ECLI:NL:RBUTR:2012:BW1429

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
6 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/601257-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuld van verdachte aan beschadiging door brandstichting op bedrijventerrein Calveen

In deze strafzaak heeft de rechtbank Utrecht op 6 april 2012 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van brandstichting in een zeecontainer, toebehorende aan Gardo Babyshop, te Amersfoort. De feiten vonden plaats op of omstreeks 7 november 2011, waarbij de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk de container heeft beschadigd door brand te stichten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de beschadiging van een goed door brandstichting, wat heeft geleid tot een gevoel van onveiligheid voor de gebruikers van het bedrijventerrein. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte de brand heeft gesticht, er geen wettig bewijs was voor het primair ten laste gelegde feit van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde feit van beschadiging wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank legde een werkstraf op van 80 uren, waarvan 46 uren voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarden verplicht reclasseringscontact en behandeling bij een forensisch psychiatrische instelling. De rechtbank hield rekening met de psychische problematiek van de verdachte, die op zwakbegaafd niveau functioneert en verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/601257-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 april 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1958] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
Raadsman mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 26 maart 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op of omstreeks 7 november 2011 te Amersfoort:
Primair: opzettelijk brand heeft gesticht met gevaar voor goederen;
Subsidiair: opzettelijk een goed heeft vernield en/of beschadigd.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Naar de mening van de officier van justitie is sprake geweest van gemeen gevaar voor goederen, namelijk voor de nabijgelegen panden, omdat de container, waarin brand is gesticht, was gevuld met oud papier. In dat verband heeft de officier van justitie gewezen op een geval in de rechtspraak waarbij een auto op ongeveer drie meter afstand van flatgebouwen in brand werd gestoken en waar werd aangenomen dat gemeen gevaar voor goederen bestond (HR 29 maart 1966, NJ 1966, 395). Naar de mening van de officier van justitie was er ook sprake van gemeen gevaar voor de inhoud van de container.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde kan komen. Naar de mening van de verdediging is er geen bewijs voor het standpunt van de officier van justitie dat sprake is geweest van gemeen gevaar voor goederen. In het dossier bevindt zich geen proces-verbaal over de bevindingen van de brandweer, zodat de aangifte als uitgangspunt moet dienen. De aangever heeft daarin verklaard dat er geen gevaar is geweest voor het bedrijfspand omdat de afstand tot de container vijf tot zeven meter was en de brand heeft plaats gehad in een afgesloten container. De raadsman heeft erop gewezen dat er geen sprake is geweest van uitslaande vlammen en dat de brand in de container is gebleven. Voorts is de verdediging van mening dat het woord “goederen” in de omschrijving “gemeen gevaar voor goederen” ziet op andere zaken dan zaken die in brand zijn gestoken. Om die reden kan niet worden gesproken van “gemeen gevaar voor goederen” ten aanzien van de inhoud van de container.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de verdediging betoogd dat niet gebleken is dat de container daadwerkelijk is beschadigd.
Gelet op het vorenstaande heeft de verdediging verzocht verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Op 4 januari 2012 heeft [aangever], namens Gardo Babyshop, aangifte gedaan van brandstichting in een container tussen 5 november 2011 te 17:00 uur en 7 november 2011 te 12:00 uur. Aangever geeft verklaard dat het een zeecontainer betrof, waarin oud papier werd opgeslagen. De container was ongeveer halfvol. De zeecontainer stond aan de achterzijde van Gardo Babyshop, adres: Astronaut 10 te Amersfoort.
De afstand van het pand van Gardo Babyshop tot aan de zeecontainer was 5 tot 7 meter. De opening van de zeecontainer was richting het kinderdagverblijf geplaatst. Na de brand was er schade aan de container. Het bedrijf waar de container van gehuurd werd, gaf aan dat de kosten van herstel ongeveer € 800,- zouden zijn, welke kosten voor rekening van huurder zijn. Volgens aangever is de container na de brand direct vervangen voor een container die binnen het pand van Gardo Babyshop kan worden gezet.
Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 november 2011 blijkt dat in verband met eerdere brandstichtingen op en rond het industrieterrein Calveen, er een camera is geplaatst met zicht op een zeecontainer aan de achterzijde van Gardo Babyshop. Op de camerabeelden is waargenomen dat op 6 november 2011 te 23:09 uur een man naar de zeecontainer loopt, dat de man de deur van de zeecontainer opent en naar binnen gaat. Om 23:11 uur komt de man weer uit de zeecontainer, waarna de man weer naar binnen gaat. Om 23:14 uur verlaat de man de zeecontainer en loopt hij weg in de richting van de voorzijde van Gardo Babyshop. De man is in het donker gekleed met op heuphoogte een horizontale witte bies. Op de camerabeelden van 6 november 2011 te 23:20 uur is in de zeecontainer een gloed waarneembaar. Om 23:32 uur is er een gloed over de gehele breedte van de zeecontainer waarneembaar en een dikke opstijgende rook. Op de camerabeelden van 7 november 2011 te 00:15 uur is te zien dat een man, met een witte bies op heuphoogte, in beeld komt en wordt gevolgd door een brandweerauto.
Getuige [getuige], werkzaam bij de brandweer te Amersfoort, heeft verklaard dat de container die de brandweer bij Gardo moest blussen bijna leeg was, in die zin dat er niet veel papier in lag.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 26 maart 2012 verklaard dat hij de brand in de zeecontainer heeft gesticht. Daartoe heeft verdachte, aldus zijn verklaring, met een aansteker een stukje plastic dat in de container lag aangestoken. Eerder heeft verdachte bij de politie verklaard , nadat verdachte was geconfronteerd met de camerabeelden, dat op de beelden de container die naast Gardo staat is te zien en dat hij de man is die de container in gaat.
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is overwogen niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem primair ten laste gelegde feit heeft begaan, en zal hem om die reden daarvan vrijspreken. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Ten laste is gelegd dat verdachte een stukje plastic in brand heeft gestoken, dat hij daarmee de inhoud van de container in brand heeft gestoken, waaruit gemeen gevaar voor goederen is ontstaan, te weten nabijgelegen panden en de inhoud van de container.
Onder “gemeen gevaar voor goederen” in de zin van artikel 157, aanhef en ten eerste, van het Wetboek van Strafrecht, dient naar het oordeel van de rechtbank te worden verstaan een gevaar dat verschillende in zekere nabijheid zich bevindende goederen bedreigt. Voor deze opvatting vindt de rechtbank steun in vaste rechtspraak van de Hoge Raad, onder meer in het arrest d.d. 28 juni 1983, 75595 (vindplaatsen: LJN AC8052 en NJ 1984, 53).
Van gemeen gevaar voor in de nabijheid van de container gelegen goederen, is naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval niet gebleken, gelet op de afstand van de - aan de bovenzijde gesloten - container tot het bedrijfsgebouw van Garbo, de naar het kinderdagverblijf gerichte, slechts op een kier openstaande, deur van de container, de afstand van de container tot het kinderdagverblijf, zoals die blijkt uit de bij de aangifte gevoegde luchtfoto , en de vaststelling door de brandweer dat er in de betreffende container niet veel papier lag.
Met betrekking tot de inhoud van de container is de rechtbank van oordeel dat het “gemeen gevaar voor goederen” in de zin van artikel 157, aanhef en ten eerste, van het Wetboek van Strafrecht, hierop geen betrekking heeft, aangezien het juist de inhoud van de container is geweest die de verdachte in brand heeft gestoken, zoals ook is ten laste gelegd.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit, is de rechtbank van oordeel dat op grond van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen kan worden geconcludeerd dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht.
Weliswaar heeft de handeling van verdachte, als gevolg waarvan de container is beschadigd, plaatsgevonden op 6 november 2011, doch de rechtbank is van oordeel dat deze handeling valt binnen de tenlastelegging, nu aan verdachte is ten laste gelegd dat hij “op of omstreeks 7 november 2011” het ten laste gelegde heeft begaan.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
omstreeks 7 november 2011 te Amersfoort opzettelijk en wederrechtelijk een zeecontainer, toebehorende aan Gardo babyshop, heeft beschadigd, door in die container brand te stichten.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Op verzoek van de rechter-commissaris heeft drs. T.W. van der Kant, GZ-psycholoog, op 13 maart 2012 een rapport betreffende verdachte opgesteld. Voornoemde rapporteur heeft geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en een ziekelijke stoornis. Verdachte functioneert op zwakbegaafd niveau en er is sprake van een pervasieve ontwikkelingsstoornis. Ten tijde van het ten laste gelegde feit was sprake van hiervoor genoemde problematiek, die de gedragingen en gedragskeuzes van verdachte heeft beïnvloed. De rapporteur adviseert verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren ten aanzien van het ten laste gelegde feit.
De rechtbank neemt de conclusie van de rapporteur ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid over en maakt deze tot de hare.
Verdachte is strafbaar, omdat een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit gesteld noch gebleken is.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 47 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met aftrek en met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie vordert als bijzondere voorwaarden op te leggen: verplicht reclasseringscontact, een meldingsgebod en een verplichte behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Mocht de rechtbank tot een ander oordeel komen, dan is de verdediging van mening dat kan worden aangesloten bij de vordering van de officier van justitie.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan beschadiging van een goed door brandstichting. Dit heeft het gevoel van onveiligheid voor gebruikers van het bedrijventerrein Calveen versterkt in een periode dat er op dat bedrijventerrein regelmatig containerbranden plaatsvonden.
Voor wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het blanco strafblad van verdachte, voornoemd rapport van drs. T.W. van der Kant, en het reclasseringsadvies d.d. 24 februari 2012.
Uit het rapport van Van der Kant wordt meegewogen dat de verdachte gelet op zijn beperkingen niet in staat was om te gaan met een opeenhoping van spanningen, en dat daaruit voortkomende boosheid aanleiding vormde tot het bewezenverklaarde feit.
In het reclasseringsadvies wordt de rechtbank geadviseerd om verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, alsmede als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod en een behandelverplichting in verband met zijn psychische problematiek.
Verdachte wordt sedert de schorsing van zijn voorlopige hechtenis behandeld in de forensisch psychiatrische instelling De Waag te Amersfoort. Verdachte heeft desgevraagd ter terechtzitting laten weten dat hij veel baat heeft bij de gesprekken die hij bij De Waag voert en dat wat hem betreft de frequentie van deze gesprekken kan worden opgevoerd naar één maal per drie weken.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen.
Nu de rechtbank slechts de beschadiging als gevolg van brandstichting bewezen acht, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf voor de duur van 80 uren noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten 46 uren voorwaardelijk op te leggen. Deze voorwaardelijke straf maakt een verplichte begeleiding door de Reclassering mogelijk. Aan verdachte zullen de volgende bijzondere voorwaarden worden opgelegd:
verplicht reclasseringscontact, een meldingsgebod en een verplichte behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling.
Voorts wordt met deze voorwaardelijke straf beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van hetgeen primair aan hem ten laste is gelegd;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, waarvan 46 uren, subsidiair 23 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze werkstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
* dat verdachte zich na een schriftelijke oproep moet melden bij Reclassering Nederland, unit Utrecht, Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht, en dat hij zich gedurende door Reclassering Nederland bepaalde perioden moet blijven melden zo frequent als deze gedurende deze perioden dit nodig acht;
* dat verdachte zich tijdens deze proeftijd laat behandelen bij De Waag of een soortgelijke instelling;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
Voorlopige hechtenis
- heft het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mr. M.C. Oostendorp en
mr. P.L.C.M. Ficq, rechters, in tegenwoordigheid van A. Heijboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 april 2012.