze was gestolen, teruggevonden met daarin een bierflesje waarop een met het profiel van verdachte matchend DNA-materiaal. Dit moet binnen deze betrekkelijk korte tijd door verdachte zijn achtergelaten in de auto, nu aangeefster verklaart dat zij verdachte niet kent en dat het bierflesje waarop dit is aangetroffen niet van haar is en niet van de dag voor de diefstal, maar eigendom van “hun” (waarmee zij kennelijk doelt op personen die haar auto hebben meegenomen). De verklaring van verdachte dat hij misschien wel een lift heeft gehad van iemand anders, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde, temeer nu het DNA-materiaal dat matcht met verdachte is aangetroffen op een geopend bierflesje dat in het portiervak van het linker voorportier, dus aan de bestuurderskant, is aangetroffen. Dit wijst erop dat verdachte kort nadat de auto is gestolen achter het stuur van de auto heeft gezeten en de auto derhalve kort nadat de auto is gestolen voorhanden heeft gehad.
Verdachte heeft noch een aannemelijke, noch een controleerbare verklaring gegeven voor de aanwezigheid van genoemd DNA-materiaal in deze gestolen auto. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank derhalve van oordeel dat het niet anders kan zijn dat verdachte degene is geweest die voornoemde auto heeft gestolen.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 28 februari 2003 te Utrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (merk [naam], type [naam]) toebehorende aan [aangever], waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak op een ruit van die personenauto.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Feit 2: diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd overweegt de rechtbank in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal met braak van een personenauto. Dit heeft voor aangeefster ergernis, ongemak en schade veroorzaakt. Dergelijke misdrijven dragen bij aan de in de samenleving levende gevoelens van onrust en onveiligheid. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
- een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 21 oktober 2011, waaruit blijkt dat verdachte zich reeds eerder schuldig heeft gemaakt aan - onder meer - soortgelijke strafbare feiten;
- een brief van Reclassering Nederland d.d. 26 oktober 2011, opgemaakt door E. Hol en N. Faber, waaruit blijkt dat verdachte heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan het opstellen van een reclasseringsrapport.
Bij de bepaling van de hierna te noemen straf heeft de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte meerdere keren is veroordeeld voor een strafbaar feit, welke veroordelingen dateren van een latere datum dan de pleegdatum van het misdrijf waaraan verdachte thans schuldig wordt verklaard.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 weken passend en noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie en ziet in hetgeen is gebleken omtrent de persoon van verdachte, geen aanleiding om een deel van de aan verdachte op te leggen straf voorwaardelijk op te leggen.
De tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal in mindering worden gebracht op de duur van de voormelde gevangenisstraf.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangeefster] vordert een schadevergoeding van €5.285,-, waarvan €5.000,- ter zake van immateriële schade en €285,- ter zake van materiële schade voor het onder 2 ten laste gelegde feit.
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [aangeefster], tot een bedrag van €2.500,00, als voorschot. De officier van justitie heeft daarbij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2. Het standpunt van de verdediging
Nu de verdediging vrijspraak heeft bepleit voor het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan, heeft de verdediging verzocht de vordering van de benadeelde partij [aangeefster] af te wijzen.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De door de benadeelde partij [aangeefster] geleden schade, betreft schade die uit het onder 1 ten laste gelegde feit zou zijn ontstaan. Nu verdachte is vrijgesproken van dit feit, zal de rechtbank de benadeelde partij [aangeefster] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 63, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Feit 2: diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van braak;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [aangeefster] niet-ontvankelijk in haar vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [aangeefster] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Somsen, voorzitter, mr. M.J. Grapperhaus en
mr. M.J. Veldhuijzen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.R. Bakkenes, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 maart 2012.