ECLI:NL:RBUTR:2012:BW1126

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
29 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 11/3012
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering tot verwijdering of wijziging van gegevens in politiesystemen BVH en HKS na vrijspraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 29 maart 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Korpsbeheerder van de Politie Utrecht. Eiser had op 8 augustus 2011 een verzoek ingediend tot verwijdering of wijziging van gegevens die over hem waren vastgelegd in de politiesystemen Basis Voorziening Handhaving (BVH) en het Herkenningsdienstsysteem (HKS). Dit verzoek werd door verweerder afgewezen, waarop eiser beroep instelde bij de rechtbank. Eiser stelde dat hij was vrijgesproken van eenvoudige mishandeling en dat er geen sprake meer was van enige verdenking, waardoor de registratie van zijn gegevens niet langer noodzakelijk zou zijn.

De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van verweerder in strijd was met de Wet politiegegevens (Wpg) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar besloot dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven. Dit betekent dat de gegevens in de systemen BVH en HKS niet verwijderd worden, omdat de rechtbank van mening was dat de verdere bewaring van deze gegevens noodzakelijk was voor de uitvoering van de dagelijkse politietaak. De rechtbank oordeelde dat de registratie van de gegevens niet als feitelijk onjuist kon worden aangemerkt, ondanks de vrijspraak van eiser.

De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die op € 874,- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 11/3012
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2012 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: D. van de Weerdt),
en
De Korpsbeheerder van de Politie Utrecht, verweerder
(gemachtigde: T.D. Faber).
Procesverloop
Bij besluit van 8 augustus 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder een verzoek van eiser tot verwijdering dan wel wijziging van over hem vastgelegde gegevens in de politiesystemen Basis Voorziening Handhaving (hierna: BVH) en het Herkenningsdienstsysteem (hierna: HKS) afgewezen. Eiser heeft op grond van artikel 29, eerste lid, van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) tegen dit besluit beroep bij deze rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Bij vonnis van 16 december 2010 van de politierechter van deze rechtbank is eiser vrijgesproken van eenvoudige mishandeling (hierna: de vrijspraak). Tegen deze vrijspraak is geen hoger beroep aangetekend.
Op 28 maart 2011 heeft eiser verzocht om verwijdering dan wel wijziging (van de status van “verdachte” in “betrokkene”) van de hem betreffende geregistreerde gegevens in de politiesystemen BVH en HKS.
2. Het bestreden besluit gaat over de weigering van verweerder tot verwijdering dan wel wijziging van de gegevens in de genoemde systemen over te gaan.
3. Eiser voert aan dat nu hij is vrijgesproken door de politierechter, er geen sprake (meer) is van “enige verdenking” of “verdachte”. Daarnaast stelt eiser dat registratie van de gegevens niet meer noodzakelijk is voor het doel van de systemen.
4. De rechtbank is van oordeel dat de motivering van verweerder in het bestreden besluit onvoldoende draagkrachtig is om te kunnen concluderen dat niet tot verwijdering dan wel wijziging van de gegevens dient te worden overgegaan en waarom de gegevens (nog steeds) noodzakelijk zijn voor het doel van de betreffende systemen BVH en HKS.
De stelling van verweerder dat de registratie van gegevens in HKS is bedoeld om eventuele recidive te kunnen vaststellen of uitsluiten, gaat niet op, nu uit de vrijspraak volgt dat de gegevens die daarmee samenhangen niet noodzakelijk kunnen zijn voor het kunnen vaststellen van de mate van recidive. Van recidive kan wat dat feit betreft immers geen sprake zijn.
De stelling van verweerder dat thans (bij het Openbaar Ministerie) nog steeds een verdenking jegens eiser bestaat wegens het strafbare feit waarvoor hij onherroepelijk is vrijgesproken, is niet begrijpelijk. Eiser is als vrijgesprokene niet langer verdachte in de betreffende strafzaak. Deze stelling van verweerder is te meer onbegrijpelijk nu het Openbaar Ministerie, blijkens de toelichting van eiser ter zitting, zelf heeft verzocht om vrijspraak ten aanzien van het tenlastegelegde feit en de politierechter het Openbaar Ministerie hierin heeft gevolgd.
5. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het bestreden besluit wegens strijd met het bepaalde in artikel 28, tweede lid, van de Wpg in samenhang met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voor vernietiging in aanmerking komt. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard.
6. Gelet op de nadere motivering van het bestreden besluit in het verweerschrift en de nadere toelichting ter zitting, ziet de rechtbank, mede uit oogpunt van proceseconomie, reden om op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bezien of aanleiding bestaat om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel of gedeeltelijk in stand blijven.
7. Ingevolge artikel 2 van de Politiewet 1993 heeft de politie tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijk handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a van de Wpg wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder politiegegeven verstaan elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon dat in het kader van de uitoefening van de politietaak wordt verwerkt. Ingevolge de aanhef en onder c wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder verwerken van politiegegevens verstaan elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot politiegegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, vergelijken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van politiegegevens.
Artikel 2, eerste lid, bepaalt dat deze wet van toepassing is op de verwerking van politiegegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn daarin te worden opgenomen.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, worden politiegegevens slechts verwerkt voor zover dit noodzakelijk is voor de bij of krachtens deze wet geformuleerde doeleinden.
Ingevolge het tweede lid worden politiegegevens slechts verwerkt voor zover zij rechtmatig zijn verkregen en, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, toereikend terzake dienend en niet bovenmatig zijn.
Artikel 4, tweede lid, bepaalt dat de verantwoordelijke de nodige maatregelen treft opdat politiegegevens worden verwijderd of vernietigd zodra zij niet langer noodzakelijk zijn voor het doel waarvoor ze zijn verwerkt of dit door enige wettelijke bepaling wordt vereist.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, kunnen politiegegevens worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak gedurende een periode van één jaar na de datum van de eerste verwerking.
Ingevolge het tweede lid kunnen politiegegevens ten aanzien waarvan de in het eerste lid bedoelde termijn is verstreken, voor zover dat noodzakelijk is met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak, geautomatiseerd worden vergeleken met politiegegevens die worden verwerkt op grond van het eerste lid teneinde vast te stellen of verbanden bestaan tussen de betreffende gegevens. De gerelateerde gegevens kunnen verder worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak.
Ingevolge het zesde lid, worden de politiegegevens die zijn verwerkt op grond van het eerste, tweede en derde lid, vernietigd zodra zij niet langer noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de dagelijkse politietaak en worden in ieder geval uiterlijk vijf jaar na de datum van eerste verwerking verwijderd.
Op grond van artikel 28, eerste lid, van de Wpg, kan degene aan wie kennis is gegeven van hem betreffende politiegegevens, de verantwoordelijke schriftelijk verzoeken deze te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Ingevolge het bepaalde in het tweede lid dient de weigering om aan het verzoek tot verwijdering van gegevens te voldoen met redenen te zijn omkleed.
8. De rechtbank stelt voorop dat de verkrijging en verwerking van de gegevens in HKS en BVH destijds niet feitelijk onjuist of onrechtmatig is geweest. Eiser was indertijd immers verdachte van het strafbare feit eenvoudige mishandeling, een feit waarvoor dergelijke gegevens ingevolge de Wpg konden worden opgenomen.
Ook nu heeft te gelden dat de in de systemen geregistreerde gegevens niet als feitelijk onjuist zijn aan te merken. Verweerder heeft in dat verband nog ter zitting naar voren gebracht dat de juiste geboortedatum van eiser in de systemen is opgenomen en dat enkel in het bestreden besluit per abuis de verkeerde geboortedatum van eiser staat vermeld.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de systemen HKS en BVH geen waardeoordelen, maar (uitsluitend) feitelijke verslagleggingen bevatten. Ten aanzien van HKS heeft verweerder naar voren gebracht dat HKS een registratie betreft van (verdenkingen van) strafbare feiten; van een ieder tegen wie proces-verbaal is opgemaakt worden gegevens opgenomen in HKS. Dat dit systeem slechts een feitelijke verslaglegging behelst, blijkt tevens uit de omstandigheid dat in HKS aan de gegevens van eiser is toegevoegd dat hij is vrijgesproken voor het feit waarvoor de gegevens zijn opgenomen.
De gegevens in BVH zien volgens verweerder op de melding, de aangifte, de aanhouding en de verhoren betreffende eiser. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat ook dit systeem een feitelijke weergave betreft van de verrichte handelingen naar aanleiding van het incident. Dat verweerder zich thans nog op het standpunt stelt dat er jegens eiser een verdenking blijft bestaan, is – zoals de rechtbank hierboven reeds heeft overwogen – niet begrijpelijk en voor eiser onnodig grievend. Dit maakt echter niet dat van een feitelijke onjuistheid van de gegevens in de betreffende systemen kan worden gesproken.
9. Met betrekking tot de vraag of de in HKS en BVH geregistreerde gegevens noodzakelijk zijn voor de bij of krachtens de Wpg geformuleerde doeleinden, overweegt de rechtbank als volgt. Uit een vrijspraak vloeit niet zonder meer voort dat de over dat feit geregistreerde gegevens niet langer noodzakelijk zijn. Voldaan moet zijn aan de voorwaarde dat de verdere bewaring van de gegevens van degene die is vrijgesproken, noodzakelijk moet zijn voor de uitvoering van de dagelijkse politietaak. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in de onderhavige situatie sprake. Verweerder heeft gesteld dat bij het incident meerdere mensen waren betrokken. De opsporing en vervolging ten opzichte van een andere verdachte dient voor verweerder (te meer nu eiser is vrijgesproken) nog steeds mogelijk te zijn. Tevens heeft het incident nog maar kort geleden plaatsgevonden, te weten op 24 oktober 2010. De rechtbank overweegt dat niet kan worden uitgesloten dat in een later stadium om informatie met betrekking tot dit incident zal worden verzocht. Voorts acht de rechtbank van belang de stelling van verweerder dat de informatie over dit incident in BVH ook nu nog nodig blijft om te bezien of er op deze locatie vaker soortgelijke incidenten plaatsvinden, zodat hiermee rekening kan worden gehouden bij het inzetten van middelen.
10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht tot de conclusie is gekomen dat verdere bewaring van de gegevens in BVH en HKS ter zake dienend is voor het doel van de verwerking in de zin van artikel 28, eerste lid, van de Wpg. De rechtbank ziet derhalve aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 8 augustus 2011 in stand blijven.
Hoewel eiser duidelijk kenbaar heeft gemaakt wat zijn belangen zijn bij zijn verzoeken, kunnen deze belangen geen rol spelen bij beantwoording van de vraag of verdere bewaring van de gegevens ter zake dienend is voor het doel van de verwerking in de zin van artikel 28, eerste lid, van de Wpg, gelet op de bewoordingen van dit artikel. In dit verband verwijst de rechtbank nog wel naar het advies van verweerder (als weergegeven in het bestreden besluit en welk advies vervolgens is herhaald ter zitting) om over vier jaar opnieuw een verwijderingsverzoek te doen en dat de kans groot wordt geacht - indien er op dat moment geen nieuwe verdenkingen zijn - dat dit verzoek wordt gehonoreerd.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond heeft verklaard, zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 8 augustus 2011;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit van 8 augustus 2011 in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 152,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.N. Noorman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Reitsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.