ECLI:NL:RBUTR:2012:BV9951

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
26 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
321173 / KG ZA 12-166
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting Veemarktcomplex door gemeente Utrecht

In een kort geding heeft de rechtbank Utrecht op 26 maart 2012 geoordeeld dat de gemeente Utrecht het Veemarktcomplex mag sluiten en de overeenkomsten met de Belangenvereniging Automarkt Utrecht (BAU) en andere ondernemers kan beëindigen. De BAU had de gemeente aangeklaagd om de sluiting van het complex tegen te houden, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente voldoende redenen had om de exploitatie te beëindigen. De gemeente had in 2005 al besloten tot herontwikkeling van het terrein, en de sluiting was uitgesteld om de standplaatshouders de kans te geven alternatieven te vinden. De voorzieningenrechter verwierp het verweer van de BAU dat de sluiting onrechtmatig was en dat de gemeente onvoldoende rekening had gehouden met hun belangen. De rechtbank oordeelde dat de gemeente de nodige voorbereidingen had getroffen voor de sloop van het complex en dat de BAU c.s. voldoende tijd hadden gehad om hun bedrijfsvoering aan te passen. De vorderingen van de BAU c.s. werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten van de gemeente Utrecht, die op € 1.391,00 werden begroot.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handel en kanton
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 321173 / KG ZA 12-166
Vonnis in kort geding van 26 maart 2012
in de zaak van
1. de vereniging BELANGENVERENIGING AUTOMARKT UTRECHT,
gevestigd te Utrecht,
2. [eiser sub 2], h.o.d.n. [eiser sub 2] Auto’s,
wonende te [woonplaats],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ORGANISATIEBURO [eiser sub 3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
eisers,
advocaten mr. P. de Boorder en mr. G.J.M. de Jager te Rotterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE UTRECHT,
zetelend te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. J.M. van Noort te Utrecht.
Partijen zullen hierna BAU c.s., dan wel BAU, [eiser sub 2] en [eiser sub 3] enerzijds en de gemeente Utrecht anderzijds genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding (met acht producties)
- de door de gemeente Utrecht overgelegde (vier) producties
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van BAU c.s.
- de pleitnota van de gemeente Utrecht.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. BAU heeft blijkens haar statuten tot doel het bevorderen van de instandhouding van de automarkt te Utrecht (bij voorkeur op het Veemarktterrein), het verrichten van al hetgeen bijdraagt tot het optimaal functioneren daarvan, een en ander ten behoeve van al degenen, die in de ruimste zin des woord in de uitoefening van een beroep of bedrijf daarbij rechtstreeks belang hebben. Zij tracht dit doel te bereiken onder meer door het fungeren als overlegpartner namens de leden, door te bevorderen dat de vaste standplaatshouders lid worden van de vereniging en door alle overige wettige middelen, waaronder begrepen het voeren van rechtsgedingen. De leden van de BAU zijn allen standplaatshouder op het Veemarktcomplex te Utrecht.
[eiser sub 2] is standplaatshouder en lid van de BAU.
[eiser sub 3] is evenementenhouder, die is aangesloten bij de Vereniging Gebruikers Veemarkt (verder: VGV), en huurt het Veemarktcomplex gedurende 30 dagen per jaar voor diverse activiteiten.
2.2. De Automarkt Utrecht bestaat sinds 1930 en is sinds 1970 gevestigd op het Veemarktcomplex. Iedere dinsdag worden circa 1.000 occasions verhandeld met een jaaromzet van meer dan € 300.000.000,-. Het Veemarktcomplex bestaat uit een aantal opstallen (onder meer evenementenhallen, kantoorgebouwen en een horecavoorziening), alsmede een omvangrijke buitenruimte. Het complex is gelegen aan de noordoostelijke rand van de gemeente Utrecht.
2.3. Het Veemarktcomplex is eigendom van de gemeente. De gemeente verhuurt standplaatsen aan de standplaatshouders. Op de huurovereenkomsten zijn de Voorwaarden gebruik Automarkt 1998 van toepassing.
2.4. Op 1 september 2005 heeft de gemeenteraad ingestemd met het raadsvoorstel voor herontwikkeling van het Veemarktterrein, inhoudende de sloop van het Veemarktcomplex ten behoeve van woningbouw. Het raadsbesluit luidt - voor zover van belang - als volgt:
“De raad van de gemeente Utrecht, gelet op het voorstel van b. en w. d.d. 16 augustus 2005 besluit:
1. de Veemarkt naar de locatie Haarrijn in Leidsche Rijn te verplaatsen:
a. tenzij uit een nadere rapportage aan de commissie Stedelijke Ontwikke-ling blijkt dat op basis van locatie, werkgelegenheid, exploitatieuitkomst en beheersvorm betere alternatieven voorhanden zijn;
b. deze rapportage nog voor de begrotingsbehandeling aan de raad voor
te leggen. (…)
5. te bepalen dat de kapitaalslasten van de onder punt 4. genoemde dekking van circa EUR 21 miljoen vanaf het eerste exploitatiejaar door de Dienst Stadsbeheer gedekt moet worden uit de extra opbrengsten uit de verhuur; (…)”
2.5. Bij brief van 21 november 2005 heeft de gemeente de standplaatshouders het volgende bericht:
“Bijgaand treft u de factuur aan over het eerste kwartaal 2006 voor de huur van uw stand-plaatsen op de automarkt. Zoals u kunt zien zijn de tarieven verhoogd tot € 462,63 per standplaats per kwartaal, exclusief BTW. Deze verhoging heeft enerzijds te maken met de aanpassingen van de tarieven aan het kostenpeil en anderzijds het geleidelijk aanpassen van de tarieven aan een marktconform tarief.”
2.6. Tijdens een vergadering van de Raadscommissie voor Verkeer en Beheer d.d. 8 juli 2008 heeft de wethouder, de heer R. Giesberts, de volgende uitspraak gedaan: “De tarieven voor de automarkt zijn verhoogd in overleg met de BAU. Daar was aan gekoppeld dat er
nieuwbouw zou plaatsvinden. Nu dat niet het geval is, zal dit verrekend moeten worden.”
2.7. Op 4 september 2008 heeft de gemeenteraad besloten de exploitatie van het Vee-marktcomplex met ingang van 31 december 2010 te beëindigen om de herontwikkeling van de wijk Voordorp Zuid voor woningbouw mogelijk te maken. Verplaatsing van de auto-markt naar een alternatieve locatie in Utrecht wordt door de gemeenteraad niet haalbaar geacht. Wel is door de gemeenteraad een motie aangenomen, inhoudende dat het college van burgemeester en wethouders wordt verzocht om in overleg met de huurders te zoeken naar alternatieve locaties.
Alternatieve locaties zijn tot op heden niet gevonden.
2.8. Bij brief van 26 november 2008 heeft de gemeente Utrecht aan (onder meer) [eiser sub 2] het volgende meegedeeld:
“De gemeenteraad van Utrecht heeft op 4 september 2008 besloten de exploitatie van het Veemarktcomplex op 1 januari 2011 te beëindigen. (…) Er is gekozen voor een ruime ter-mijn om tot de beëindiging van de exploitatie over te gaan. Daardoor hebben de gebruikers van het Veemarktcomplex ruim gelegenheid alternatieven te vinden. De gemeenteraad heeft op 4 september een motie aanvaard die uitspreekt dat de gemeente waar gewenst helpt zoeken naar een alternatieve locatie en, indien nodig, gesprekken voert met andere gemeen-ten. Particuliere initiatieven ten behoeve van alternatieve locaties binnen Utrecht dienen waar mogelijk te worden gefaciliteerd. (…)
Met u is een overeenkomst gesloten, die mits opgezegd vóór 1 december 2008 eindigt op 31 december 2008.
Bij deze zeg ik, overeenkomstig de met u gesloten overeenkomst, uw overeenkomst inzake de toewijzing van standplaatsen op de automarkt Utrecht op, zodat deze eindigt op 31 decem-ber 2008. Per deze datum dient u de standplaats dan ook ontruimd aan de gemeente op te leveren met inachtneming van het daaromtrent in de wet en de overeenkomst bepaalde.
De gemeente is echter bereid met u een nieuwe overeenkomst te sluiten onder de voorwaar-de als vermeld in de bijgevoegde Model-overeenkomst inzake toewijzing van standplaatsen voor auto’s op de automarkt Utrecht”,. In essentie komt de nieuwe overeenkomst erop neer, dat u tot 1 juli 2010 recht behoudt met betrekking tot standplaats(en) tegen betaling van een gebruikelijke vergoeding.
Op 1 juli 2010 eindigt uw betalingsverplichting voor het gebruik van de standplaats(en) en verkrijgt u een overeenkomst van bruikleen om niet voor de standplaats(en) tot en met 31 december 2010. Uiterlijk per 31 december 2010 dient u uw standplaats(en) leeg en ont-ruimd aan de gemeente op te leveren. (…)
Indien u de nieuwe overeenkomst niet uiterlijk op 31 december 2008 bij ons heeft onder-tekend, eindigt uw overeenkomst met betrekking tot uw standplaats(en) per 31 december 2008 en houdt uw recht op een standplaats(en) ook echt op en moet de standplaats(en) worden ontruimd.”
2.9. Om ontruiming van de standplaatsen te kunnen realiseren heeft de gemeente met de individuele gebruikers afspraken gemaakt over het gebruik van de standplaatsen tot 1 janu-ari 2011. Vanaf 1 januari 2010 kunnen de autohandelaren gratis gebruik maken van de standplaats. Naar aanleiding van door standplaatshouders gemaakte bezwaren heeft de gemeente besloten de sluiting van het Veemarktcomplex met zes maanden uit te stellen, dat wil zeggen tot 1 juli 2011.
Nadien is deze termijn nog een paar keer verlengd, laatstelijk tot 1 april 2012.
2.10. Bij besluit van 6 oktober 2011 heeft de raad van de gemeente Utrecht het gewijzig-de bestemmingsplan ‘Veemarkt’ en het bijbehorende vaststellingsbesluit vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de BAU op 14 december 2011 een beroepschrift ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.11. Op 6 februari 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders een omge-vingsvergunning ter zake het slopen verleend voor de opstallen op het Veemarktcomplex. Tegen dit besluit hebben BAU c.s., althans heeft de BAU, een bezwaarschrift ingediend. Voorts hebben (heeft) zij bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht, sector bestuursrecht, verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
3. Het geschil
3.1. BAU c.s. vorderen bij vonnis, bij wege van voorlopige voorziening en uitvoerbaar bij voorraad, de gemeente Utrecht te gebieden het Veemarktcomplex ook na 1 april 2012 geopend te houden:
1) totdat een alternatieve locatie met draagvlak onder de leden, waaraan wordt voldaan in-dien de meerderheid van de leden van de BAU met de locatie heeft kunnen instemmen, is gevonden en in gebruik kan worden genomen, althans
2) tot twaalf maanden na dit vonnis, althans
3) voor een in goede justitie te bepalen periode.
Verder vorderen BAU c.s. om de gemeente Utrecht te gebieden aan de leden van de BAU en de VGV, als ook aan [eiser sub 3] een overeenkomst aan te bieden op grond waarvan zij ge-rechtigd zijn het Veemarktcomplex te gebruiken voor hun activiteiten, waarbij de gemeente Utrecht gehouden is de laatste overeenkomst die tussen de leden en de gemeente is gesloten als uitgangspunt te nemen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 10.000,- per (gedeelte van een) dag, met veroordeling van de gemeente Utrecht in de kosten van de procedure.
3.2. De gemeente Utrecht voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De gemeente Utrecht heeft als verweer aangevoerd dat de aard van de bij deze pro-cedure betrokken belangen zich verzetten tegen bundeling en dat de BAU dus niet op grond van artikel 3:305a BW in haar vorderingen kan worden ontvangen, nu deze belangen te di-vers zijn. De voorzieningenrechter wijst er in dit verband op dat de BAU een ruime doel-stelling kent, die erop neerkomt dat zij de belangen behartigt van alle standplaatshouders in de ruimste zin van het woord en dat zij dit doel onder meer kan bereiken door het voeren van procedures. Niet valt in te zien waarom de onderhavige vordering, die tot doel heeft om het Veemarktcomplex langer open te houden, waarmee de activiteiten ter plaatse kunnen worden voortgezet, niet onder deze doelstelling zou vallen. Dit verweer wordt derhalve verworpen.
4.2. De voorzieningenrechter stelt vast dat er geen sprake meer is van (duur-)overeen-komsten voor onbepaalde tijd. Hiertoe wordt gewezen op het besluit van de raad van de ge-meente Utrecht van 4 september 2008, als ook op voormelde brief van de gemeente Utrecht van 26 november 2008. In dit kader wijst de voorzieningenrechter verder op het vonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 14 april 2010, welk vonnis door het gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, is bekrachtigd bij arrest van 18 oktober 2011, waarin (onder meer) is geoordeeld dat de gemeente Utrecht de overeenkomsten heeft kun-nen opzeggen en heeft kunnen vervangen door overeenkomsten voor bepaalde tijd.
4.3. De vraag die thans dan ook voorligt is of de gemeente Utrecht redelijkerwijs heeft kunnen besluiten om de exploitatie van het Veemarktcomplex definitief per 1 april 2012, de datum waarop de laatstelijk gesloten overeenkomst voor bepaalde tijd ziet, te beëindigen.
4.4. BAU c.s. hebben aangevoerd dat deze sluiting jegens hen onrechtmatig is, althans dat in de feiten en omstandigheden besloten ligt dat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, “waaraan met name ten grondslag ligt de dubieuze en ondui-delijke wijze van besluitvorming en het totale gebrek aan inhoud van de afspraken die de gemeente met de VWE heeft gemaakt alsmede het gebrek aan onderbouwing van de nood-zaak om thans tot sluiting over te gaan.”, aldus BAU c.s.
4.5. Onder verwijzing naar voormeld vonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 14 april 2010 en het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 18 oktober 2011, waar-tegen geen cassatieberoep is ingesteld zodat hetgeen het Hof in dit arrest heeft geoordeeld onder meer tussen [eiser sub 2] en de gemeente Utrecht gezag van gewijsde heeft gekregen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat in dit geding voldoende is komen vast te staan dat de gemeente Utrecht redelijkerwijs heeft kunnen besluiten om het Veemarktcomplex als zo-danig te sluiten en de (duur-)overeenkomsten met BAU c.s. te beëindigen. Het gegeven dat deze sluiting een aantal maal is uitgesteld, maakt dit niet anders, te minder nu daarbij tel-kens is herhaald dat de verlenging van de openstelling zag op een beperkte periode. Verder is de voorzieningenrechter genoegzaam gebleken dat deze verlengingen nodig waren om tot een zorgvuldige - nadere - besluitvorming ter zake de verplaatsing van het Veemarktcom-plex, althans de automarkt, te komen, waarbij ook de belangen van BAU c.s. in ogenschouw moesten worden genomen. Ten slotte acht de voorzieningenrechter hierbij van belang dat BAU c.s. door de verlengingen niet in hun belangen zijn geschaad, nu zij daardoor geduren-de een langere periode in Utrecht hun bedrijfsvoering hebben kunnen voortzetten. Gelet hierop wordt de stelling van BAU c.s. dat er sprake zou zijn van een onrechtmatige sluiting verworpen.
4.6. De voorzieningenrechter ziet voorts niet in op grond waarvan BAU c.s. zich op het standpunt stellen dat er sprake is van een dubieuze en onduidelijke besluitvorming. Hiertoe wordt in de eerste plaats overwogen dat al in 2005 door de raad van de gemeente Utrecht is besloten om de Veemarkt met alle activiteiten te verplaatsen en dat nadien duidelijk is ge-worden dat hiervoor in de gemeente Utrecht geen plaats (meer) is. Verder acht de voorzie-ningenrechter hierbij van belang dat uit hetgeen partijen hebben overgelegd en ter zitting hebben aangevoerd voldoende is gebleken dat de gemeente Utrecht (ook) BAU c.s. heeft betrokken bij de hele gang van zaken wat betreft de verplaatsing van de Veemarkt, hetgeen onder meer blijkt uit de nadien gesloten overeenkomsten voor bepaalde tijd. Van dubieuze of onduidelijke besluitvorming is dan ook niet, althans in onvoldoende mate, gebleken.
Voor zover BAU c.s. hiermee hebben bedoeld te stellen dat de ter zitting aan de orde ge-stelde krant, die (kennelijk) afkomstig was van VWE, ‘dubieus’ was en heeft geleid tot het niet doorgaan van de verplaatsing naar de gemeente Lingewaard, is de voorzieningen-rechter van oordeel dat de gemeente Utrecht genoegzaam heeft aangetoond dat zij hierbij op generlei wijze was betrokken en dat de - vermeende schadelijke - gevolgen hiervan niet aan de gemeente Utrecht kunnen worden tegengeworpen. Ook de stelling van BAU c.s. dat (medewerkers van) de gemeente Utrecht (medewerkers van) de gemeente Lingewaard zo-danig ’hebben bewerkt’ dat de steun voor een verplaatsing van de automarkt naar Bemmel is weggevallen, is van een onvoldoende onderbouwing voorzien.
Deze stellingen van BAU c.s. worden dan ook verworpen.
4.7. BAU c.s. hebben aangevoerd dat de gemeente Utrecht onvoldoende rekening heeft gehouden met hun belangen en dat een onjuiste belangenafweging heeft plaatsgevonden. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter dat van de zijde van de gemeente Utrecht in voldoende mate aannemelijk is gemaakt dat zij de nodige voorbereidingen heeft getroffen om te beginnen met de werkzaamheden, die moeten leiden tot het bouwrijp maken van de grond en dat zij er dus belang bij heeft om op 1 april 2012 weer te kunnen beschik-ken over haar eigendom. Hierbij heeft de gemeente Utrecht erop gewezen dat de feitelijke sloopwerkzaamheden, waarvoor inmiddels een omgevingsvergunning is verleend en waarbij de verwachting is dat de voorzieningenrechter van de sector bestuursrecht van deze recht-bank binnen afzienbare tijd een uitspraak zal doen op het ingediende verzoek om een voor-lopige voorziening, staan gepland voor 1 mei 2012. Op voorhand is in dit geding niet geble-ken dat deze omgevingsvergunning zal worden geschorst. Het had op de weg van BAU c.s. gelegen om hieromtrent nadere feiten en omstandigheden aan te voeren. Daarvan is de voorzieningenrechter niet gebleken.
Verder heeft de gemeente Utrecht in dit kader terecht en op goede gronden aangevoerd dat de thans gevoerde procedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet in de weg staat aan de geplande sloopwerkzaamheden. Hierbij overweegt de voorzieningen-rechter nog dat het ingestelde beroep de werking van het bestemmingsplan niet schorst en dat gesteld noch gebleken is dat dienaangaande een verzoek om een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8.4 van de Wet ruimtelijke ordening, is ingediend bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Ten aanzien van de belangen van BAU c.s. wijst de voorzieningenrechter erop dat noch uit de overgelegde stukken, noch uit hetgeen zij ter zitting hebben aangevoerd, is gebleken dat de sluiting van het Veemarktcomplex zal leiden tot het einde van hun onderneming. De gemeente Utrecht heeft aangevoerd dat de standplaatshouders allemaal terecht kunnen in Beverwijk. [eiser sub 2] heeft dienaangaande ter zitting aangevoerd dat hij zijn werkzaamheden zal verplaatsen naar Emsbüren (Duitsland) en van andere standplaatshouders is inmiddels bekend geworden dat zij hun werkzaamheden zullen voortzetten in Beverwijk.
Ook wat betreft de evenementenhouders, zoals [eiser sub 3], is niet, althans in onvoldoende mate, komen vast te staan dat de sluiting van het Veemarktcomplex zal leiden tot het einde van hun onderneming. Dat vervangende locaties, zoals het Jaarbeurscomplex, niet zo goed-koop zijn, doet hieraan niet af. Ook ten aanzien van de evenementenhouders overweegt de voorzieningenrechter dat zij al geruime tijd, en in ieder geval vanaf medio 2005, weten dat het ‘ooit is afgelopen’, zoals de gemeente Utrecht terecht heeft gesteld, zodat ook zij vol-doende in de gelegenheid zijn geweest om vervangende locaties te vinden.
De voorzieningenrechter overweegt voorts nog dat BAU c.s., mede door de genoemde verlengingen, inmiddels voldoende tijd hebben gehad om maatregelen te nemen met betrekking tot de verplaatsing van hun bedrijfsvoering, zodat er ook geen aanleiding bestaat om het er zitting gevraagde uitstel van drie tot zes maanden te honoreren.
4.8. De stelling van BAU c.s. dat de voorgestelde locatie in Beverwijk niet de instem-ming van de (leden van de) BAU krijgt, maakt het vorenstaande niet anders, nu deze instem-ming geen voorwaarde is voor de onderhavige sluiting van de Veemarkt.
4.9. Ten slotte kan de voorzieningenrechter BAU c.s. niet volgen in hun stelling dat zij een jaar hebben verloren door het optreden van de gemeente Utrecht, nu uit niets is gebleken dat de gemeente Utrecht BAU c.s. heeft gehinderd in het vinden van een of meer alter-natieve locaties.
4.10. Al het vorenstaande leidt tot het oordeel dat de vorderingen van BAU c.s. moeten worden afgewezen.
4.11. BAU c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente Utrecht worden begroot op:
- griffierecht € 575,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.391,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. weigert de gevorderde voorzieningen,
5.2. veroordeelt BAU c.s. in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente Utrecht tot op heden begroot op € 1.391,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de 14e dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.AE. Uniken Venema en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2012.?