ECLI:NL:RBUTR:2012:BW4364
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst tijdens de opzegtermijn met betrekking tot verzoek van werknemer
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Utrecht op 24 april 2012 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van een werknemer, hierna te noemen [eiser], tegen zijn werkgever, de besloten vennootschap Intertaste. [Eiser] had op 13 februari 2012 een verzoekschrift ingediend om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, omdat hij meende dat Intertaste in gebreke was gebleven om hem een passende functie aan te bieden na de overgang van onderneming. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 maart 2012 werd duidelijk dat de arbeidsovereenkomst per 1 april 2012 zou eindigen, wat leidde tot de vraag of het verzoek nog ontvankelijk was.
De kantonrechter overwoog dat, omdat de arbeidsovereenkomst inmiddels was geëindigd, [eiser] niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzoek. De kantonrechter merkte op dat, zelfs als het verzoek vóór de beëindiging van de arbeidsovereenkomst was behandeld, het verzoek afgewezen zou zijn. De kantonrechter verwees naar de jurisprudentie van de Hoge Raad, met name de zaak Van Hooff/Elektra, en concludeerde dat [eiser] onvoldoende had aangetoond dat er sprake was van een onhoudbare situatie die een eerdere beëindiging van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigde.
Bovendien had [eiser] zijn verzoek zes weken na de opzegging ingediend zonder een verklaring voor deze vertraging te geven. De kantonrechter oordeelde dat de omstandigheden niet zodanig waren dat de arbeidsovereenkomst eerder dan 1 april 2012 beëindigd diende te worden. Uiteindelijk verklaarde de kantonrechter [eiser] niet-ontvankelijk in zijn verzoek en veroordeelde hem in de proceskosten aan de zijde van Intertaste, tot een bedrag van € 400 aan salaris voor de gemachtigde.