RECHTBANK UTRECHT
sector handel en kanton
kantonrechter
zaaknummer: 785537 UC EXPL 11-19242 mh
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: [eiseres],
eiseres in verzet,
gemachtigde: mr. M.J. Jeths,
[gedaagde],
h.o.d.n. [gedaagde], tevens h.o.d.n. [X] Onderhoudsbedrijf,
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: [X],
gedaagde in verzet,
gemachtigde: mr. B.M. Breedijk.
1. Het verloop van de procedure
[eiseres] heeft verzet gedaan tegen het op vordering van [X] gewezen verstekvonnis van 12 oktober 2011 en heeft alsnog verweer gevoerd.
[eiseres] heeft voorafgaand aan de comparitie nog stukken in het geding gebracht.
De comparitie is gehouden op 1 maart 2012. Daarvan is aantekening gehouden.
Hierna is uitspraak bepaald.
2.1. Medio februari 2009 heeft [X] in opdracht van [eiseres] werkzaamheden verricht in de bij haar woonboot behorende tuin. Het betrof onder meer graafwerkzaamheden, voorbereidende werkzaamheden voor het oprichten van een garage en het aanleggen van bestrating.
2.2. Op 25 februari 2009, tijdens de uitvoering van deze werkzaamheden, heeft [eiseres] aan [X] gevraagd of hij een blik wilde werpen op de hoofdaansluiting van de elektra. Deze aansluiting was bevestigd aan een houten paaltje in het gazon voor de woonboot en was afgedekt door een mof.
2.3. In haar brief van 12 maart 2009 aan [X] schrijft [eiseres] onder meer:
“Op woensdag 25 februari jl. heb je in het kader van de vervanging van de elektra-aansluiting van de wal naar mijn woonboot gekeken naar de huidige situatie. Hierbij heb je de mof waarin de aansluiting zat vastgepakt en ook wat aan de leiding getrokken. Ik heb hierbij de opmerking gemaakt “kijk uit, er staat stroom op, dadelijk gaat er nog iets fout”. Je hebt hem hierop teruggelegd met de opmerking “morgen ga ik er wat aan doen”. Ongeveer een kwartier hierna is op deze plek kortsluiting ontstaan waardoor binnen de woonark schade is ontstaan aan nagenoeg alle elektrische apparaten en verlichting. Voor deze schade stel ik je, zoals al eerder persoonlijk en telefonisch besproken, aansprakelijk. (…)
Op donderdag 26 februari heb jij de leiding en aansluiting voor mij vervangen. Conform vooraf besproken is het werk na oplevering gekeurd door erkend installateur [naam]. Deze heeft de aansluiting en gebruikte materialen allen afgekeurd. Ik zal zelf zorg dragen voor de vervanging van de door jouw aangelegde leiding. De kosten hiervoor neem ik op mij. Ik ga er wel vanuit dat jouw uren en gebruikt materiaal door jou niet in rekening gebracht zullen worden.”
2.4. Op 13 maart 2009 brengt [X] de kosten voor zijn werkzaamheden aan [eiseres] in rekening. De kosten bedragen € 5.434,25 (inclusief BTW).
2.5. In zijn brief van 21 april 2009 aan [eiseres] schrijft [X]:
“Op geen enkele wijze erken ik aansprakelijkheid voor de schade die ontstaan is op 25 februari j.l. aangezien ik geen enkele handeling heb verricht die causaal verband zou kunnen houden met de kortsluiting die later die dag ontstaan is. De reeds zeer gebrekkige, technisch onveilige aansluiting die naar uw mening de kortsluiting veroorzaakt heeft, diende, zoals u zelf vermeld in bgn. brief, al vervangen te worden. Ik verklaar op 25 februari 2009 geen werkzaamheden aan betreffende kabel en / of aansluiting verricht te hebben.
De op u uitstaande vordering ad € 5.434,25 (…) dient per omgaande door u betaald te worden. (…)”
2.6. Namens [eiseres] schrijft ARAG in haar brief van 10 augustus 2009 aan [X]:
“Op 25 februari 2009 heeft u in het kader van een aannemingsovereenkomst diverse reparaties verricht aan het elektrawerk in de woning van cliënte. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden is door u op zeer onvakkundige wijze een kabel uit de mof losgetrokken. Na vijftien minuten volgde kortsluiting, met als gevolg dat de verlichting niet meer werkte en een groot aantal elektrische apparaten van cliënte onherstelbaar beschadigd zijn. (…)
Inmiddels is een deskundige ingeschakeld om de precieze hoogte van de schade vast te stellen. Te zijner tijd zult u een uitnodiging van de expert ontvangen om bij de expertise aanwezig te zijn. (…)
In uw brief d.d. 21 april 2009 verzoekt u cliënte alsnog het openstaande bedrag ad € 5.434,25 te betalen. Cliënte beroept zich op haar opschortingsrecht. De herstelkosten, gevolgschade en expertisekosten zullen in elk geval op dit bedrag in mindering worden gebracht. (…)”
2.7. In zijn rapport van 1 december 2009 schrijft G.D. Horst van CED Nomex BV (hierna: CED) onder meer:
“Tijdens ons onderzoek stelden wij het volgende vast:
(…)
- de situatie kwam bij ons wat knullig over en had de schijn van een noodoplossing, namelijk voorlopige situatie na aanmeren woonboot bij oplevering waarna definitieve installatie moest plaatsvinden;
- bij navraag aan uw cliënte ([eiseres]; toevoeging kantonrechter) bleek de aangetroffen situatie reeds te bestaan sinds 1989 maar nog nimmer voor schade te hebben gezorgd (…);
- de oorzaak van de ontstane kortsluiting is ons inziens corrosie van de kabel en is de aanwezigheid van de heer [X] ter plaatse een niet andere dan een wat ongelukkige samenloop van omstandigheden.
Gezien de situatie ter plaatse zou de nu ontstane schade ooit ook eens ontstaan zijn, ongeacht het moment dat de heer [X] wel of niet ter plaatse was. Wij zien geen causaal verband tussen de thans ontstane schade en zijn aanwezigheid. (…)”
De schade is door CED begroot op € 5.486,31 (inclusief BTW).
2.8. Bij brief van 17 mei 2010 aan [eiseres] verzoekt [X] haar de openstaande factuur voor 31 mei 2010 te betalen. [eiseres] betaalt de factuur niet.
2.9. In zijn rapport van november 2010 schrijft G.W. de Bruin van dBr Technisch Adviesburo BV (hierna: dBr) onder meer:
“Uit het gesprek met fam. [eiseres] en het schouwen van de door mevrouw [eiseres] aangevoerde wandcontactdoos is het volgende duidelijk geworden:
1. De oude aansluiting is aangebracht door een onbekend installatiebedrijf c.q. persoon. De kwaliteit van de aansluiting was zeer matig. (…)
4. (…) Hierbij heeft HO ([X] Onderhoudsbedrijf; toevoeging kantonrechter) op 25 februari 2009 zonder de aansluiting spanningsloos te maken de voedingskabel naar de woonark bewogen en/of aangeraakt.
5. Door deze handeling is volgens de uitspraken van mevr. [eiseres] “kortsluiting” ontstaan in de elektrische installatie van de woonark.
9. Na het ontstaan van deze situatie heeft HO aan [naam] elektrotechniek uit De Meern opdracht gegeven de aansluiting te controleren en de aansluiting naar de woonark te herstellen (…).
Conclusie naar aanleiding van het gesprek met Fam. [eiseres] en schouwen van de beschikbare materialen en stukken,
1. De oorzaak van het defect raken van de apparatuur in de woonark is het gevolg van een spanning van 400 Volt (overspanning) op de elektrische installatie van de woonark.
4. Door het beroeren / aanraken van de kabel en het samenstel van contactdoos en stekker is de nulader losgeraakt. De nulader heeft vervolgens sluiting gemaakt met een van de fasen.
Het gevolg hiervan is dat er dus 400 volt op de elektrische installaties van de woonark is komen te staan. (…)”
2.10. In het vonnis van 12 oktober 2011 van deze rechtbank wordt [eiseres] bij verstek veroordeeld tot – kort gezegd – betaling van de factuur, vermeerderd met de wettelijke handelsrente.
3.1. [eiseres] vordert – samengevat – dat de kantonrechter haar bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis ontheft van de tegen haar uitgesproken veroordeling, [X] niet-ontvankelijk verklaart in zijn vorderingen, althans deze afwijst, en hem veroordeelt in de kosten van het verzet.
3.2. Zij legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [X] toerekenbaar tekort is geschoten door onvakkundig aan de kabel van de elektrische aansluiting te trekken, waardoor korte tijd later overspanning is ontstaan. Deze overspanning heeft tot schade aan de apparatuur van [eiseres] geleid. Ter onderbouwing hiervan verwijst [eiseres] onder meer naar het rapport van dBr (zie r.o. 2.9). De schade bedraagt € 5.486,31 (inclusief BTW), aldus [eiseres], waarbij zij verwijst naar het rapport van CED. [eiseres] beroept zich op verrekening van deze schade met haar betalingsverplichtingen.
3.3. Verder stelt [eiseres] dat [naam] (hierna: [naam]) bepaalde door [X] verrichte werkzaamheden heeft moeten herstellen, omdat deze ondeugdelijk waren verricht. Het betreft werkzaamheden met betrekking tot het aanbrengen van een meterkast in de nieuwe schuur en het leggen van een elektriciteitskabel.
Ter onderbouwing van haar stelling dat [X] deze werkzaamheden ondeugdelijk heeft verricht, verwijst zij naar de aan haar gerichte brief van [naam] van 15 juni 2009. Hierin is geschreven:
“Op datum 04-03-2009 ben ik wezen kijken bij de electra installatie op de [adres] te[woonplaats]
Het betrof de electra installatie vanaf de meterkast buiten naar de garage en het woonhuis.
Daar constateerde ik dat:
Wat betreft de voeding vanaf de meterkast buiten het woonhuis:
De kabel die hiervoor toegepast was: Was geen grondkabel
Was te dun om een woonhuis en garage mee te voeden
Was te licht afgezekerd
Was niet professioneel aangesloten
De Meterkast Buiten: Was aan alle kanten open
Was niet Slectief
was niet volgens de voorschriften aangesloten
De meterkast buiten en tevens de voedingskabel naar het woonhuis zijn compleet vervangen.”
Deze herstelkosten bedragen volgens [eiseres] € 1.374,57 (inclusief BTW), waarbij zij verwijst naar de offerte van [naam] van 7 maart 2009. Ook deze kosten wenst [eiseres] te verrekenen met de vordering van [X].
3.4. Volgens [X] was de elektrische bekabeling al jaren ondeugdelijk, waarbij hij verwijst naar het rapport van dBr. Hij betwist dat hij onvakkundig te werk is gegaan. Tijdens de comparitie heeft hij nader toegelicht dat [eiseres] hem heeft gevraagd naar de stekkerdoos te kijken. Deze doos was afgedekt door een emmertje (een mof). Het enige dat hij heeft gedaan, is het verwijderen van de mof om naar de voeding te kijken, aldus [X]. Volgens hem bleek toen al dat de kabel van de nulfase vanwege corrosie achter het schroefje van het kroonsteentje was gebroken. [X] betwist dat hij aan de elektriciteitskabel heeft gezeten, laat staan dat hij er aan heeft getrokken. Toen hij naar huis was, bleek de overspanning te zijn ontstaan. De overspanning is volgens [X] het gevolg van het door corrosie loskomen van de nulfasekabel. Ter onderbouwing van dit verweer verwijst hij onder andere naar het rapport van CED (zie r.o. 2.7).
[X] voert verder aan dat hij daags erna (op 26 februari 2009) om nieuwe overspanning te voorkomen als tijdelijke oplossing een kabel van een soortgelijke dikte als de oude heeft aangebracht, waarbij hij de voeding heeft gepasseerd (een soort bypass). Het was de bedoeling dat deze kabel zou worden vervangen door een geschikte grondkabel, aldus nog steeds [X]. Volgens [X] heeft hij [eiseres] meegedeeld dat hij voor een tijdelijke oplossing had gezorgd. Met het oog op de vervanging van de kabel heeft hij deze in een mantelbuis gelegd, zodat hij gemakkelijk verwijderd kon worden. [naam] heeft voor deze vervanging gezorgd, omdat hij in tegenstelling tot [X] gecertificeerd is en certificatie voor [eiseres] nodig was in verband met het sluiten van een verzekeringsovereenkomst.
Met betrekking tot de meterkast heeft [X] ter gelegenheid van de comparitie (samengevat) aangevoerd dat hij [eiseres] heeft aangeraden een deugdelijke meterkast aan te schaffen, maar dat zij vanwege kostenoverwegingen de oude wilde gebruiken.
Er is volgens [X] dan ook geen reden de kosten die [naam] aan [eiseres] in rekening heeft gebracht, te verrekenen met zijn factuur.
3.5. Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
4.1. In de stellingen van [eiseres] ligt besloten dat zij gehouden is de factuur van [X] te betalen. Immers beroept zij zich op verrekening. De kantonrechter zal dit beroep op de voet van artikel 6:136 van het Burgerlijk Wetboek (BW) beoordelen. Op grond van dit artikel kan de rechter – kort gezegd – een beroep op verrekening passeren als de gegrondheid van dit beroep niet eenvoudig vast is te stellen. Dit is onder meer het geval als voor de beoordeling van het beroep op verrekening bewijslevering door middel van het horen van getuigen nodig is.
4.2. De kantonrechter begrijpt [eiseres]s stelling dat [X] door te trekken aan de kabel toerekenbaar tekort is geschoten aldus dat hij niet heeft gehandeld als een goed opdrachtnemer, dat wil zeggen niet zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou gaan.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] – in het licht van de stellingen van [X] – onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die zonder meer de conclusie rechtvaardigen dat [X] aan de kabel heeft getrokken. In het bijzonder wijst de kantonrechter erop dat het door [eiseres] in het geding gebrachte rapport van dBr geen ondersteuning biedt voor deze stelling. Gelet op het feit dat dBr niet aanwezig was op het moment dat [X] zijn werkzaamheden verrichtte, kan de in het rapport opgenomen stelling dat hij “op 25 februari 2009 zonder de aansluiting spanningsloos te maken de voedingskabel naar de woonark (heeft) bewogen en/of aangeraakt” (zie r.o. 2.9), niet gebaseerd zijn op eigen waarneming van dBr, maar op mededelingen van [eiseres]. Dit blijkt ook uit de zinsnede “Uit het gesprek met fam. [eiseres] (…) is het volgende duidelijk geworden”.
Om vast te kunnen stellen of [X] aan de kabel heeft getrokken, is daarom nadere bewijslevering vereist. Dit leidt er, gelet op het bepaalde in artikel 6:136 BW, toe dat de gegrondheid van het beroep op verrekening niet eenvoudig is vast te stellen, zodat dit beroep in zoverre zal worden verworpen.
4.3. Voor zover [eiseres] zich op het standpunt stelt dat [X] wanprestatie heeft gepleegd door de kabel van de nulfase aan te raken of te bewegen, overweegt de kantonrechter als volgt.
Onbetwist is dat [eiseres] [X] heeft gevraagd naar de stekkerdoos te kijken en dat hij vervolgens de mof heeft verwijderd waarmee de stekkerdoos was bedekt. Het is niet uit te sluiten dat dit weghalen tot enige beweging van de stekkerdoos heeft geleid waardoor de kabel van de nulfase – die vanwege roestvorming kennelijk al kwetsbaar was – in de stekkerdoos is gebroken. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is evenwel niet in te zien dat het enkele verwijderen van de mof zodanig onvakkundig is dat gezegd kan worden dat [X] niet heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou gaan en zodoende toerekenbaar tekort is geschoten. Ook in zoverre zal het beroep op verrekening worden gepasseerd.
De tijdens de zitting opgeworpen stelling van [eiseres] dat [X] ten onrechte niet eerst de spanning van de stekkerdoos heeft afgehaald, maakt dit oordeel niet anders, omdat dit feit geen oorzakelijk verband houdt met de breuk van de kabel.
4.4. Het voorgaande leidt ertoe dat [eiseres] niet gerechtigd is de gestelde schade aan haar elektrische apparatuur te verrekenen met de vordering van [X].
4.5. Niet in geschil is dat de elektriciteitskabel die [X] aan de meterkast heeft bevestigd, geen geschikte grondkabel was. Partijen verschillen echter van mening of de door [X] aangelegde kabel bedoeld was als tijdelijke of als definitieve oplossing.
Verder verschillen partijen van mening of [X] [eiseres] heeft aangeraden een deugdelijke meterkast aan te schaffen.
4.6. Ook met betrekking tot deze vragen is de kantonrechter van oordeel dat [eiseres] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die zonder meer de conclusie rechtvaardigen dat [X] niet heeft gehandeld als een goed opdrachtnemer. In dit licht wijst de kantonrechter er in het bijzonder op dat de verklaring van [X] dat hij een mantelbuis heeft aangelegd juist omdat de daarin aangebrachte aangelegde kabel een noodoplossing was, zodanig plausibel is dat het op de weg van [eiseres] had gelegen haar verwijt op dit punt nader te onderbouwen. Dit heeft zij nagelaten.
4.7. Uit hetgeen [X] tijdens de zitting heeft aangevoerd, leidt de kantonrechter af dat hij niet betwist dat de door hem in de nieuwe schuur opgehangen reeds door [eiseres] gebruikte meterkast ondeugdelijk is, maar dat hij haar heeft aangeraden een andere betere meterkast aan te schaffen. Om meer duidelijkheid te krijgen over de gegrondheid van [eiseres]s verwijten zou ook op dit punt nadere bewijslevering noodzakelijk zijn. Gelet hierop moet geoordeeld worden dat de gegrondheid van het beroep op verrekening niet eenvoudig is vast te stellen, zodat dit beroep op de voet van artikel 6:136 BW zal worden verworpen.
4.8. Samenvattend is de kantonrechter van oordeel dat [eiseres] geen beroep op verrekening toekomt en verklaart het verzet ongegrond. Dit leidt ertoe dat het verstekvonnis bekrachtigd dient te worden.
4.9. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [X] worden begroot op € 250,- (1,0 punt × tarief € 250,00) aan salaris gemachtigde.
Voor de volledigheid voegt de kantonrechter hier met verwijzing naar de brief van de griffier van 25 oktober 2011 aan de gemachtigde van [eiseres] aan toe dat de kosten voor de betekening van de verzetdagvaarding door de rechtbank, sector handel en kanton, aan [eiseres] zullen worden vergoed.
5.1. bekrachtigt het verstekvonnis van 12 oktober 2011,
5.2. veroordeelt [eiseres] in de kosten van de verzetprocedure aan de zijde van [X], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 250,00 aan salaris gemachtigde,
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2012.