ECLI:NL:RBUTR:2012:BW1026

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
27 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-440354-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor hennepteelt met werkstraf en vrijspraak voor andere tenlasteleggingen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 27 maart 2012 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van hennepteelt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 19 oktober 2008 tot en met 19 oktober 2009 opzettelijk een hoeveelheid van ongeveer 772 hennepplanten heeft geteeld in een pand aan [adres]. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren, met de waarschuwing dat bij niet-nakoming vervangende hechtenis van 60 dagen zal worden opgelegd. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat de verdachte niet bewezen kon worden dat hij betrokken was bij hennepteelt op een ander adres, en heeft hem daarvan vrijgesproken.

De zaak kwam aan het licht door anonieme meldingen en warmtemetingen die duidden op de aanwezigheid van een hennepkwekerij. De verdediging voerde aan dat de doorzoekingen onrechtmatig waren, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van vormverzuim. De rechtbank concludeerde dat de verdachte verantwoordelijk was voor de hennepkwekerij en dat er voldoende bewijs was om de tenlastelegging te ondersteunen. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

De rechtbank heeft de verdachte als strafbare feit aangemerkt het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/440354-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 maart 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1951] te [geboorteplaats]
wonende te [adres], [woonplaats]
raadsman mr. J.A.F. Boor, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 13 maart 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode 19 oktober 2008 tot en met 19 oktober 2009 samen met een ander danwel alleen betrokken is geweest bij hennepkwekerijen in [woonplaats], dan wel dat verdachte samen met een ander danwel alleen opzettelijk hennep aanwezig heeft gehad;
3. De voorvragen
3.1. De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
3.1.1. Het standpunt van de verdediging
Namens verdachte is aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging. Allereerst heeft de raadsman aangevoerd dat er sprake is van een onrechtmatige doorzoeking aan de [adres]. Volgens de verdediging wordt dit adres niet genoemd in de anonieme meldingen (M-meldingen) en zijn er geen warmtemetingen verricht. Er is volgens de verdediging geen sprake van een redelijk vermoeden dat op dat adres een overtreding van de Opiumwet plaatsvond. Tot slot voert de raadsman aan dat de aanvragen tot doorzoeking ontbreken in het dossier, waardoor de verdediging de rechtmatigheid van de doorzoeking niet kan toetsen. De raadsman is van mening dat het gebrekkige dossier en de onrechtmatige binnentreding/doorzoeking onherstelbare vormverzuimen zijn die primair dienen te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Subsidiair voert de raadsman aan dat de geconstateerde onherstelbare vormverzuimen dienen te leiden tot bewijsuitsluiting van al hetgeen in de percelen is aangetroffen.
3.1.2. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging.
De doorzoekingen zijn in voldoende mate te toetsen op rechtmatigheid. De doorzoeking in de woning aan de [adres] was rechtmatig omdat verdachte op dat adres in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) staat ingeschreven en verdachte verdacht werd van het in bezit hebben van de gestolen sieraden. Het is logisch dat de politie dan op het GBA-adres gaat zoeken en de inhoud van de M-meldingen betreffende een hennepkwekerij meeneemt.
3.1.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt de verweren omdat er geen sprake is van een vormverzuim en overweegt daartoe als volgt.
Weliswaar bevat het dossier niet alle stukken om te toetsen wat de grondslag van het vooronderzoek is geweest, maar de rechtbank constateert dat de rechter commissaris de inhoud van de aanvraag van de doorzoekingen heeft beoordeeld, en akkoord bevonden en toestemming heeft gegeven om de drie percelen ([adres], [adres] en [adres]) te doorzoeken. Voorts heeft de verdediging niets aangevoerd waardoor de rechtbank binnen het kader van een beperkte toetsing bij dit vonnis anders dan de rechter commissaris zou dienen te beslissen. Nu niet is gebleken van enig vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, komt de rechtbank niet toe aan de mogelijke consequenties die daaraan op grond van de wet kunnen worden verbonden. De officier van justitie is daarom ontvankelijk in haar vervolging.
3.2. De overige voorvragen
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om verdachte partieel vrij te spreken van het ten laste gelegde feit, voor zover dit feit de hennepkwekerij in een pand aan de [adres] betreft. De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op de [adres] 772 planten aanwezig heeft gehad en baseert zich daarbij op de processen-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat in de woning van verdachte een in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de politie geen aanleiding had om de woning aan de [adres] te [woonplaats] binnen te treden en te doorzoeken nu de anonieme meldingen (M-meldingen) het perceel aan de [adres] in [woonplaats] betroffen. De verdediging is derhalve van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen, omdat de doorzoeking waarbij het bewijsmateriaal is aangetroffen (de hennepkwekerij) onrechtmatig zou zijn geweest. Dit is een ernstig vormverzuim dat tot uitsluiting van het bewijs moet leiden.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Aanleiding
Op 22 juli 2009 komt er bij de politie een M-melding binnen dat de heer van [verdachte] een hennepkwekerij zou hebben op een terrein aan de [adres] in [woonplaats]. De politie denkt dat waarschijnlijk [verdachte], geboren op [1973], adres hebbende te [adres] [woonplaats] wordt bedoeld.
Op 27 juli 2009 komt er wederom een M-melding bij de politie binnen. [verdachte] zou op de [adres] te [woonplaats] hennep kweken. Uit bevindingen van het Regionaal Informatie Knooppunt staat op dit adres echter geen [verdachte] vermeld.
Op 11 september 2009 werd er door opsporingsambtenaren van de Dienst Luchtvaartpolitie van het KLPD een warmtemeting gedaan. Op de beelden is te zien dat in het midden van de rechterzijde van het dak van de los staande schuur op perceel [adres] een donkere vlek oplicht. Dit kan duiden op een hogere temperatuur.
Op 17 september 2009 komt een derde M-melding binnen met dezelfde strekking. [verdachte] heeft een hennepkwekerij aan de [adres] te [woonplaats].
Op 18 september 2009 komt er van de afdeling regionale criminele inlichtingen eenheid van de politie Utrecht de informatie binnen dat een grote partij dure gestolen sieraden in het bezit is van [verdachte] uit [woonplaats]. Er worden twee telefoonnummers genoemd en uit de politiesystemen BPS en HKS blijkt het te gaan om [verdachte] met geboorte datum [1973]. Deze [verdachte] (junior) staat volgens de Gemeentelijk Basis Administratie (GBA) ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats]. De wijkagent weet dat dit het adres is van de ouders van [verdachte] junior. Gezien bovenstaande anonieme meldingen is het aannemelijk dat [verdachte] junior kennelijk al jaren op grote schaal bezig is met het telen van hennep en het is niet uit te sluiten dat dit in georganiseerd verband plaatsvindt. Uit onderzoek blijkt voorts dat de percelen [adres] en perceel [adres] in elkaars verlengde liggen en op naam staan van [verdachte] junior.
De verdediging heeft opgemerkt dat de doorzoeking in de woning aan de [adres] onrechtmatig zou zijn.
Naar aanleiding van alle bovengenoemde informatie werd in overleg met de officier van justitie besloten om een doorzoeking te laten plaatsvinden in de navolgende percelen: [adres], [adres] en [adres] te [woonplaats]. Een aanvraag betreffende deze doorzoekingen is gedaan en door de rechter commissaris is toestemming verleend.
Met betrekking tot het verweer dat de resultaten van de doorzoekingen moeten worden uitgesloten voor het bewijs vanwege vormverzuim herhaalt de rechtbank als hiervoor overwogen onder 3.1.3. dat er geen sprake is van vormverzuim en dat daarmee de eventuele consequentie van bewijsuitsluiting, niet aan de orde is.
Bewijsmiddelen
Op 19 oktober 2009 vindt in het perceel [adres] te [woonplaats], gemeente [woonplaats], een doorzoeking plaats. Terwijl de verbalisanten in de woning staan, staat er plotseling ook een man in de woning. Hij kwam uit de kelderruimte van de woning. Aangezien de kelderruimte ook was bekeken op de aanwezigheid van personen, was dit zeer vreemd. De kelder bleek bij nader onderzoek uit meerdere (geheime) ruimtes te bestaan. In deze ruimtes werd een in werking zijnde hennepplantage aangetroffen.
De man die uit de kelderruimte kwam is: [verdachte], geboren te [woonplaats] op
[1951], wonende te [woonplaats], [adres].
Volgens het GBA zijn woonachtig op dit adres onder meer: [verdachte], geboren op
[1973] (junior) en [verdachte], geboren op [1951] (senior).
Verbalisant [verbalisant 1] zag dat in de kelderruimte hennepplanten van het geslacht Cannabis, vermeld op de lijst II onderdeel B van de Opiumwet geteeld werden. De verbalisant telde in totaal 772 stekken van hennepplanten, 393 moederplanten, 265 hennepplanten van ongeveer 6 weken oud en 164 hennepplanten van ongeveer 8 weken oud. Er stonden 11 potten met afgeknipte stelen, 200 potten van 10 bij 10 centimeter, 350 potten van 12 bij 12 centimeter en 26 potten van 7 bij 7 centimeter. Er stonden 3500 potten van 7 bij 7 centimeter, 2520 stekblokjes in een doos en 8 gebruikte stekbakken.
Er zijn een aantal representatieve planten als monster veilig gesteld. Deze zijn ter plaatse geanalyseerd en getest op de werkzame stof THC. Alle testen waren positief.
Ten aanzien van de tenlastegelegde periode is de rechtbank van oordeel dat er voor het aantreffen van de in werking zijnde hennepkwekerij eerder hennep is geoogst.
Dit blijkt uit de restanten uit eerdere oogsten, zoals 11 afgeknipte stelen en veel meer stekbakken dan aanwezige planten. Ook is er gebruik gemaakt van groeimiddel.
De rechtbank concludeert hieruit dat in de hennepkwekerij in ieder geval minimaal één maal eerder geoogst is. De aangetroffen planten waren maximaal 8 weken oud en met één eerdere oogst (hier staat 10 weken voor) kan de rechtbank concluderen dat er minimaal 18 weken gekweekt is. Dit valt binnen de tenlastegelegde periode, te weten 15 juni 2009 tot en met
19 oktober 2009) en deze periode zal daarom door de rechtbank bewezen worden verklaard. De rechtbank concludeert dat verdachte verantwoordelijk is geweest bij het opzetten, onderhouden, oogsten en afzetten van de geoogste hennep in de periode van 19 oktober 2008 tot en met 19 oktober 2009.
Verdachte heeft hier zowel bij de politie als ter terechtzitting niets tegenin gebracht.
Partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de hennepteelt op de [adres]. De rechtbank spreekt verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrij. Uit het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat verdachte als enige persoon de hennepkwekerij in zijn woning in werking heeft gehad zodat hij van het medeplegen van dit feit eveneens zal worden vrijgesproken.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 19 oktober 2008 tot en met 19 oktober 2009, te [woonplaats], gemeente [woonplaats], opzettelijk heeft geteeld en bereid en bewerkt en verwerkt (in een pand aan [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 772 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Zij heeft bij de strafmaat rekening gehouden met het tijdsverloop sinds 19 oktober 2009.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van het hem ten laste gelegde feit.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Softdrugs zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Verdachte heeft door aldus te handelen zijn eigen financieel gewin dat hij met de kwekerij wilde behalen boven de volksgezondheid laten prevaleren. Daarbij heeft verdachte als kweker van een aanzienlijke hoeveelheid hennep onderdeel uitgemaakt van een keten van criminele activiteiten die de samenleving ontwricht. Verder heeft hij met zijn gesloten houding in de procedure geen blijk getoond van inzicht in de nadelige gevolgen van zijn handelen voor anderen en geen berouw getoond.
De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank is van oordeel dat, nu verdachte op 3 november 2009 is aangehouden en het vonnis in deze strafzaak dateert van 27 maart 2012 er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoel in artikel 6 EVRM. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de hoogte van de strafeis, de officier van justitie ruimschoots met een overschrijding van de redelijke termijn rekening heeft gehouden. De rechtbank zal wegens de overschrijding van de redelijke termijn een straf opleggen die gelijk is aan de vordering van de officier van justitie.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
17 februari 2012, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden strafrechtelijk is veroordeeld, doch niet wegens soortgelijke feiten;
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Partiële vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het telen van hennep aan de [adres] en van het medeplegen van het telen van hennepplanten aan de [adres];
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Killian, voorzitter, mr. E.A. Messer en
mr. P.W.G. de Beer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. Groot-Smits, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 maart 2012.