ECLI:NL:RBUTR:2012:BW0949

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
4 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/994013-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor valsheid in geschrift en belastingfraude binnen vastgoedgroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 4 april 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het doen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting en het plegen van valsheid in geschrift. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als financieel controller van verschillende vennootschappen binnen de [medeverdachte]-Group, opzettelijk valse facturen in de bedrijfsadministraties heeft opgenomen. Dit gebeurde met het doel om privékosten van de medeverdachte ten laste te laten komen van de vennootschappen, zodat BTW kon worden teruggevorderd van de fiscus. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet alleen geen maatregelen heeft genomen om deze verboden gedragingen te voorkomen, maar deze ook heeft bevorderd. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten in aanraking was gekomen met de justitie, maar dat zijn handelen het vertrouwen in de belastingaangiften ernstig heeft geschaad. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en verklaarde de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/994013-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 april 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1963] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats].
Raadsman mr. R-J Boswijk, advocaat te Amsterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 20 en 21 maart 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte, al dan niet samen met een ander:
Feit 1: feitelijke leiding heeft gegeven aan het plegen van valsheid in geschrift door [medeverdachte] Vastgoed 5 BV;
Feit 2: feitelijke leiding heeft gegeven aan het plegen van valsheid in geschrift door [bedrijf 1];
Feit 3: feitelijke leiding heeft gegeven aan het plegen van valsheid in geschrift [medeverdachte] Vastgoed Alpha BV;
Feit 4: feitelijke leiding heeft gegeven aan het plegen van valsheid in geschrift door [bedrijf 3];
Feit 5: feitelijke leiding heeft gegeven aan het opzettelijk onjuist dan wel
onvolledig doen van aangiften Omzetbelasting door [medeverdachte] Vastgoed 7 BV;
Feit 6: feitelijke leiding heeft gegeven aan het opzettelijk onjuist dan wel
onvolledig doen van aangiften Omzetbelasting door [medeverdachte] Vastgoed Alpha BV.
3 De voorvragen
3.1 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging ten aanzien van de feiten 1 tot en met 6, nu namens verdachte zowel objectief als subjectief gezien vrijwillig melding is gedaan bij de Belastingdienst over de afwikkeling van hetgeen in deze ten laste gelegde feiten is opgenomen. Deze melding dient gekwalificeerd te worden als vrijwillige verbetering in de zin van artikel 69, derde lid, van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (hierna: AWR).
Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte pas op 3 juli 2009 bekend werd met verkeerde boekingen in de administratie met betrekking tot een aantal privéverbouwingen van medeverdachte [medeverdachte] die zakelijk waren verantwoord. Vrijwel direct hierna heeft op 6 juli 2009 een gesprek plaatsgevonden tussen de heer [medewerker Deloitte] (namens de [medeverdachte] Group) en de Belastingdienst, waarbij door de heer [medewerker Deloitte] melding is gemaakt van het feit dat verkeerde boekingen in fiscale aangiften waren verwerkt, maar dat dit gecorrigeerd zou worden nadat de omvang van de verkeerde boekingen onderzocht was. De voorlopige bevindingen van Deloitte zijn per fax op 10 juli 2009 aan de Belastingdienst meegedeeld.
Deze melding van 6 juli 2009 dient gezien te worden als een vrijwillige verbetering in de zin van artikel 69, derde lid, AWR, welk artikel ziet op de inkeerregeling in het kader van een strafvervolging. Voor toepassing van artikel 69, derde lid, AWR gaat het er niet om of de autoriteiten de omissies op het spoor zijn. Het gaat erom of de inkeerder redelijkerwijs moet vermoeden dat de autoriteiten hem op het spoor zijn. Derhalve is voor een geslaagd beroep van artikel 69, derde lid, AWR niet doorslaggevend of reeds een boekenonderzoek is aangevangen.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat op het moment, te weten 6 juli 2009, waarop namens de [medeverdachte] Group bij de Belastingdienst is gemeld dat er verkeerde boekingen in de administratie waren gedaan, het bij verdachte al duidelijk was dat de Belastingdienst valse facturen kon hebben gevonden. Immers, eind april 2008 was door de Belastingdienst een oriënterend onderzoek aangekondigd dat werd gevolgd door de melding op 24 juni 2009 van een boekenonderzoek. Op 1 juli 2009 is door de Belastingdienst geconstateerd dat valse facturen in de administratie van bedrijven behorende tot de [medeverdachte] Group zijn verwerkt. Daarna is namens medeverdachte [medeverdachte] door Deloitte contact opgenomen met de Belastingdienst, waarna, naar aanleiding van het gesprek op 6 juli 2009, door de Belastingdienst aan Deloitte is meegedeeld dat van vrijwillige verbetering geen sprake kan zijn. Reeds hierom kan van vrijwillige inkeer geen sprake meer zijn.
Voorts heeft de officier van justitie aangevoerd dat voor een geslaagd beroep op artikel 69, derde lid, AWR niet beslissend is of de belastingplichtige subjectief gezien ten tijde van de verbetering van een door hem gedane aangifte vermoedde dat ambtenaren van de Belastingdienst op het spoor zouden komen van de onjuistheid of onvolledigheid van die aangifte, maar of hij – objectief - gezien op dat moment redelijkerwijs moest vermoeden dat die ambtenaren met die onjuistheid of de onvolledigheid van die aangifte bekend waren of bekend zouden worden.
Nu van vrijwillige inkeer geen sprake kan zijn, dient het openbaar ministerie ontvankelijk in zijn vervolging te worden verklaard, aldus de officier van justitie.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat op 16 april 2008, in het kader van het landelijk onderzoek Nokvorst, door de Belastingdienst een oriënterend onderzoek naar de aangiften inkomstenbelasting van verdachte is aangekondigd. Het doel van dit oriënterend onderzoek was om inzicht te krijgen in de belangen die medeverdachte [medeverdachte] had in verschillende rechtspersonen en vastgoedtransacties waarbij medeverdachte [medeverdachte] van 2003 tot en met 2007 betrokken was. De verkoop van het pand aan de [adres] te [woonplaats], waarop het onder feit 1 tenlastegelegde ziet, was onderdeel van dit oriënterend onderzoek. Bij brief van 9 februari 2009 is door de Belastingdienst aan de belastingadviseur van medeverdachte [medeverdachte] aangekondigd dat een regulier onderzoek zal worden ingesteld. Daarbij is om gegevens verzocht waaronder kopieën van de facturen die verdachte heeft ontvangen inzake de afbouwverplichting. Op 22 juni 2009 is door [ambtenaar belastingdienst], controlerend ambtenaar bij de Belastingdienst, een derdenonderzoek gestart bij [bedrijf 4] Tijdens dit onderzoek is aan [ambtenaar belastingdienst] aangeboden de originele administratieve bescheiden mee te nemen naar de Belastingdienst, hetgeen [ambtenaar belastingdienst] heeft gedaan. Op 24 juni 2009 is door de Belastingdienst aan [medeverdachte] Vastgoed BV, [medeverdachte] Vastgoed 5 BV en [medeverdachte] Vastgoed 7 BV meegedeeld dat een boekenonderzoek wordt ingesteld. Vervolgens zijn op 1 juli 2009 diverse audit-files bij onderdelen van het [medeverdachte]-concern opgehaald en zijn werkafspraken gemaakt over het verstrekken van de ordners betreffende de panden waarvoor de onderzoeken aangekondigd waren. De bedoeling was deze ordners op 7 juli 2009 in te zien. Op 6 juli 2009 wordt door de heer [medewerker Deloitte] van Deloitte – namens medeverdachte [medeverdachte] – verzocht om overleg met de Belastingdienst dat diezelfde dag plaatsvindt. Door Deloitte wordt in dit overleg medegedeeld dat zij op 3 juli 2009 zijn ingelicht door verdachte dat verkeerde boekingen in de administratie van het [medeverdachte]-concern zijn gedaan; het gaat om aanzienlijke bedragen. Per brief van 16 juli 2009 wordt door de Belastingdienst aan Deloitte meegedeeld dat van vrijwillige verbetering geen sprake kan zijn.
Voor de beoordeling van de kans van slagen van een beroep op artikel 69, derde lid, AWR is volgens de Hoge Raad (30 maart 2010, NJ 2010, 199) niet beslissend of de belastingplichtige – subjectief gezien – ten tijde van de verbetering van een door hem gedane aangifte vermoedde dat ambtenaren van de Belastingdienst op het spoor zouden komen van de onjuistheid of de onvolledigheid van die aangifte, maar of hij – objectief gezien – op dat moment redelijkerwijs moest vermoeden dat die ambtenaren met de onjuistheid of de onvolledigheid van die aangifte bekend waren of bekend zouden worden.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat op 6 juli 2009 geen sprake meer kon zijn van vrijwillige verbetering in de zin van artikel 69, derde lid, AWR. Ruim een jaar nadat het oriënterend boekenonderzoek was aangekondigd, is door Deloitte melding gemaakt van verkeerde boekingen in de administratie van het [medeverdachte]-concern. Het boekenonderzoek was reeds in volle gang, er had een derdenonderzoek plaatsgevonden, de Belastingdienst was in het bezit van diverse auditfiles van het [medeverdachte]-concern en er waren werkafspraken gemaakt over het ophalen van ordners betreffende de panden waarnaar onderzoek werd gedaan. Binnen het [medeverdachte]-concern moest men dus op 6 juli 2009 redelijkerwijs vermoeden dat de ambtenaren van de Belastingdienst met de verkeerde boekingen bekend waren of bekend zouden worden. Dit staat aan een geslaagd beroep op artikel 69, derde lid, AWR in de weg. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet integraal tot een bewezenverklaring kan komen van de aan verdachte ten laste gelegde feiten. Hiertoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd:
Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig om tot een bewezenverklaring van hetgeen onder feit 2 ten laste is gelegd te kunnen komen. De verbouwing in [woonplaats] heeft plaats gevonden in 2007 en 2008. De gewraakte factuur is gedateerd 2 oktober 2007 en is geboekt/betaald d.d. 30 oktober 2007. Verdachte was vanaf het derde kwartaal van 2007 werkzaam voor een project in Duitsland en derhalve niet meer de verantwoordelijke controller. Dit was de heer [getuige 5]. Verdachte is niet bij de factureringsafspraak aangaande de gewraakte factuur betrokken geweest en heeft geen leiding gegeven aan het opnemen van deze factuur in de administratie. Daarbij maakt één valse factuur niet dat de gehele administratie vals is. Verdachte dient van feit 2 vrij te worden gesproken.
Verdachte heeft niet met kwaad opzet gehandeld ten aanzien van hetgeen aan hem onder feiten 3 en 4 is tenlastegelegd. Hij was aanvankelijk niet op de hoogte van de wijze van facturering voor de verbouwingskosten in Frankrijk. Bij de totstandkoming van de wijze van factureren is verdachte niet betrokken geweest. Verdachte is hier op een later moment achter gekomen en heeft dit toen geaccepteerd met in zijn achterhoofd dat deze facturen gecorrigeerd dienden te worden.
Ten aanzien van de feiten opgenomen onder 5 en 6 op de tenlastelegging, is ten onrechte door de aannemers geen BTW in Frankrijk, maar in Nederland in rekening gebracht. Hierdoor is enerzijds Nederlandse BTW ontvangen en ook aan de fiscus afgedragen en anderzijds heeft de onderneming van verdachte een even groot bedrag aan Nederlandse BTW in aftrek genomen. Dit maakt dat de Nederlandse fiscus geen nadeel heeft ondervonden of zal ondervinden. Er kan niet worden voldaan aan het strekkingsvereiste ex artikel 69, tweede lid van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen, nu het feit er niet toe strekt dat te weinig belasting in Nederland wordt geheven. Ook kan, gelet op het neutraliteitsbeginsel, niet vast komen te staan dat de betreffende vennootschappen de Nederlandse aangifte omzetbelasting onjuist hebben gedaan op een wijze die ertoe strekt dat te weinig Nederlandse belasting is of wordt geheven. Verdachte dient van hetgeen hem onder de feiten 5 en 6 ten laste is gelegd te worden vrijgesproken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte alle aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De vindplaatsvermeldingen die in de navolgende bewijsoverwegingen voorkomen, verwijzen naar de schriftelijke stukken die zijn opgenomen in het proces-verbaal van de FIOD-ECD kantoor Arnhem, dossiernummer 45877, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
4.3.1 De bewezenverklaring
Algemene overwegingen
De [medeverdachte]-Group
De [medeverdachte]-Group is de verzamelnaam van de vastgoedorganisatie van medeverdachte [medeverdachte]. Deze vastgoedorganisatie bestaat uit twee houdstermaatschappijen, te weten [medeverdachte] Vastgoed BV en [bedrijf 5] Medeverdachte [medeverdachte] is bestuurder en alleen/zelfstandigbevoegde van [medeverdachte] Vastgoed BV.
Onder [medeverdachte] Vastgoed BV zijn verscheidene andere vennootschappen ondergebracht, waaronder [medeverdachte] Vastgoed 5 BV, [medeverdachte] Vastgoed Alpha BV, [medeverdachte] Vastgoed 7 BV, [bedrijf 3] en [bedrijf 1] Met dien verstande dat voor deze vennootschappen telkens [medeverdachte] Vastgoed BV alleen en zelfstandig bevoegd. is, waarvan medeverdachte [medeverdachte] directeur en alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder is.
Daarnaast heeft medeverdachte [medeverdachte] verschillende onroerende zaken in privébezit, welke zijn ondergebracht in [medeverdachte] Beheer BV.
Het bewijs ten aanzien van feit 1
In het dossier bevinden zich een achttal facturen afkomstig van [getuige 8] Bouwbedrijf gericht aan [medeverdachte] Vastgoed 5 BV, over de periode 16 februari 2006 tot en met 1 augustus 2006. De omschrijving op deze facturen is telkens ‘Maximus’. Als locatie wordt aangegeven [adres] Utrecht. Het werknummer is telkens 2005-068.
Enig aandeelhouder en bestuurder van [medeverdachte] Vastgoed 5 BV is [medeverdachte] Vastgoed BV Medeverdachte [medeverdachte] is directeur en alleen/zelfstandig bevoegd namens [medeverdachte] Vastgoed BV.
Op 28 juni 2006 heeft verdachte een e-mailbericht aan [getuige 8] gestuurd, waarin verdachte aan [getuige 8] verzoekt de bijgevoegde factuur te wijzigen. De tenaamstelling moet zijn [medeverdachte] Vastgoed 5 BV, de locatie moet worden [adres] te Utrecht en de omschrijving moet luiden ‘Maximus, aanvullende opdracht, 2e deel’. Oorspronkelijk stond op de bijgevoegde factuur als locatie vermeld [adres], Hengelo, met als omschrijving ‘1e termijn, werkzaamheden volgens opgave’.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft in dit verband verklaard dat, op het moment dat de verbouwingen aan het pand aan de [adres] te [woonplaats] werden verricht, dit pand in zijn privévermogen was opgenomen. Voorts heeft medeverdachte [medeverdachte] verklaard dat er facturen die in zijn privéboekhouding hadden moeten zitten, in de administratie van zijn onderneming terecht zijn gekomen.
Verdachte heeft verklaard dat [getuige 8] de verbouwing aan de [adres] te [woonplaats] heeft gedaan en dat de facturen zijn opgemaakt op [medeverdachte] Vastgoed 5 BV. De combinatie [medeverdachte] Vastgoed 5 BV en [adres] klopt niet. Er had gefactureerd moeten worden aan de eenmanszaak van verdachte, te weten [medeverdachte] Beheer.
[getuige 8], van [getuige 8] Bouwbedrijf BV, heeft bevestigd dat zijn bedrijf werkzaamheden heeft verricht aan de [adres] te [woonplaats]. Er moest aan de [medeverdachte] Group gefactureerd worden. Zijn bouwbedrijf heeft nooit werkzaamheden verricht voor het project Maximus. Het projectnummer 2005-068 dat op de facturen betreffende ‘Maximus’ staat, behoort volgens [getuige 8] bij het project in Hengelo. Er werd hem opgedragen dit te factureren aan [medeverdachte] Vastgoed 5 BV. De werkzaamheden die op de facturen vermeld staan, zijn uitgevoerd op de [adres] in Hengelo en niet voor project Maximus Papendorp te Utrecht, zoals volgt uit de opdrachtbevestiging.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de acht facturen die zijn opgenomen in de bedrijfsadministratie van [medeverdachte] Vastgoed 5 BV, afkomstig van [getuige 8] Bouwbedrijf, over de periode 16 februari tot en met 10 maart 2010, met als omschrijving ‘Maximus’, niet overeenkomstig de werkelijkheid zijn opgemaakt.
Het bewijs ten aanzien van feit 2
In de administratie van [bedrijf 1], gevestigd [adres] te Zeist, is een factuur, met factuurnummer 07/194 aangetroffen afkomstig van [bedrijf 4] en gericht aan [bedrijf 1] gedateerd 2 oktober 2007 waarop als werkomschrijving staat vermeld ‘betreft factuur voor project [bedrijf 1] te Utrecht’. Het bedrag genoemd op bovenstaande factuur is door [bedrijf 1] betaald aan Bouw- een Aannemingsbedrijf B.C. [bedrijf 4] Ook is de factuur opgenomen in het BTW-overzicht van [bedrijf 1]
[bedrijf 1] is in eigendom bij [medeverdachte] Vastgoed BV, waarvan medeverdachte [medeverdachte] directeur en alleen/zelfstandig bevoegd is.
Op 11 oktober 2007 heeft een medewerker van de [medeverdachte]-Group werd aan [bedrijf 4] verzocht de tenaamstelling van factuur 07/194 te wijzigen in ‘[bedrijf 1]’. In eerste instantie stond op de factuur als tenaamstelling vermeld ‘[medeverdachte] Group’. Naar aanleiding van de foutieve omschrijving is een creditnota opgemaakt. In de administratie van [bedrijf 4] is een calculatie-overzicht d.d. 26 april 2007 aangetroffen, waarop als omschrijving staat ‘verbouwing woonhuis aan de [adres] te [woonplaats]’. Als opdrachtgever is vermeld ‘Familie [medeverdachte]’. Hierbij zit een werkoverzicht waarop als omschrijving staat ‘realisatie inrichting kantoorpand [bedrijf 1] te Utrecht’. Onderdeel van dit werkoverzicht zijn twee kostenposten van ‘[keukencentrum] (Keukencentrum)’. [keukencentrum] heeft op haar beurt op 12 december 2007 aan [bedrijf 4] een factuur verzonden betreffende ‘levering keukeninrichting project [bedrijf 1]’.
Getuige [getuige 9] van [keukencentrum] heeft in dit verband verklaard dat hij enkel in de privéwoning van medeverdachte [medeverdachte] te [woonplaats] heeft gewerkt, alwaar zij de volledige keuken hebben uitgevoerd. De facturering liep via [bedrijf 4]. Op de facturen staat als omschrijving ‘Betreft: levering keukeninrichting project [bedrijf 1]’. Ook de heer [bedrijf 4] heeft verklaard dat zijn bedrijf voor de [medeverdachte]-Group de woning aan de Taveernelaan in [woonplaats] heeft gedaan, zijnde de privéwoning van medeverdachte [medeverdachte]. Hierover had hij rechtstreeks contact met verdachte en diens vrouw. Het calculatie-overzicht d.d. 26 april 2007 had hierop betrekking. De keuken is destijds door [keukencentrum] geleverd. Zijn bedrijf heeft nooit voor [bedrijf 1] gewerkt, werkzaamheden verricht noch een keuken geleverd.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de factuur op naam van [bedrijf 1] vals is, die is aangetroffen in de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1], in strijd met de waarheid is opgemaakt, daar de omschreven werkzaamheden in werkelijkheid zijn verricht aan de privéwoning van medeverdachte [medeverdachte] te [woonplaats].
Het bewijs ten aanzien van feiten 3 en 6
In de administratie van [medeverdachte] Vastgoed Alpha BV (onderdeel van de fiscale eenheid [medeverdachte] Vastgoed BV, [bedrijf 8], C.S.), gevestigd [adres] te [vestigingsplaats], zijn 25 facturen aangetroffen afkomstig van [bedrijf 4] en gericht aan [medeverdachte] Vastgoed Alpha BV, over de periode 17 maart 2006 tot en met 3 oktober 2006, alle met de omschrijving ‘verbouwing en renovatie van het Nassauhuis te [vestigingsplaats]’.
Een deel van deze facturen is opgenomen in de grootboekrekening van [medeverdachte] Vastgoed Alpha BV voor het jaar 2006. De hierbij behorende bedragen zijn als voorbelasting opgenomen in de aangiften Omzetbelasting van [medeverdachte] Vastgoed Alpha BV over het jaar 2006. Deze aangiften omzetbelasting over de tijdvakken maart 2006 tot en met oktober 2006 zijn elektronisch ingediend en ingekomen bij de Belastingdienst.
Enig aandeelhouder en bestuurder van [medeverdachte] Vastgoed Alpha BV is [medeverdachte] Vastgoed BV. Medeverdachte [medeverdachte] is directeur en alleen/ zelfstandig bevoegd namens [medeverdachte] Vastgoed BV.
[bedrijf 4] heeft verklaard dat [bedrijf 4] voor de [medeverdachte]-Group in 2006 een verbouwing aan de vakantiewoning in Frankrijk heeft gedaan. Bij deze verbouwing was medeverdachte [medeverdachte] betrokken. Er werd voor dit project gefactureerd aan de [medeverdachte]-Group, als omschrijving werd ‘Nassauhuis’ opgenomen. Het Nassauhuis was de eerste klus voor [bedrijf 4] en het project in Frankrijk werd daar gewoon onder gehangen. Uit een werkoverzicht van [bedrijf 4], met als werkomschrijving ‘Renovatie en verbouwing van het Nassauhuis te [vestigingsplaats]’, opdrachtgever [medeverdachte] Vastgoed Alpha BV volgt dat in de periode 3 maart 2006 tot en met 6 juni 2006 veelvuldig werkzaamheden zijn verricht in Frankrijk en niet enkel in [vestigingsplaats].
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bevestigd dat [bedrijf 4] het huis in Frankrijk heeft gerenoveerd. Dit huis was door medeverdachte [medeverdachte] privé gekocht en werd zakelijk verbouwd. Medeverdachte [medeverdachte] had, naar eigen zeggen, zelf aan [bedrijf 4] de opdracht gegeven de rekeningen naar Nederland te sturen en op ‘Nassauhuis’ te zetten.
Verdachte heeft verklaard dat zo’n 7,5 ton en 5 ton via [medeverdachte] Vastgoed Alpha BV en [medeverdachte] Vastgoed 7 BV zijn geboekt. Dit had betrekking op het pand in Frankrijk te Antibes. De aangiften omzetbelasting voor [medeverdachte] Vastgoed Alpha BV gedurende 2006 zijn onder verantwoording van verdachte ingediend.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de 25 facturen die zijn opgenomen in de bedrijfsadministratie van [medeverdachte] Vastgoed Alpha BV, afkomstig van [bedrijf 4], over de periode 17 maart 2006 tot en met 3 oktober 2006, met als omschrijving ‘verbouwing en renovatie van het Nassauhuis te [vestigingsplaats]’, niet overeenkomstig de werkelijkheid zijn, daar de uitgevoerde werkzaamheden zien op de privéwoning van medeverdachte [medeverdachte] in Frankrijk.
De aangiften Omzetbelasting door [medeverdachte] Vastgoed Alpha BV over de maanden maart 2006 tot en met juli 2006 en de maand oktober 2006 zijn als gevolg van deze facturen en de aan de hand daarvan opgegeven voorbelasting onjuist.
Het bewijs ten aanzien van feit 4
In de administratie van [bedrijf 3], zijn zes facturen aangetroffen afkomstig van [bedrijf 9]en gericht aan [bedrijf 3] over de periode 20 februari 2006 tot en met 9 maart 2007. Als projectnummer is 500051 opgenomen en de omschrijving luidt telkens ‘advieswerkzaamheden ten behoeve van 20 woningen te Elst’.
Bestuurders van [bedrijf 3] zijn [medeverdachte] Vastgoed BV (alleen/zelfstandig bevoegd) en [bedrijf 10] (alleen/zelfstandig bevoegd). Medeverdachte [medeverdachte] is directeur van en zelfstandig bevoegd voor [medeverdachte] Vastgoed BV.
Op 23 januari 2006 stuur [getuige 3] (hierna: [getuige 3]) aan [getuige 11] van [showroom] ([bedrijf 9]) een e-mail met als onderwerp “villa fam [medeverdachte]-Frankrijk (Juan les Pins)” met als bijlagen facturen van [showroom] met het verzoek deze “facturen te crediteren en deze advieswerkzaamheden ‘opnieuw’in rekening te brengen op het werk in Elst conform bijgaand opdracht brief. De originele opdracht brief ontvang je morgen per post”
Eveneens op 23 januari 2006 werd per brief door [getuige 3], namens [bedrijf 3], aan het bedrijf van [eigenaar bedrijf 9], de opdracht betreffende advieswerkzaamheden aangaande 20 woningen te Elst bevestigd. Facturatie diende te geschieden aan [bedrijf 3] In aanvulling op deze brief is door getuige [getuige 4], secretaresse van [bedrijf 9], verklaard dat naar aanleiding van deze brief op de facturen die de woning van medeverdachte [medeverdachte] in Frankrijk betroffen, de omschrijving ’20 woningen in Elst’ moest worden gezet. Het projectnummer 500051 dat op de facturen werd gezet was voor de administratie van [bedrijf 9] om te zien dat het om het huis in Frankrijk ging. Het daadwerkelijke project van de 20 woningen in Elst had projectnummer 500050, aldus [getuige 4].
Medeverdachte [medeverdachte] had als privébezit een woning in Frankrijk. Dit huis was privé gekocht en werd zakelijk verbouwd, aldus [medeverdachte]. Getuige [getuige 3] begeleidde en coördineerde de werkzaamheden in Frankrijk. Hij deed dit in opdracht van medeverdachte [medeverdachte]. Op verzoek van verdachte en een medewerker van de [medeverdachte]-Group had getuige [getuige 3] aan de (onder)aannemers de opdracht gegeven de verbouwingskosten van de woning in Frankrijk ten laste te laten komen van de vennootschappen van de [medeverdachte]-Group. Verdachte gaf getuige [getuige 3] de naam van de vennootschap en de werkomschrijving voor de betreffende facturen.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de zes facturen die zijn opgenomen in de bedrijfsadministratie van [bedrijf 3], afkomstig van [bedrijf 9], over de periode 20 februari 2006 tot en met 9 maart 2007 met als omschrijving ‘advieswerkzaamheden ten behoeve van 20 woningen te Elst’, niet overeenkomstig de werkelijkheid zijn, daar de uitgevoerde werkzaamheden zien op de privéwoning van verdachte in Frankrijk.
Het bewijs ten aanzien van feit 5
In de administratie van [medeverdachte] Vastgoed 7 BV zijn tien facturen aangetroffen afkomstig van [bedrijf 4] en gericht aan [medeverdachte] Vastgoed 7 BV, over de periode 17 oktober 2006 tot en met 5 juli 2007, betreffende project ‘Conquestor’. Zes van deze facturen zijn opgenomen in de grootboekrekening van [medeverdachte] Vastgoed 7 BV in 2006. De hierbij behorende bedragen zijn als voorbelasting opgenomen in de aangiften Omzetbelasting over het jaar 2006. De overige vier facturen zijn opgenomen in de grootboekrekening van [medeverdachte] Vastgoed 7 BV voor 2007. Deze facturen zijn als voorbelasting verwerkt in de aangiften Omzetbelasting voor 2007. De aangiften omzetbelasting van [medeverdachte] Vastgoed 7 BV over de tijdvakken oktober 2006 tot en met augustus 2007 zijn elektronisch ingediend en ingekomen bij de Belastingdienst. Het nadeel dat de Belastingdienst hierdoor over de jaren 2006 en 2007 heeft geleden, bedraagt € 123.874,00.
Enig aandeelhouder en bestuurder van [medeverdachte] Vastgoed 7 BV is [medeverdachte] Vastgoed BV Medeverdachte [medeverdachte] is directeur en zelfstandig bevoegd ten aanzien van [medeverdachte] Vastgoed BV.
De heer [getuige 10] heeft verklaard dat alle facturen van [bedrijf 4] met vermelding ‘Conquestor’ betrekking hebben op Frankrijk. Getuige [getuige 3] was als projectleider werkzaam bij de [medeverdachte]-Group en heeft in dat verband alleen activiteiten verricht aan de vakantiewoning [adres], Juan les Pins, Antibes. Hij deed dit in opdracht van medeverdachte [medeverdachte]. In opdracht van verdachte en een medewerker van de [medeverdachte]-Group heeft getuige [getuige 3] aan de aannemers en onderaannemers opdracht gegeven de verbouwingskosten van de vakantiewoning in Frankrijk ten laste te laten komen van onder meer [medeverdachte] Vastgoed 7 BV. Hem werd verzocht een briefje te maken dat de factuur een foute tenaamstelling had en dat geboekt moest worden op een andere BV.
Verdachte heeft verklaard dat zo’n 7,5 ton en 5 ton via [medeverdachte] Vastgoed Alpha BV en [medeverdachte] Vastgoed 7 BV zijn geboekt. Dit had betrekking op het pand in Frankrijk te Antibes. De aangiften omzetbelasting voor [medeverdachte] Vastgoed 7 BV gedurende de jaren 2006 en 2007 zijn onder verantwoording van verdachte ingediend.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de tien facturen die zijn opgenomen in de bedrijfsadministratie van [medeverdachte] Vastgoed 7 BV, afkomstig van [bedrijf 4], over de periode 17 oktober 2006 tot en met 5 juli 2007, op naam van ‘Conquestor’, niet overeenkomstig de werkelijkheid zijn, daar de uitgevoerde werkzaamheden zien op de privéwoning van medeverdachte [medeverdachte] in Frankrijk.
De aangiften Omzetbelasting van [medeverdachte] Vastgoed 7 BV over oktober 2006 tot en met augustus 2007 zijn als gevolg van deze facturen en de aan de hand daarvan opgegeven voorbelasting onjuist.
Aanvullende bewijsoverwegingen
De valsheid in geschrift
De verdediging heeft ten aanzien van de feit 2 aangevoerd dat de bedrijfsadministratie niet vals is, als daarin één valse factuur is opgenomen.
De rechtbank stelt vast dateen document in de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] is aangetroffen dat vals is. Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen volgt ook dat dit document is opgesteld in weerwil van de werkelijkheid, daar de tenaamstelling en de werkomschrijving hiermee in strijd zijn. In een dergelijk geval is de inhoud van een factuur valselijk en in strijd met de waarheid opgemaakt. Deze factuur is onderdeel gaan uitmaken van de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1], waarvan medeverdachte [medeverdachte] bestuurder/directeur was. Door de Hoge Raad d.d. 2 november 1993 (NJ 1994, 180) is geoordeeld dat een bedrijfsadministratie in haar geheel moet worden aangemerkt als een samenstel van een geschrift bestemd om tot het bewijs van het daarin vermelde te dienen. Het opnemen van een valse factuur in een bedrijfsadministratie dient naar het oordeel van de rechtbank dan ook gekwalificeerd te worden als het valselijk opmaken van een (samenstel van) geschrift(en) in de zin van artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het feitelijk leidinggeven
De verdediging heeft, ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde, aangevoerd dat de verbouwing in [woonplaats] heeft plaats gevonden in 2007 en 2008, in welke periode verdachte werkzaam was voor een project in Duitsland en niet als de verantwoordelijke controller voor de Nederlandse vennootschappen van het [medeverdachte] concern optrad.
Voorts heeft de verdediging, ten aanzien van het onder de feiten 2, 3 en 4 tenlastegelegde, aangevoerd dat verdachte niet bij de factureringsafspraken aangaande de gewraakte facturen betrokken is geweest en geen leiding heeft gegeven aan het opnemen van deze facturen in de bedrijfsadministraties.
De rechtbank verstaat beide verweren als zijnde gericht op de rol van verdachte binnen de [medeverdachte] Group en zal deze verweren om die reden tezamen beoordelen aan de hand van de als uitgangspunt neemt om te beoordelen of sprake is van feitelijk leidinggeven.
Uit die criteria volgt dat eerst een antwoord dient te worden gegeven op de vraag of [medeverdachte] Vastgoed 5 BV, [bedrijf 3], [bedrijf 1], [medeverdachte] Vastgoed Alpha BV en [medeverdachte] Vastgoed 7 BV hun bedrijfsadministratie hebben vervalst door daarin valselijk opgemaakte facturen op te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan, gelet op bovenstaande bewijsmiddelen, sprake.
Vervolgens is de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat verdachte aan deze gedragingen van [medeverdachte] Vastgoed 5 BV, [bedrijf 3], [bedrijf 1], [medeverdachte] Vastgoed Alpha BV en [medeverdachte] Vastgoed 7 BV feitelijk leiding heeft gegeven.
Zoals reeds aangegeven is medeverdachte [medeverdachte] directeur en alleen/zelfstandig bevoegd voor [medeverdachte] Vastgoed BV. [medeverdachte] Vastgoed BV is als bestuurder, alleen/zelfstandig bevoegd namens [medeverdachte] Vastgoed 5 BV, [medeverdachte] Vastgoed Alpha BV, [medeverdachte] Vastgoed 7 BV, [bedrijf 3] en [bedrijf 1] Uit de verklaringen van zowel verdachte als zijn medeverdachte [medeverdachte], als ook uit verklaringen van getuigen, volgt evenwel dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] belast was met de bedrijfsvoering binnen bovengenoemde vennootschappen.
Zo hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte] verklaard dat verdachte sinds 2005 in loondienst bij de [medeverdachte] Group was en als financieel controller verantwoordelijk was voor de aanvragen en het verzorgen van de financieringen. Zijn werkopdrachten kreeg hij van medeverdachte [medeverdachte] en aan medeverdachte [medeverdachte] moest verdachte verantwoording afleggen. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij werkzaamheden verrichtte voor alle vennootschappen waar de [medeverdachte] Group de penvoering over had, waaronder in ieder geval de vennootschappen waarvan zij 100% aandeelhouder was. Verdachte was bij alle projecten binnen de [medeverdachte] Group betrokken en werkte hierin samen met medeverdachte [medeverdachte]. Het doen van de aangiften omzetbelasting ten aanzien van alle vennootschappen waarvoor verdachte de administratie voerde, viel eveneens binnen zijn verantwoordelijkheid. Zo zijn de aangiften omzetbelasting voor [medeverdachte] Vastgoed BV, [medeverdachte] Vastgoed 7 BV, [medeverdachte] Vastgoed Alpha BV en [bedrijf 3], in 2005, 2006 en 2007 onder verantwoordelijkheid van verdachte gedaan, aldus verdachte.
Naast verdachte is op enig moment, en in de periode eind 2007 tot half 2009, een derde persoon, te weten [getuige 5], werkzaam geweest binnen de administratie van de [medeverdachte]-Group. Deze persoon is, aldus verdachte, aangenomen zodat verdachte naast zijn administratieve werkzaamheden ten dele wat ander werk kon gaan doen. Getuige [getuige 5] heeft verklaard dat hij vanaf 1 oktober 2007 tot en met 31 december 2007 als interim bij [medeverdachte] Vastgoed BV heeft gewerkt. Vanaf 1 januari 2008 tot en met 1 oktober 2009 werkte hij naar eigen zeggen bij [medeverdachte] Real Estate BV als financieel directeur. In de periode dat getuige [getuige 5] bij de [medeverdachte] Group werkzaam was, was hij verantwoordelijk voor de aangiften omzetbelasting. Grote projecten werden wel nog steeds door verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] gedaan, dat was hun ‘pakkie an’. Ook bleef verdachte deel uitmaken van het managementteam.
Medeverdachte [medeverdachte] gaf binnen de [medeverdachte] Group leiding aan het personeel en was degene die de onroerendgoeddeals sloot. Getuige [getuige 6] heeft in dit verband bij de rechter-commissaris verklaard dat medeverdachte [medeverdachte] functioneerde als de gebruikelijke directeur grootaandeelhouder die alle belangrijke beslissingen nam binnen de [medeverdachte] Group.
Dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] ook het aanspreekpunt waren wanneer er vragen waren omtrent binnengekomen facturen, leidt de rechtbank onder meer af uit de verklaringen van de getuigen [getuige 7], [getuige 3] en [getuige 6].
Getuige [getuige 7], adminstratief medewerkster van de [medeverdachte]-Group, heeft verklaard dat wanneer een factuur binnenkwam bij de receptie van de [medeverdachte]-Group, daarop een stempel werd gezet met de datum van binnenkomst van de factuur. Vervolgens kwam de factuur bij getuige terecht. Getuige sorteerde de facturen per project en zette daarop een blokstempel. Hierna werden de facturen aan de projectleiders verstrekt. De projectleiders dienden de facturen te accorderen door middel van een handtekening. Vervolgens gingen de facturen naar verdachte die accordeerde door een paraaf te zetten. Pas dan konden de facturen door getuige ingeboekt worden. Wanneer een factuur zonder paraaf bij de administratie terechtkwam, werd deze teruggestuurd naar de projectleider. De projectleider moest dan contact opnemen met de aannemer of de leverancier. Facturen die betrekking hadden op de privépanden van medeverdachte [medeverdachte] werden geboekt onder [medeverdachte] Vastgoed of [medeverdachte] Real Estate BV. Meestal werden de betalingen ingeboekt en werd de factuur doorgestuurd. Dit ging in overleg met verdachte.
Getuige [getuige 6], werkzaam als ontwikkelaar binnen de [medeverdachte] Group, heeft verklaard dat hij wel eens facturen op zijn bureau kreeg die geen betrekking hadden op zijn werkzaamheden of zijn projecten. Hiermee ging getuige dan naar verdachte of naar medeverdachte [medeverdachte]. Als zij zeiden dat het akkoord was, zette getuige zijn paraaf op de factuur. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hadden vaak samen overleg, wat voor getuige een reden was ook verdachte te benaderen met zijn vragen omtrent facturen die niet klopten. Zij waren intensief bij elkaar betrokken.
Getuige [getuige 3], werkzaam als projectleider binnen de [medeverdachte]-Group voor het project te Frankrijk, heeft verklaard dat verdachte hem instrueerde over de financiële aspecten, waaronder op welke naam een project moest staan. Het kwam regelmatig voor dat getuige een aantal weken later van verdachte te horen kreeg dat het niet zo handig was om een project op een bepaalde BV te boeken en dat het project op een andere BV gezet moest worden. Als er een factuur binnenkwam nam verdachte contact op met getuige met de mededeling dat het project op een andere BV moest. Hierop belde getuige de betreffende onderhoudspartij of de aannemers op met het verzoek een creditnota op te stellen. Verdachte gaf ook de instructies betreffende de werkomschrijving die op de facturen terecht moest komen. Het kwam wel voor dat getuige zag dat er leveringen op een factuur stonden van zaken die niet afgeleverd waren.
Uit de hierboven aangehaalde verklaringen, in samenhang met genoemde bewijsmiddelen, leidt de rechtbank af dat verdachte in de praktijk samen met zijn medeverdachte [medeverdachte] leiding gaf aan de [medeverdachte]-Group. Zij waren het aanspreekpunt van werknemers wanneer deze vragen hadden over binnengekomen facturen en zij bepaalden op welke projecten gefactureerd diende te worden.
De rechtbank is voorts van oordeel, gelet op voorgaande, dat verdachte in ieder geval tot eind 2007 verantwoordelijk was voor de aangiften omzetbelasting, nu getuige [getuige 5] pas per 1 januari 2008 in dienst trad bij de [medeverdachte]-Group. Uit de verklaring van verdachte volgt ook dat hij, op het moment dat [getuige 5] in dienst trad, slechts voor een deel ander werk ging doen en dus aangenomen kan worden dat verdachte zich ook nog met de administratie bezig hield. Daarbij heeft verdachte zelf verklaard dat de aangiften omzetbelasting voor [medeverdachte] Vastgoed BV, [medeverdachte] Vastgoed 7 BV, [medeverdachte] Vastgoed Alpha BV en [bedrijf 3], in 2005, 2006 en 2007 onder zijn verantwoording zijn ingediend.
Het op (laten) maken van facturen in weerwil van de werkelijkheid is opzettelijk gedaan. Verdachte heeft als financieel controller van genoemde vennootschappen opzettelijk valse facturen in de bedrijfsadministraties opgenomen op basis waarvan hij vervolgens onjuiste aangiften omzetbelasting heeft gedaan. Gelet op de positie van verdachte binnen het bedrijf is het opzet van verdachte zonder meer toe te rekenen aan [medeverdachte] Vastgoed 5 BV, [bedrijf 3], [bedrijf 1], [medeverdachte] Vastgoed Alpha B. en [medeverdachte] Vastgoed 7 BV en is niet van belang of hij al dan niet daadwerkelijk zelf deze facturen heeft opgemaakt, dan wel de omzetbelasting heeft opgemaakt en ingediend.
Van feitelijk leidinggeven aan de aan verdachte ten laste gelegde strafbare feiten is sprake indien:
a. de verdachte maatregelen ter voorkoming van die gedraging achterwege heeft gelaten, hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden was en hij
b. bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die gedraging zich zou voordoen, zodat hij die gedraging opzettelijk heeft bevorderd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, gezien het vorenstaande, door zijn handelen niet alleen geen maatregelen genomen ter voorkoming van de verboden gedragingen van de rechtspersonen, maar deze gedragingen ook bevorderd. De rechtbank zal verdachte dan ook veroordelen voor het feitelijk leidinggeven aan het medeplegen van valsheid in geschrift door [medeverdachte] Vastgoed 5 BV, [bedrijf 1], [bedrijf 3], en [medeverdachte] Vastgoed Alpha BV, alsmede het feitelijk leidinggeven aan het medeplegen van het opzettelijk onjuist doen van belastingaangiften voor de omzetbelasting door [medeverdachte] Vastgoed 7 BV en [medeverdachte] Vastgoed Alpha BV.
Het onjuist doen van belastingaangiften
Door de verdediging is, ten aanzien van de feiten opgenomen onder 6 en 7 op de tenlastelegging, aangevoerd dat de Nederlandse fiscus geen nadeel heeft ondervonden nu de gewraakte BTW-bedragen in Frankrijk opgegeven hadden moeten worden. Deze bedragen zijn evenwel ten onrecht als Nederlandse BTW in rekening gebracht, maar hierdoor is Nederlandse BTW ontvangen en ook aan de fiscus afgedragen, zodat de Nederlandse fiscus geen nadeel heeft ondervonden of zal ondervinden.
De rechtbank stelt vast dat BTW in rekening is gebracht bij in Nederland gevestigde vennootschappen, waarvan medeverdachte [medeverdachte] bestuurder/directeur was en waarvan verdachte financieel directeur was, terwijl het in feite om privé uitgaven ging ten behoeve van medeverdachte [medeverdachte]. Enkel om die reden hadden de BTW-bedragen niet als voorbelasting in de aangiften omzetbelasting opgenomen mogen worden. Dit is wel gebeurd, hetgeen tot gevolg had dat te weinig belasting werd geheven. Dat de werkzaamheden in Frankrijk hebben plaatsgevonden doet daar niet aan af.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
[medeverdachte] Vastgoed 5 BV in de periode van 16 februari 2006 tot 2 maart 2010 te Zeist
tezamen en in vereniging met een ander een deel van de bedrijfsadministratie ten name van [medeverdachte] Vastgoed 5 BV - zijnde dat deel van die bedrijfsadministratie een samenstel van
geschriften dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – valselijk heeft opgemaakt , immers heeft zij, [medeverdachte] Vastgoed 5 BV telkens tezamen en in vereniging met een ander toen daar telkens opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in dat deel van die bedrijfsadministratie opgenomen en verwerkt acht vervalste facturen, volgens factuuropdruk telkens afkomstig van [getuige 8] Bouwbedrijf BV (D-1-018, D-1-019, D-1-020 , D-1-021, D-1-003-d + D-1-022, D-1-003-e + D-1-023), telkens ter zake van de levering van goederen en het verrichten van diensten, terwijl de levering van goederen en het verrichten van diensten zoals op de facturen voornoemd vermeld in werkelijkheid telkens niet hebben plaatsgevonden, immers op die facturen was telkens in strijd met de waarheid als werkomschrijving opgenomen 'Maximus te [naam]' en in strijd met de waarheid als tenaamstelling opgenomen '[medeverdachte] Vastgoed 5 BV' zulks telkens met het oogmerk om dat samenstel van geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, zulks terwijl hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven aan die gedragingen;
2.
[bedrijf 1] in de periode van 2 oktober 2007 tot 2 maart 2010 te Zeist tezamen en in vereniging met een ander een deel van de bedrijfsadministratie ten name van [bedrijf 1] - zijnde dat deel van die bedrijfsadministratie een samenstel van geschriften dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – valselijk heeft opgemaakt, immers heeft zij, [bedrijf 1] tezamen en in vereniging met een ander toen daar opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in dat deel van die bedrijfsadministratie opgenomen en verwerkt een vervalste factuur, volgens factuuropdruk afkomstig van [bedrijf 4] (D-3-039) ter zake van de levering van goederen en het verrichten van diensten, terwijl de levering van goederen en het verrichten van diensten zoals op de factuur voornoemd vermeld, in werkelijkheid niet heeft plaatsgevonden, immers op die factuur was in strijd met de waarheid als werkomschrijving opgenomen 'keuken voor project [bedrijf 1] te Utrecht' en in strijd met de waarheid als tenaamstelling opgenomen '[bedrijf 1]'), zulks met het oogmerk om dat samenstel van geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken zulks terwijl hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven aan die gedragingen;
3.
[medeverdachte] Vastgoed Alpha BV in de periode van 17 maart 2006 tot 2 maart 2010 te Zeist tezamen en in vereniging met een ander een deel van de bedrijfsadministratie ten name van [medeverdachte] Vastgoed Alpha BV – zijnde dat deel van die bedrijfsadministratie een samenstel van geschriften dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – valselijk heeft opgemaakt, immers heeft zij, [medeverdachte] Vastgoed Alpha BV, telkens tezamen en in vereniging met een ander, toen daar telkens opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in dat deel van die bedrijfsadministratie opgenomen en verwerkt een valse/vervalste factuur, volgens factuuropdruk telkens afkomstig van [bedrijf 4] (D-2-1055, D-2-1056, D-2-1057, D-2-1058, D-2-1059, D-2-1060, D-2-1061, D-2-1062, D-2-1063, D-2-1064, D-2-1065, D-2-1066, D-2-1067, D-2-1068, D-2-1069, D-2-1070, D-2-1071, D-2-1072, D-2-1073, D-2-1074, D-2-1075, D-2-1076, D-2-1077, D-2-1078, D-2-1079) telkens ter zake van de levering van goederen en het verrichten van diensten, terwijl de levering van goederen en het verrichten van diensten zoals op de factuur voornoemd vermeld, in werkelijkheid telkens niet hebben plaatsgevonden, immers op die facturen was telkens in strijd met de waarheid als werkomschrijving opgenomen 'de verbouwing en renovatie van het Nassauhuis te Zeist' en in strijd met de waarheid als tenaamstelling opgenomen '[medeverdachte] Vastgoed Alpha
BV' zulks telkens met het oogmerk om dat samenstel van geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken zulks terwijl hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven aan die gedragingen;
4.
[bedrijf 3] in de periode van 20 februari 2006 tot 2 maart 2010 te Zeist tezamen en in vereniging met een ander een deel van de bedrijfsadministratie ten name van [bedrijf 3] - zijnde dat deel van die bedrijfsadministratie een samenstel van geschriften dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – valselijk heeft opgemaakt -, immers heeft zij, [bedrijf 3] telkens tezamen en in vereniging met een ander toen daar telkens opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in dat deel van die bedrijfsadministratie opgenomen en verwerkt zes, valse/vervalste facturen, volgens factuuropdruk telkens afkomstig van [bedrijf 9] (D-2-4000, D-2-4001, D-2-4002, D-2-4003, D-2-4004, D-2-4008) telkens ter zake van de levering van goederen en het verrichten van diensten, terwijl de levering van goederen en/of het verrichten van diensten zoals op de facturen voornoemd vermeld, in werkelijkheid telkens niet hebben plaatsgevonden, immers op die facturen was telkens in strijd met de waarheid als werkomschrijving opgenomen 'advieswerkzaamheden ten behoeve van 20 woningen te Elst' en in strijd met de waarheid als tenaamstelling opgenomen '[bedrijf 3]', zulks telkens met het oogmerk om dat samenstel van geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken zulks terwijl hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven aan die gedragingen;
5.
[medeverdachte] Vastgoed 7 BV in de periode van 1 november 2006 tot 1 oktober 2007 in Nederland tezamen en in vereniging telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet op inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de Omzetbelasting over de aaneengesloten perioden van oktober 2006 tot en met augustus 2007 ten name van [medeverdachte] Vastgoed 7 BV onjuist heeft gedaan, immers heeft hij verdachte voornoemd en/of zijn mededader telkens opzettelijk op de bij de Belastingdienst ingeleverde aangiftebiljetten omzetbelasting over genoemde perioden telkens een onjuist bedrag aan voorbelasting opgegeven, door de omzetbelasting vermeld op de facturen D-2-2042, D-2-2043, D-2-2044, D-2-2045, D-2-2046, D-2-2047, D-2-2048, D-2-2049, D-2-2050, D-2-2051 afkomstig van Bouw en Aannemingsbedrijf B.C. Drost BV, op te nemen in die aangiften, terwijl die facturen geen betrekking hadden op [medeverdachte] Vastgoed 7 BV en op werkzaamheden die ten behoeve van [medeverdachte] Vastgoed 7 BV waren verricht zulks terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven zulks terwijl hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven aan die gedragingen;
6.
[medeverdachte] Vastgoed Alpha BV (onderdeel van de Fiscale Eenheid [medeverdachte] Vastgoed BV,
[bedrijf 8], c.s.) in de periode van 1 april 2006 tot en met 1 december 2006 in Nederland tezamen en in vereniging telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de Omzetbelasting over de aaneengesloten perioden maart 2006 tot en met juli 2006 en oktober 2006 ten name van [medeverdachte] Vastgoed Alpha BV (onderdeel van de Fiscale Eenheid [medeverdachte] Vastgoed BV, [bedrijf 8], c.s.) onjuist heeft gedaan, immers heeft hij verdachte voornoemd en/of zijn mededader telkens opzettelijk op de bij de Belastingdienst ingeleverde aangiftebiljetten omzetbelasting over genoemde perioden telkens een onjuist bedrag aan voorbelasting opgegeven, door de omzetbelasting vermeld op de facturen D-2-1055, D-2-1056, D-2-1057, D-2-1058, D-2-1059, D-2-1060, D-2-1061, D-2-1062, D-2-1063, D-2-1064, D-2-1065, D-2-1066, D-2-1067, D-2-1068, D-2-1069, D-2-1070, D-2-1071, D-2-1072, D-2-1073, D-2-1074, D-2-1075, D-2-1076, D-2-1077, D-2-1078, D-2-1079 afkomstig van Bouw en Aannemingsbedrijf B.C. Drost BV op te nemen in die aangiften, terwijl die facturen geen betrekking hadden op [medeverdachte] Vastgoed Alpha BV (onderdeel van de Fiscale Eenheid [medeverdachte] Vastgoed BV, [bedrijf 8], c.s.) en op werkzaamheden die ten behoeve van [medeverdachte] Vastgoed Alpha BV (onderdeel van de Fiscale Eenheid [medeverdachte] Vastgoed BV, [bedrijf 8], c.s.) waren verricht, zulks terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, zulks terwijl hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven aan die gedragingen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1, 2, 3 en 4: Telkens, medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Feiten 5 en 6: Telkens, opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij de strafmaat rekening te houden met de positie van verdachte binnen de [medeverdachte] Group ten tijde van de ten laste gelegde feiten, en de cultuur die binnen het bedrijf heerste. Daarnaast heeft de raadsman bepleit rekening te houden met de afdoening die andere verdachten in het onderhavig onderzoek hebben genoten. Deze verdachten kunnen min of meer op gelijke voet met verdachte gesteld worden, doch zij zijn niet gedagvaard, maar hebben een transactieaanbod gekregen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich in zijn functie als financieel controller van diverse vennootschappen meerdere malen en gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan belastingfraude en valsheid in geschrift. Deze feiten hadden tot doel om privékosten van medeverdachte [medeverdachte] ten laste te laten komen van de aan medeverdachte [medeverdachte] gelieerde vennootschappen, zodat BTW teruggevorderd kon worden van de fiscus. Verdachte heeft er met zijn handelen toe bijgedragen dat de fiscus en daarmee ook de Staat der Nederlanden en de samenleving voor een aanzienlijk geldbedrag van ruim een miljoen euro, zijn benadeeld. Om dit te bewerkstelligen heeft verdachte anderen ertoe aangezet valse facturen op te maken, zodat deze in de bedrijfsadministratie van de vennootschappen opgenomen konden worden. Door op een dergelijke wijze te handelen, heeft verdachte ook derden meegetrokken in de frauduleuze handelwijzen. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij op een dergelijke wijze heeft gehandeld. Wel houdt de rechtbank er rekening mee dat de gepleegde strafbare feiten hoofdzakelijk tot doel hadden medeverdachte [medeverdachte] financieel te bevoordelen en verdachte hiervan niet zelf rechtstreeks heeft geprofiteerd .
Door het handelen van verdachte is het vertrouwen dat moet kunnen worden gesteld in bepaalde geschriften, waaronder facturen, en het vertrouwen in de aangifte door de belastingplichtige ernstig geschaad. Verdachte heeft bewerkstelligd dat zijn medeverdachte en tevens werkgever [medeverdachte], die het ogenschijnlijk in materiële zin aan niets ontbrak, zich kon verrijken.
In het onderzoek, dat uiteindelijk heeft geleid tot de strafrechtelijke vervolging van verdachte, zijn meerdere personen als verdachte aangemerkt. De meesten van deze verdachten hebben in overleg met het openbaar ministerie een transactie aanvaard. Allereerst wenst de rechtbank op te merken dat de keuze om in een strafzaak een transactie aan te bieden, dan wel over te gaan tot dagvaarden, valt binnen het vervolgingsmonopolie van het openbaar ministerie. Daarnaast kan de zaak tegen verdachte niet op gelijke voet gesteld worden met de zaken waarin getransigeerd is. Verdachte heeft zich immers als leidinggevende schuldig gemaakt aan belastingfraude en valsheid in geschrift, waarbij het initiatief gedeeltelijk bij verdachte lag. Alleen al gelet op de positie van verdachte in vergelijking tot de positie van de overige betrokken personen, is de rechtbank van oordeel dat niet gesproken kan worden van gelijke gevallen. Om die reden zal de rechtbank in de strafmaat geen rekening houden met het feit dat in een aantal zaken is getransigeerd.
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte rekening gehouden met een e verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 24 januari 2011, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten in aanraking is gekomen met politie en justitie.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies d.d. 30 augustus 2011 dat ten behoeve van verdachte is opgemaakt en waaruit volgt dat verdachte op geen der leefgebieden problemen heeft, zodat begeleiding dan wel behandeling niet geadviseerd is. De kans op recidive wordt door de Reclassering laag ingeschat, waarbij door de Reclassering wel wordt opgemerkt dat verdachte thans nog werkzaam is binnen de [medeverdachte] Group waar de strafbare gedragingen hebben plaatsgevonden. Dit kan de kans op recidive mogelijk verhogen, aldus de Reclassering.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 47, 51, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 68 en 69 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1, 2, 3 en 4: Telkens, medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Feiten 5 en 6: Telkens, opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick, voorzitter, mr. J.M. Bruins en mr. J. Ebbens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. drs. P.A.B. Kleemans, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 april 2012.