parketnummer: 16/601220-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 april 2012
[verdachte],
geboren op [1992] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats],
raadsman mr. G.J. Boven, advocaat te Leusden.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 28 maart 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair: op 17 december 2011 heeft gepoogd [slachtoffer] van het leven te beroven althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een personenauto op die [slachtoffer] in te rijden;
Feit 1 subsidiair: op 17 december 2011 gevaar op de weg danwel hinder voor het verkeer heeft veroorzaakt;
Feit 2: op 17 december 2011 heeft gereden onder invloed van alcoholhoudende drank;
Feit 3: op 17 december 2011 heeft gereden zonder geldig rijbewijs.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte partieel vrij te spreken van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag, omdat zij de opzet van verdachte daarop niet wettig en overtuigend bewezen acht. De officier van justitie acht wel de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie acht tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan. De officier van justitie baseert zich daarbij ten aanzien van feit 1 primair op de zich in het dossier bevindende wettige bewijsmiddelen en ten aanzien van feit 2 en feit 3 op de zich in het dossier bevindende wettige bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat feitelijk onmogelijk is wat aangever verklaard heeft. Verdachte heeft niet met hoge snelheid gereden, aangever is niet opzij gesprongen en er is geen gevaarlijke situatie geweest, aldus de raadsman.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van feit 2 en feit 3.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Partiële vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsman, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. De rechtbank overweegt daartoe dat niet vast is komen te staan dat verdachte met een dusdanig hoge snelheid heeft gereden dat daaruit zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, op de dood van [slachtoffer] moet worden afgeleid. De route die verdachte heeft afgelegd is onmogelijk af te leggen met een dergelijke hoge snelheid. De rechtbank zal verdachte dan ook partieel vrijspreken van de ten laste gelegde poging tot doodslag.
Het bewijs ten aanzien van feit 1 primair
De rechtbank acht op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen op grond van het navolgende.
Aangever, [slachtoffer], heeft verklaard dat hij op 17 december 2011 omstreeks 00.05 uur op de Woudenbergseweg te Maarsbergen bij de spoorwegovergang bezig was met werkzaamheden aan een seinlamp in de middenberm. De spoorwegovergang was volledig afgezet met pylonen en afzetlint. Aangever zag op een gegeven moment een auto aan komen rijden. De auto reed aan de verkeerde kant van de rijbaan. Aangever zag dat meerdere verkeersregelaars de bestuurder van de auto een stopteken gaven. Aangever zag dat de auto met hoge snelheid naar de juiste rijbaan stuurde. Hij zag dat de auto op dat moment rechtstreeks op hem af kwam. Aangever moest aan de kant springen om te voorkomen dat hij door de auto werd geraakt. De bestuurder van de auto heeft aangever recht aangekeken.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij een auto op de spoorwegovergang zag rijden. Getuige [getuige 1] zag de medewerker van Prorail weg springen toen de auto aan kwam rijden. De medewerker van Prorail sprong de vluchtheuvel op. De auto is vrij strak langs de medewerker van Prorail gereden en de medewerker van Prorail zou geraakt zijn door de auto als hij niet opzij was gesprongen. Alles aldus getuige [getuige 1].
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij de auto constant in het zicht heeft gehad. De medewerker van Prorail was eigenlijk te laat om opzij te gaan, want de auto was al bij hem. Het scheelde een haar of hij was geraakt door de auto. De auto reed hem rakelings voorbij. Alles aldus getuige [getuige 2].
De ter plaatse gekomen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zien dat de spoorwegovergang in Maarsbergen opvallend is afgezet. Overal stonden pylonen en linten. Er liepen meerdere verkeersregelaars rond.
Uit de ademanalyse blijkt dat het alcoholgehalte van de adem van verdachte 585 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht is.
Verdachte heeft, zowel bij de politie als ter zitting, verklaard dat hij op vrijdag 16 december 2011 omstreeks 23.15 uur vanuit Maarn naar huis is gereden in zijn auto, een Mazda 323 Sedan met het kenteken [kenteken]. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij niet in het bezit was van een geldig rijbewijs en dat hij die avond alcohol had gedronken voordat hij in de auto stapte. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij met zijn auto onder de afzetlinten door is gereden. Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij bij het tweede lint ongeveer 30 km per uur heeft gereden en dat hij de man in een flits heeft zien staan.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 primair
Verdachte is ondanks een duidelijke afzetting van de weg, door middel van een schrikhek, afzetlinten en pylonen, doorgereden. Verdachte heeft vervolgens een stuk over de verkeerde rijbaan gereden, waarna hij weer op zijn eigen weghelft is gaan rijden. Verdachte is vervolgens op die weghelft rechtstreeks afgereden op [slachtoffer], die daar werkzaamheden aan een seinlamp aan het verrichten was. [slachtoffer] moest opzij springen om niet door de auto van verdachte geraakt te worden. Verdachte is met zijn auto rakelings langs [slachtoffer] gereden.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan die [slachtoffer], nu naar algemene ervaringsregels de kans aanmerkelijk is dat aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou zijn toegebracht indien hij geraakt was door de auto. Daarbij is het volgende van belang. De exacte snelheid waarmee verdachte heeft gereden is niet vast te stellen. Op basis van de diverse verklaringen, waaronder die van verdachte zelf, staat echter wel vast dat verdachte met een aanzienlijke snelheid over de spoorwegovergang is gereden en op [slachtoffer] af is gereden. De snelheid van een auto hoeft ook niet erg hoog te zijn om bij een aanrijding met een persoon reeds zwaar lichamelijk letsel te veroorzaken. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte onder invloed was van alcohol, door een wegafzetting was gereden en ook stoptekens van verkeersregelaars in het geheel niet gezien heeft.
Het bewijs ten aanzien van feit 2 en 3
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Aangezien verdachte deze feiten heeft bekend en de raadsman niet tot vrijspraak heeft gepleit, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ;
- de verklaring van verdachte ;
- de ademanalyse ;
- het proces-verbaal van invordering van het rijbewijs ;
- de beslissing bij invordering rijbewijs .
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
Primair
in de periode van 16 tot en met 17 december 2011 te Maarsbergen, gemeente Utrechtse Heuvelrug, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] (werkzaam in opdracht van Pro-rail) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (terwijl die [slachtoffer] gekleed in een reflecterend werkvest herstelwerkzaamheden verrichtte aan of nabij een spoorwegovergang, na een eerdere aanrijding tussen een trein en een vrachtauto),
- als bestuurder van een personenauto (merk Mazda type 323 Sedan met kenteken [kenteken]),
- die met afzetlint en oranje verkeerskegels afgezette spoorwegovergang is opgereden via de rijbaan bestemd voor het tegemoet komend verkeer, en
- daarbij meerdere door de aldaar aanwezige verkeersregelaars gegeven stoptekens heeft genegeerd en
- vervolgens met aanzienlijke snelheid via de middenberm alwaar die [slachtoffer] zich bevond naar de rijbaan bestemd voor het verkeer in zijn, verdachtes, rijrichting is gereden waarbij die [slachtoffer] opzij moest springen teneinde te voorkomen dat die [slachtoffer] door zijn, verdachtes, auto geraakt zou worden,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
in de periode van 16 tot en met 17 december 2011 te Maarsbergen, gemeente Utrechtse Heuvelrug, als bestuurder van een personenauto (merk Mazda type 323 Sedan met kenteken [kenteken]) voor het besturen waarvan een rijbewijs is vereist, terwijl sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven nog geen vijf jaren zijn verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid aanhef en onder a Wegenverkeerswet 1994, 585 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
3.
in de periode van 16 tot en met 17 december 2011 te Maarsbergen, gemeente Utrechtse Heuvelrug, als degene van wie ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs was gevorderd en als degene van wie zijn rijbewijs was ingevorderd en aan wie dat bewijs niet was teruggegeven, op de weg, de Woudenbergseweg, een personenauto van de categorie waarvoor dat rijbewijs was afgegeven, heeft bestuurd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1 primair: poging tot zware mishandeling;
Feit 2: overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994;
Feit 3: overtreding van artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een werkstraf voor de duur van 180 uren te vervangen door 90 dagen hechtenis;
- een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen waarvan 74 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- ten aanzien van feit 1 een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 30 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- ten aanzien van feit 2 een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een werkstraf voor de duur van 80 uren op te leggen en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte een maand in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en dat deze periode erg veel indruk op hem heeft gemaakt. Voorts heeft de raadsman opgemerkt dat het rijbewijs van verdachte reeds door het CBR ongeldig is verklaard. De raadsman heeft daarnaast gewezen op het rapport van de reclassering waaruit blijkt dat het goed gaat met verdachte.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door op een persoon af te rijden met een personenauto. Dat verdachte daardoor geen blijvend letsel heeft toegebracht aan aangever is geenszins te danken aan verdachte, maar aan het wegspringen van aangever. Verdachte was op dat moment onder invloed van alcohol en zijn rijbewijs was ingevorderd wegens een eerdere verdenking ter zake van rijden onder invloed. Verdachte heeft zich die dag slechts om zichzelf bekommerd. Hij had toen hij ’s avonds laat naar huis reed geen zin om om te rijden wegens de afgesloten spoorbaan en had ook lak aan het feit dat hij geen auto mocht besturen omdat dit het hem lastig maakte naar zijn werk te komen. Verdachte heeft door zijn handelen gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt bij aangever en bij getuigen van deze gebeurtenis. Verdachte heeft zich door zijn handelen onttrokken aan de verantwoordelijkheid die van een deelnemer aan het verkeer wordt geëist. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk.
De rechtbank heeft omtrent de persoon van verdachte rekening gehouden met het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 17 februari 2012, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft omtrent de persoon van verdachte tevens rekening gehouden met het reclasseringsrapport d.d. 28 februari 2012. De reclassering merkt daarin op dat reclasseringstoezicht niet wenselijk is.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat een combinatie van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, een onvoorwaardelijke werkstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid een passende straf is. De rechtbank is van oordeel dat de strafeis van de officier van justitie recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte. De rechtbank zal echter wel een kortere ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat zij er in sterkere mate rekening mee houdt dat het rijbewijs van verdachte ongeldig is verklaard door het CBR. Met het voorwaardelijk strafdeel beoogt de rechtbank te voorkomen dat verdachte nogmaals een strafbaar feit pleegt.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1 primair: poging tot zware mishandeling;
Feit 2: overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994;
Feit 3: overtreding van artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
Ten aanzien van feit 1 primair, feit 2 en feit 3
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 100 dagen, waarvan 74 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen;
Ten aanzien van feit 1 primair
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Ten aanzien van feit 2
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 6 maanden;
Voorlopige hechtenis
- heft op het – reeds geschorste – bevel voorlopige hechtenis met ingang van het moment waarop dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, mr. P. Bender en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Willemsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 april 2012.