ECLI:NL:RBUTR:2012:BW3241
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Ontuchtige handelingen met minderjarige in Soest
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 18 april 2012, is de verdachte beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige jongen, geboren in 1995, in de periode van 15 november 2010 tot en met 22 december 2010 te Soest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die op dat moment wist dat het slachtoffer nog geen zestien jaar oud was, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd. De verdachte heeft tijdens de zitting zijn schuld bekend en de rechtbank heeft zijn bekennende verklaringen als bewijs geaccepteerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar, en een onvoorwaardelijke werkstraf van 150 uren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de persoon van de verdachte, en het feit dat er geen eerdere veroordelingen zijn. De rechtbank heeft ook de oprechte spijt van de verdachte en zijn bereidheid om hulp te zoeken meegewogen in de beslissing. De verdachte moet zich tijdens de proeftijd houden aan de voorschriften van de reclassering en is verplicht om een behandeling te ondergaan bij De Waag.
De beslissing is gebaseerd op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten, omdat deze niet bewezen zijn verklaard.