ECLI:NL:RBUTR:2012:BW3310

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-655323-12
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door twee of meer verenigde personen met braak in bedrijfspand te Utrecht

Op 17 april 2012 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 15 januari 2012 samen met een mededader heeft ingebroken in een bedrijfspand in Utrecht. De verdachte heeft zich de toegang tot het pand verschaft door middel van braak en heeft drie laptops weggenomen, toebehorende aan een grafisch ontwerpbureau. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 80 dagen voor diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf door middel van braak is verkregen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een tweede ten laste gelegd feit wegens gebrek aan bewijs.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is begaan, de ernst van de inbraak en de impact op de slachtoffers. De verdachte heeft aangegeven zijn leven te willen beteren en heeft geen reclasseringstoezicht opgelegd gekregen, omdat de rechtbank geen directe aanleiding zag om dit te doen. De officier van justitie had een schadevergoeding van € 500,- gevorderd, welke door de rechtbank is toegewezen, omdat dit bedrag als voldoende aannemelijk werd beschouwd. Voor het overige deel van de schadevergoeding is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid om dit bij de burgerlijke rechter aan te brengen.

De rechtbank heeft ook de schademaatregel opgelegd en de wettelijke rente toegewezen vanaf het moment van het gepleegde feit. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de verdachte als strafbaar heeft verklaard en de tijd in voorarrest in mindering heeft gebracht op de opgelegde gevangenisstraf. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 24c, 36f, 47, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/655323-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 april 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1990] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein
raadsman mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 3 april 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 15 januari 2012 in een bedrijfspand te Utrecht heeft ingebroken dan wel geprobeerd heeft in te breken.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 primair heeft begaan en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte en de aangifte. De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 2 heeft begaan.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 2 wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De verdediging is van mening dat de rechtbank wel tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1 primair, gelet op de bekennende verklaring van verdachte.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
Wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs spreekt de rechtbank verdachte vrij van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Bewijs
De rechtbank acht feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 3 april 2012;
- de aangifte van [aangever 1] namens [bedrijf 1].
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
Primair
op 15 januari 2012 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in (een kantoor/bedrijfsruimte in) een bedrijfspand (bedrijfsverzamelgebouw) (gevestigd aan de [adres]) heeft weggenomen drie laptops, toebehorende aan grafisch ontwerpbureau "[bedrijf 1]" en/of [aangever 1], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en/of de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak op een buitendeur van dat bedrijfspand en een ijzeren kast;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
T.a.v. feit 1 primair: Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf gelijk aan de duur die verdachte tot de zitting d.d. 3 april 2012 in voorlopige hechtenis heeft gezeten.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat een straf gelijk aan de duur van het voorarrest van verdachte volstaat.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met zijn mededader ingebroken in een bedrijfspand. Een dergelijke bedrijfsinbraak veroorzaakt niet alleen materiële schade, maar ook gevoelens van onveiligheid bij zowel de directe slachtoffers als in de samenleving.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank ook acht geslagen op het acht pagina’s tellend, de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie
d.d. 12 maart 2012, waaruit blijkt dat verdachte vaker is veroordeeld voor soortgelijke delicten als het onderhavige delict.
Volgens het voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, ingekomen bij de rechtbank d.d. 26 maart 2012, opgemaakt door S. Dijkslag, reclasseringswerker, heeft verdachte uit een financieel motief gehandeld. De reclassering constateert meerdere criminogene factoren bij verdachte. Verdachte verkeert in een negatief sociaal netwerk en laat zich negatief beïnvloeden door de jeugdgroep ‘Merelstraatgroep’. Verdachte is anderzijds ook berekenend en soms zelf de initiatiefnemer tot delictgedrag, waarbij dit al dan niet vanuit impulsiviteit gebeurt. Verdachte heeft geen ‘startkwalificatie’ voor de arbeidsmarkt en het ontbreekt hem aan een zinvolle dagbesteding. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog gemiddeld. Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij zich realiseert dat het fout is wat hij heeft gedaan en dat dit gedrag eigenlijk niet bij hem past. Verdachte realiseert zich dat hij zijn familie teleur heeft gesteld. Verdachte heeft verklaard dat hij een baan heeft van 07.00 uur tot 18.00 uur en dat hij zonder reclasseringstoezicht zijn toekomst wil beteren.
De rechtbank is het met de officier van justitie eens dat de familie van verdachte een beschermende factor in het leven van verdachte is. Op de terechtzitting heeft de vader van verdachte dit bevestigd. Verdachte wil zijn toekomst beteren zonder toedoen van de reclassering. De rechtbank ziet geen directe aanleiding om verdachte deze mogelijkheid niet te bieden. De rechtbank zal derhalve een straf opleggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest en geen verplicht reclasseringscontact opleggen.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 2.390,40 voor feit 1.
De officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoeding voor een bedrag tot € 500,- toe te wijzen. De raadsman heeft verzocht de vordering schadevergoeding in het geheel niet-ontvankelijk te verklaren nu deze onvoldoende met stukken is onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 500,- een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 47, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
T.a.v. feit 1 primair: Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 80 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van € 500,-, ter zake van materiële schade;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangever 1] , € 500,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Kruijff-Bronsing, voorzitter, mr. P.W.G. de Beer en
mr. J.P. Killian, rechters, in tegenwoordigheid van M. Bloem, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 17 april 2012.