ECLI:NL:RBUTR:2012:BW3241

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
18 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/604084-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige in Soest

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 18 april 2012, is de verdachte beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige jongen, geboren in 1995, in de periode van 15 november 2010 tot en met 22 december 2010 te Soest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die op dat moment wist dat het slachtoffer nog geen zestien jaar oud was, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd. De verdachte heeft tijdens de zitting zijn schuld bekend en de rechtbank heeft zijn bekennende verklaringen als bewijs geaccepteerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar, en een onvoorwaardelijke werkstraf van 150 uren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de persoon van de verdachte, en het feit dat er geen eerdere veroordelingen zijn. De rechtbank heeft ook de oprechte spijt van de verdachte en zijn bereidheid om hulp te zoeken meegewogen in de beslissing. De verdachte moet zich tijdens de proeftijd houden aan de voorschriften van de reclassering en is verplicht om een behandeling te ondergaan bij De Waag.

De beslissing is gebaseerd op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten, omdat deze niet bewezen zijn verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/604084-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 april 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1977] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats],
raadsman mr. F.J.V.H. Stoffels, advocaat te Zevenbergen.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 4 april 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 15 november 2010 tot en met 22 december 2010 in Soest ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een jongen die op dat moment nog geen zestien jaar oud was.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de bekennende verklaringen van verdachte, die hij zowel ter terechtzitting als bij de politie heeft afgelegd en het proces-verbaal inhoudende de weergave van het informatieve gesprek met de ouders van [slachtoffer] en het gesprek met [slachtoffer].
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit kan komen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte;
- het proces-verbaal van bevindingen, gedateerd 24 december 2010, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], inhoudende de weergave van een informatief gesprek met de ouders van [slachtoffer] op 22 december 2010 en tevens inhoudende de weergave van een gesprek met [slachtoffer] op 22 december 2010;
- het geschrift, te weten de akte van geboorte van [slachtoffer].
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op een tijdstip in de periode van 15 november 2010 tot en met 22 december 2010 te Soest,
met [slachtoffer], geboren op [1995], die toen de leeftijd van zestien
jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het ontuchtig
-betasten en aftrekken van de penis van die [slachtoffer] en
-brengen en houden van de penis van die [slachtoffer] naar/in zijn, verdachtes,
mond en
-op de mond kussen van die [slachtoffer].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen van Centrum Maliebaan, zoals geformuleerd in het rapport van 30 december 2011 van mevrouw K. Lakeman, te weten: een meldingsgebod, deelname aan een behandeling bij De Waag en deelname aan een behandeling bij Centrum Maliebaan.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het ten laste gelegde weliswaar kan worden bewezen, maar dat sprake is van een incident. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte meteen na het gebeurde spijt had en ook dat hij bij de politie een open en eerlijke verklaring heeft afgelegd. Het incidentele karakter van de gedragingen van verdachte zouden bovendien ook blijken uit de korte periode waarin zich dit heeft afgespeeld.
Verdachte bezocht zogenaamde ‘gaywebsites’ en op één van die websites is hij met [slachtoffer] in contact gekomen. Ondanks zijn jeugdige leeftijd was [slachtoffer] een jongen die actief was op dat soort websites en die zelf ook het contact met mannen zocht, aldus de raadsman. [slachtoffer] en zijn familie hebben uiteindelijk van het doen van aangifte afgezien.
Verdachte is op vrijwillige basis naar De Waag gegaan. Ook heeft hij open kaart gespeeld op zijn werk en bij de vrijwillige brandweer, waarvan verdachte lid is, over zijn vervolging. Namens zijn werk voert verdachte inbraakpreventiekeuringen uit voor het politiekeurmerk. De gevolgen van een veroordeling voor dat deel van verdachtes werkzaamheden zijn vooralsnog onduidelijk.
Uit het rapport van de reclassering van 30 december 2011 blijkt dat sprake is van een laaggemiddeld recidiverisico.
Naar het oordeel van de raadsman kan gelet op het vorenstaande worden volstaan met het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf naast een onvoorwaardelijke werkstraf. Anders dan de officier van justitie is de raadsman van oordeel dat daaruit in voldoende mate van de ernst van de zaak blijkt. Ten slotte heeft de raadsman opgemerkt dat het te ver voert om verdachte anderhalf jaar na het gebeurde nog tot een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf te veroordelen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft ontuchtige handelingen gepleegd met een jongen, [slachtoffer], die op dat moment vijftien jaar oud was. Verdachte heeft deze jongen ontmoet nadat hij met hem via een ‘gaywebsite’ in contact was gekomen.
Op het moment dat de ontuchtige handelingen plaatsvonden, was verdachte er van op de hoogte dat de jongen vijftien jaar oud was. Verdachte was zich er ook van bewust dat wat hij deed verboden was.
Het dossier biedt geen aanknopingspunten voor meer of andere contacten van verdachte met deze of andere minderjarige(n). Evenmin is gebleken van het voortzetten van de contacten met [slachtoffer]. De gedragingen van verdachte hebben zich afgespeeld binnen een beperkte periode. Gezien het vorenstaande gaat de rechtbank er van uit dat sprake is geweest van een incident. In de ruim vijftien maanden die sindsdien zijn verstreken is bovendien niet gebleken van nieuwe voorvallen.
Gezien verdachtes proceshouding waarin hij openheid van zaken heeft gegeven en waarbij hij zich zeer schuldbewust heeft getoond, heeft de rechtbank de indruk dat er bij verdachte sprake is van oprecht berouw.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met het uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 februari 2012 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor het plegen van een strafbaar feit is veroordeeld.
Voorts wordt ten gunste van verdachte meegewogen dat hij zelf het initiatief heeft genomen om hulp te zoeken. Verdachte is eigener beweging aan gesprekken bij De Waag begonnen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden noodzakelijk is. Deze voorwaardelijke straf maakt een verplichte begeleiding door De Waag mogelijk.
Daarnaast zal de rechtbank een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen opleggen.
Alles in aanmerking nemende acht de rechtbank de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf, in combinatie met een onvoorwaardelijke werkstraf een voldoende passende strafrechtelijke reactie op het bewezen verklaarde feit.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 247 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat:
* verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
bepaalt dat verdachte gedurende deze proeftijd ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens GGZ Centrum Maliebaan;
*dat verdachte wordt verplicht zich te melden binnen tien dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis bij Reclassering Centrum Maliebaan op het adres Tolsteegsingel 2a te Utrecht;
*dat verdachte wordt verplicht een behandeling te ondergaan bij De Waag, zoals voorgesteld in het rapport van de reclassering van 30 december 2011.
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 150 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 dagen;
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, mr. J.R. Krol en C.A.M. van Straalen-Coumou, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Verborg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 april 2012.