ECLI:NL:RBUTR:2012:BW4366

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
321937 HARK 12-177
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedure met betrekking tot faillissement en revindicatie

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door mr. J.A. van Ham, op 21 maart 2012 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. [rechter], die belast was met de behandeling van een civiele procedure tussen verzoekster en de curator van het faillissement van haar ouders. Het wrakingsverzoek is ingediend naar aanleiding van de behandeling van een incidentele vordering in de hoofdprocedure, waarbij verzoekster zich benadeeld voelde door de rechterlijke uitspraken en de gang van zaken tijdens de zitting op 21 december 2011. Verzoekster stelde dat de rechter zich niet had willen uitlaten over de rechtmatigheid van het openboren van een bankkluis, wat cruciaal was voor haar revindicatieprocedure. De rechter heeft echter betoogd dat hij deze vraag niet had willen negeren, maar dat het in het kader van een mogelijke schikking niet relevant was om daarover een uitspraak te doen. Het wrakingsverzoek is op 3 april 2012 openbaar behandeld, waarbij zowel verzoekster als de rechter aanwezig waren. De rechtbank heeft in haar beoordeling de toepasselijke normen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens in acht genomen. De rechtbank concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor vooringenomenheid van de rechter objectief gerechtvaardigd maakten. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, waarbij verzoekster niet-ontvankelijk werd verklaard in haar verzoeken die betrekking hadden op de zitting van 21 december 2011 en op alle rechters van de rechtbank Utrecht. De rechtbank benadrukte dat een wrakingsverzoek enkel kan zien op de rechter die de zaak behandelt en niet op de rechtbank als geheel.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Zaaknummer / rekestnummer: 321937 HARK 12-177
beslissing van 17 april 2012 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken,
op het verzoek van:
[verzoekster]
wonende p/a te [woonplaats],
verder te noemen [verzoekster],
verzoekster,
gemachtigde mr. J.A. van Ham.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Op 21 maart 2012 heeft mr. Van Ham namens [verzoekster] bij de rechtbank het verzoek gedaan tot wraking van mr. [rechter], rechter in de Sector Handel & Kanton van deze rechtbank en in die hoedanigheid belast met de behandeling van de zaak van [verzoekster] tegen mr. L.L. de Boef, curator in het faillissement van de heer [gefailleerde 1] en mevrouw
[gefailleerde 2], die aldaar geregistreerd is onder zaaknummer [nummer]. Van het ter zitting gedane wrakingsverzoek is proces-verbaal opgemaakt.
1.2. Mr. [rechter] heeft niet in de wraking berust. Mr. [rechter] heeft op
23 maart 2012 zijn schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aan de griffier van de rechtbank doen toekomen.
1.3. De griffier van deze rechtbank heeft [verzoekster] en mr. [rechter] opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 3 april 2012. Mr. De Boef is van de behandeling in kennis gesteld.
1.4. Het wrakingsverzoek is op 3 april 2012 in het openbaar behandeld. Daarbij waren
mr. Van Ham en mr. [rechter] aanwezig. Namens mr. De Boef is ter zitting verschenen zijn advocaat mr. T.F. Quaars.
1.5. De uitspraak is bepaald op heden.
2. De feiten
De hoofdprocedure betreft een vordering die primair strekt tot revindicatie van sieraden die door de voormalige bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling van [gefailleerde 1] en [gefailleerde 2] op 7 augustus 2007 in aanwezigheid van een deurwaarder en met verlof van de rechter-commissaris in beslag zijn genomen. De inbeslagname vond plaats uit een safeloket in een bank, waarvan het huurcontract op naam stond van verzoekster. De opvolgend curator heeft het leeuwendeel van de in beslag genomen sieraden aan derden verkocht. Subsidiair strekt de vordering in de hoofdprocedure tot vergoeding van schade door de curator.
In de aanhangige procedure heeft op 21 december 2011 een comparitie van partijen plaatsgehad. Nadien heeft verzoekster een incidentele vordering ingesteld strekkende tot een voorlopige voorziening. Bij vonnis van 7 maart 2012 is deze incidentele vordering afgewezen. In dat vonnis van 7 maart 2012 is de hoofdzaak verwezen naar de rol van
21 maart 2012 voor voortprocederen dan wel het vragen van vonnis.
3. Het verzoek
3.1. [verzoekster] legt aan haar verzoek tot wraking het volgende ten grondslag.
De vraag of het openboren van de bankkluis rechtmatig of onrechtmatig is, is -aldus [verzoekster] zeer relevant voor de revindicatieprocedure cq de onrechtmatige-daadsprocedure van haar tegen de curator in het faillissement van haar ouders. Mr. [rechter] heeft zich tijdens de zitting van 21 december 2011 niet willen uitlaten over deze zeer relevante vraag. Deze weigering is niet in het proces-verbaal van de zitting vermeld. Voorts heeft [verzoekster] aangevoerd dat mr. [rechter] met het vonnis in incident van 7 maart 2012 de van begin af aan bestaande grote ongelijkheid tussen procespartijen in stand heeft gelaten.
3.2. [verzoekster] heeft bij monde van mr. Van Ham ter zitting voor het eerst naar voren gebracht dat de rechtbank Utrecht in het geschil tussen haar en de curator in het faillissement van haar ouders niet meer onafhankelijk is nu door een aan deze rechtbank verbonden rechter-commissaris de machtiging tot het openboren van de bankkluis is afgegeven en aan het afgeven van deze machtiging geen wettelijke bepaling ten grondslag ligt. Hierdoor is het niet mogelijk dat enige bij de rechtbank Utrecht werkzame rechter nog onafhankelijk en onpartijdig over deze zaak kan oordelen. In deze zin richt het wrakingsverzoek zich ook tegen alle rechters die bij de rechtbank Utrecht werkzaam zijn.
3.3. Mr. [rechter] heeft schriftelijk en ter zitting toegelicht dat hij tegen het einde van de zitting op 21 december 2011 aan partijen de vraag heeft voorgelegd of het zinvol was een schikking tussen hen te beproeven. Tijdens die comparitie heeft mr. [rechter] gezegd dat de beantwoording van de vraag of de inbeslagname van de sieraden door het openboren van de bankkluis onrechtmatig was in het midden kon blijven in het geval partijen een schikking zouden bereiken. De beweerdelijk gedane uitlating heeft mr. [rechter] niet gedaan en deze is dus ook niet ten onrechte in het proces-verbaal weggelaten.
Mr. [rechter] heeft daarbij opgemerkt dat het proces-verbaal van de comparitie in aanwezigheid van partijen is opgemaakt en ondertekend en dat toen niet door of namens [verzoekster] is verzocht om de beweerdelijke uitlating in het proces-verbaal op te nemen. De conclusie van [verzoekster] dat mr. [rechter] zou weigeren om over de onrechtmatigheidsvraag uitspraak te doen is onjuist. In het geval in deze zaak vonnis wordt gevraagd zal de stelling van [verzoekster] dat de inbeslagname onrechtmatig was in dat vonnis door mr. [rechter] worden beoordeeld. Naar de mening van mr. [rechter] hebben zich dus geen feiten of omstandigheden voorgedaan die ertoe leiden dat sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid.
4. De beoordeling
4.1. Voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek is de toepasselijke norm gegeven in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de rechten van de Mens ontwikkelde criteria.
Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het verzoek tot wraking dient te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden (artikel 37 Rv).
4.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van artikel 36 Rv en artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
4.3. Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond waarvan thans geoordeeld dient te worden dat er sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van mr. [rechter] jegens [verzoekster]. Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bij [verzoekster] dienaangaande bestaande vrees dat mr. [rechter] jegens [verzoekster] een vooringenomenheid koestert -objectief- gerechtvaardigd is.
4.4. De feiten en omstandigheden waarop verzoekster zich beroept hebben deels betrekking op een opmerking van mr. [rechter] op de zitting van 21 december 2011. Gelet op het bepaalde in artikel 37 Rv dient het wrakingsverzoek te worden gedaan, zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoekster bekend zijn geworden. Niet kan worden gezegd dat verzoekster het wrakingsverzoek, voor zover gericht op de handelwijze van mr. [rechter] ter comparitiezitting van 21 december 2011, heeft ingediend zodra haar de feiten en omstandigheden bekend waren geworden. Gelet op het tijdsverloop zal de rechtbank verzoekster voor dit deel van het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaren.
4.5. Voor zover het wrakingsverzoek ziet op alle bij de rechtbank Utrecht werkzame rechters overweegt de rechtbank dat een verzoek tot wraking alleen feiten en omstandigheden kan betreffen met betrekking tot de rechter (rechters) die de zaak behandelt (behandelen). Een wrakingsverzoek kan dus niet zien op de rechtbank als geheel of alle leden van dit rechterlijk college. Ook in zoverre is het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk.
4.6. Voor zover het wrakingsverzoek ziet op de inhoud van het door mr. [rechter] gewezen vonnis in incident van 7 maart 2012, overweegt de rechtbank dat het wrakingsmiddel niet bedoeld is om te ageren tegen onjuist geachte rechterlijke uitspraken. Daartegen staat appel open.
4.7. Nu verzoekster geen feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan kan worden geoordeeld dat mr. [rechter] blijk heeft gegeven van vooringenomenheid dan wel dat de vrees daartoe objectief gerechtvaardigd is, zal de rechtbank het wrakingsverzoek overigens afwijzen.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van mr. [rechter], voor zover dit verzoek is gebaseerd op feiten en omstandigheden die zich tijdens de zitting van 21 december 2011 hebben voorgedaan;
5.2. verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking voor zover dit verzoek is gericht tegen alle rechters werkzaam bij de rechtbank Utrecht;
5.3. wijst het wrakingsverzoek voor het overige af;
5.4. draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan
mr. J.A. van Ham, mr. [rechter] en mr. T.F. Quaars, alsmede aan de voorzitter van de Sector Handel & Kanton en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. B.J. van Ettekoven, mr. P.S. Elkhuizen-Koopmans en
mr. P. Bender en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2012, in aanwezigheid van de griffier.
Mr. Van Ettekoven is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.