ECLI:NL:RBUTR:2012:BW4364

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
24 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
796404 UE VERZ 12-140 PK
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst tijdens de opzegtermijn met betrekking tot verzoek van werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Utrecht op 24 april 2012 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van een werknemer, hierna te noemen [eiser], tegen zijn werkgever, de besloten vennootschap Intertaste. [Eiser] had op 13 februari 2012 een verzoekschrift ingediend om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, omdat hij meende dat Intertaste in gebreke was gebleven om hem een passende functie aan te bieden na de overgang van onderneming. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 maart 2012 werd duidelijk dat de arbeidsovereenkomst per 1 april 2012 zou eindigen, wat leidde tot de vraag of het verzoek nog ontvankelijk was.

De kantonrechter overwoog dat, omdat de arbeidsovereenkomst inmiddels was geëindigd, [eiser] niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzoek. De kantonrechter merkte op dat, zelfs als het verzoek vóór de beëindiging van de arbeidsovereenkomst was behandeld, het verzoek afgewezen zou zijn. De kantonrechter verwees naar de jurisprudentie van de Hoge Raad, met name de zaak Van Hooff/Elektra, en concludeerde dat [eiser] onvoldoende had aangetoond dat er sprake was van een onhoudbare situatie die een eerdere beëindiging van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigde.

Bovendien had [eiser] zijn verzoek zes weken na de opzegging ingediend zonder een verklaring voor deze vertraging te geven. De kantonrechter oordeelde dat de omstandigheden niet zodanig waren dat de arbeidsovereenkomst eerder dan 1 april 2012 beëindigd diende te worden. Uiteindelijk verklaarde de kantonrechter [eiser] niet-ontvankelijk in zijn verzoek en veroordeelde hem in de proceskosten aan de zijde van Intertaste, tot een bedrag van € 400 aan salaris voor de gemachtigde.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
sector handel en kanton
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 796404 UE VERZ 12-140 PK
beschikking d.d. 24 april 2012
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.M. van Gelderen-Hol,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
verder ook te noemen Intertaste,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. drs. G.A. Diebels.
1. Het verloop van de procedure
[eiser] heeft op 13 februari 2012 een verzoekschrift ingediend.
Intertaste heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is ter zitting van 29 maart 2012 behandeld. Daarvan is aantekening gehouden.
Hierna is uitspraak bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser], geboren op [1960], is op 13 september 1982 in dienst van (de rechtsvoorganger van) Intertaste getreden. Laatstelijk heeft hij de functie van IT support officer vervuld. Het laatstgenoten brutoloon bedraagt € 4.270,68 per maand exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.2. Op 8 augustus 2011 heeft Intertaste UWV WERKbedrijf om toestemming verzocht de dienstbetrekking met [eiser] te beëindigen op de grond dat vanwege organisatorische veranderingen de functie vervalt. Bij beslissing van 16 december 2011 heeft UWV WERKbedrijf de gevraagde toestemming verleend. Intertaste heeft de arbeidsovereenkomst bij brief van 28 december 2011 opgezegd tegen 1 april 2012.
3. Het geschil en de beoordeling
3.1. [eiser] verzoekt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. Hij voert daartoe het volgende aan. Intertaste is in gebreke gebleven om hem per 1 januari 2011 ten gevolge van de overgang van onderneming een passende en gelijkwaardige functie aan te bieden. De reden van het ontbindingsverzoek dient daarom voor rekening en risico van Intertaste te blijven. Voorts is sprake van een onherstelbare vertrouwensbreuk en van een onwerkbare situatie, om welke reden [eiser] geen andere keuze heeft dan zelf een ontbindingsverzoek in te dienen. Hij is slachtoffer geworden van het door Intertaste gevoerde onzorgvuldig personeelsbeleid, waarbij hij niet meer in staat werd geacht conform zijn eigen werktijden zijn werkzaamheden te verrichten. De bestaande, slepende en voor hem onzekere situatie werkt verlammend op zijn psychische stabiliteit en is onmiskenbaar schadelijk voor zijn gezondheid. Hij staat onder grote druk. Naast zijn emotionele en mentale overbelasting heeft hij te maken met concentratiestoornissen, slapeloosheid en depressiviteit.
Gelet op zijn kwetsbare leeftijd, 50 jaar (51 jaar, kantonrechter), zijn visuele handicap en de nog steeds slechte arbeidsmarkt dient hij bij een eventuele beëindiging van het dienstverband rekening te houden met het einde van zijn arbeidzame leven, dan wel met een langdurige periode van werkloosheid. Hij is als alleenstaande vader van drie schoolgaande/studerende kinderen volledig afhankelijk van zijn inkomsten uit arbeid bij Intertaste. Het is dan ook redelijk om hem bij beëindiging van het dienstverband een billijke vergoeding toe te kennen ten laste van Intertaste, die qua hoogte recht doet aan de omvang zoals beschreven in artikel 7 van de SBR-CAO van € 170.656,-- bruto.
3.2. De kantonrechter overweegt het volgende.
Partijen hebben ter zitting van 29 maart 2012 verklaard dat zij er beiden van uitgaan dat de arbeidsovereenkomst vanwege de opzegging (inderdaad) eindigt per 1 april 2012. Hieruit volgt dat de arbeidsovereenkomst inmiddels niet meer bestaat, nu op het ontbindingsverzoek eerst na 1 april 2012 wordt beslist. Hieruit volgt dat [eiser] (alsnog) in zijn verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
3.3. Ten overvloede overweegt de kantonrechter het volgende. In het geval nog voor het aflopen van de opzegtermijn op het onderhavige verzoek zou zijn beslist, zou dit zijn afgewezen. Uit HR 11 december 2009 (LJN BJ9069, Van Hooff/Elektra) volgt dat voor de toewijsbaarheid van een tijdens de opzegtermijn ingediend ontbindingsverzoek bepalend is, of sprake is van een zodanige verandering in de omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve op een nog eerder tijdstip dan waartegen is opgezegd behoort te eindigen. Hierbij is van belang dat op de datum van de behandeling van het onderhavige verzoek het resterende gedeelte van de opzegtermijn nog uit slechts één werkdag bestond, te weten vrijdag 30 maart 2012. Voorts heeft [eiser] ter onderbouwing van zijn slechte psychische gesteldheid geen nadere stukken overgelegd. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij voor deze klachten niet onder medische behandeling is. Voor het overige heeft hij zijn klachten niet nader toegelicht. Verder heeft hij het onderhavige verzoek eerst zes weken na de opzegging ingediend, zonder dat hij voor die late indiening een verklaring heeft gegeven. Ook dit duidt er niet op dat sprake is van een voor hem onhoudbare situatie. Uit dit een en ander volgt dat [eiser] onvoldoende heeft gesteld om beëindiging van de arbeidsovereenkomst vóór 1 april 2012 te rechtvaardigen.
3.4. [eiser] heeft zich nog beroepen op kantonrechter Utrecht, 7 december 2011 (LJN BV0899, JAR 2012,46), maar tevergeefs. In het daar berechte geval is het criterium van Van Hooff Elektra niet van toepassing geacht, omdat zich de bijzondere situatie voordeed dat de werkgever de werknemer kennelijk te vlug af heeft willen zijn door een ontslagvergunning aan te vragen, terwijl partijen nog in onderhandeling waren en de werknemer de werkgever had aangekondigd dat hij gerechtelijke procedures zou entameren indien partijen niet tot elkaar zouden komen. Een week nadat deze ontslagvergunning was aangevraagd heeft de werknemer vervolgens zelf een ontbindingsverzoek ingediend. In het onderhavige geval echter heeft [eiser] ervoor gekozen eerst verweer te voeren tegen de aangevraagde ontslagvergunning (hetgeen hem op zich uiteraard vrijstond), en hij heeft vervolgens eerst zes weken na de opzegging zelf een ontbindingsverzoek ingediend. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn dit typisch omstandigheden die nopen tot het toepassen van het door de Hoge Raad in Van Hooff/Elektra neergelegde criterium.
Dat de gemachtigde van [eiser] op 8 juli 2011 aan Intertaste heeft geschreven dat [eiser] “geëigende rechtsmaatregelen” zal treffen indien Intertaste de (oorspronkelijk overeengekomen) werktijden van [eiser] niet zal respecteren, is onder bovengenoemde omstandigheden niet relevant.
3.5. [eiser] stelt verder nog dat de ontbindingsprocedures en procedures wegens kennelijk onredelijk ontslag inhoudelijk zeer veel op elkaar lijken. Voor zover hij daarmee heeft bedoeld te betogen dat zijn ontbindingsverzoek dient te worden toegewezen (waarbij aan hem een vergoeding dient te worden toegekend), teneinde hem een procedure wegens kennelijk onredelijk ontslag te besparen, gaat dat betoog niet op. In HR 27 november 2009 (JAR 2009, 305, Van de Grijp/Stam) is het verschil tussen beide procedures immers juist benadrukt.
3.6. De slotsom is dat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. Als de in het ongelijk gestelde partij zal hij in de proceskosten worden veroordeeld.
4. De beslissing
De kantonrechter:
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van Intertaste, tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 400, aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 april 2012.