Parketnummers: 16/600030-11; 16/430979-08 (vordering tenuitvoerlegging); 16/425616-09 (vordering tenuitvoerlegging); 16425419-09 (vordering tenuitvoerlegging); 16/425418-09 (vordering tenuitvoerlegging); 16/601227-09 (vordering tenuitvoerlegging) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 maart 2012
[verdachte],
geboren op [1990] te [geboorteplaats],
wonende aan het [adres] te [woonplaats],
thans uit andere hoofde gedetineerd in het Huis van Bewaring wolvenplein te Utrecht.
Raadsman mr. P.F. Emmelot, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 18 april 2011 en 8 maart 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte,door roekeloos of erg onvoorzichtig te rijden, zonder rijbewijs en met meer dan de maximaal toegestane hoeveelheid alcohol in zijn bloed, een ongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer] werd gedood. Subsidiair is het verwijt: een auto besturen met een te hoog bloedalcoholgehalte, rijden zonder rijbewijs en de veiligheid van het verkeer in gevaar brengen.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder primair ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde kan komen. Verdachte stelt dat hij 35 km/uur heeft gereden.
Misschien heeft de verdachte meer dan 35 km/uur gereden, maar zeker geen 60 km per uur, verdachte heeft in ieder geval niet harder gereden dan de toegestane snelheid van 60 km/uur.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de exacte snelheid van de Volkswagen niet vastgesteld kan worden, nu de diverse onderzoeken verschillende uitkomsten laten zien en onvolledig zijn. Voorts is de afstand tussen het punt waarop verdachte is gekeerd en de plaats van het ongeval (50 tot maximaal 100 meter) te kort om een hoge snelheid te bereiken.
In de tweede versnelling is het niet mogelijk hard te rijden.
De processen-verbaal B en C verschillen wat betreft de snelheid bij 4000 toeren en houden niets in over de afstand die nodig is om die maximale snelheid te bereiken. De getuigen verklaren niet over een heel hoog toerental.
Dat de airbags niet in werking zijn getreden en er geen sporen zijn op de autogordels wijst op een geringe vertraging.
Er zijn getuigen die niets verklaren over een hoge snelheid.
Op basis van het dossier en de getuigenverklaringen kan niet uitgesloten worden dat verdachte wel met groot licht heeft gereden, immers kan het lampje van het groot licht ook na het ongeval gebroken zijn. Voorts is de exacte plaats van de botsing niet vastgesteld en kan daardoor niets met alle verkregen gegevens gedaan worden. In dit verband wijst de raadsman op een mail van 9 januari 2011 van [A] aan verbalisanten van de verkeerspolitie.
Ook de onvoorzichtige gedragingen, zoals vereist voor bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde, kunnen niet bewezen worden. Dit was totaal niet voorzienbaar.
Overtreding van de artikelen 8 en 107 Wegenverkeerswet kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Vaststaande feiten en omstandigheden
De rechtbank is bij haar beoordeling uitgegaan van de volgende, door wettige bewijsmiddelen onderbouwde, feiten en omstandigheden:
Verdachte heeft verklaard dat hij op 8 januari 2011 op een personeelsfeest in De Klaveet in Achterveld is geweest, samen met [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt dat verdachte hier het latere slachtoffer [slachtoffer] bedoelt) en [getuige 1] en [getuige 2] (de rechtbank begrijpt dat verdachte hier [getuige 2] bedoelt). Door verschillende mensen wordt die avond gedronken, verdachte heeft 2 bier en 2 whisky gedronken. Als men later die nacht wegrijdt ontstaat er onenigheid als [slachtoffer] zelf gaat rijden.
Verdachte, die geen rijbewijs heeft, rijdt in de auto van [slachtoffer] terug naar de Klaveet om hulp te halen. Hij rijdt vervolgens weer terug om [slachtoffer] en Shahdan te zoeken. Hij vindt ze niet, rijdt verder, keert op een bepaald punt en rijdt terug. Onderweg komt hij [getuige 1] tegen, verdachte rijdt verder naar [slachtoffer] en [getuige 2]. De weg is aardedonker en er was geen straatverlichting. Op een gegeven moment ziet hij [slachtoffer]. Op het moment dat hij [slachtoffer] ziet remt hij vol met de voetrem en de handrem. Er volgt een botsing tussen de auto en [slachtoffer].
Uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat de politie op 9 januari 2011 om ongeveer 00.41 uur een melding krijgt van een aanrijding met letsel bij de Klaveet te Achterveld. Ter plaatse treft men op de Asschatterweg te Achterveld een blauwe Volkswagen Golf (hierna mede aan te duiden als: de Volkswagen) met schade aan de linkervoorzijde. Naast de auto ligt in de berm een man met ernstig aangezichtsletsel. Het slachtoffer, [slachtoffer], is op 9 januari 2011 in het ziekenhuis aan zijn verwondingen overleden.
Een van de ter plaatse aanwezigen zei dat hij de bestuurder was. De verdachte gaf op te zijn genaamd [verdachte].
Op 9 januari 2011 te 1.40/1.41 uur is bij verdachte een ademalcoholgehalte vastgesteld van 160 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht.
Verdachte heeft dus gereden terwijl hij niet in het bezit was van een rijbewijs en hij heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 8 lid 3 en lid 4 van de Wegenverkeerswet 1994, op grond waarvan het wettelijk niet toegestaan is om te rijden met ademalcoholgehalte van meer dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht.
4.3.2 Bewijsoverwegingen
De centrale vraag voor de rechtbank is of het aan het verkeersgedrag van verdachte te wijten is dat het ongeval heeft plaatsgevonden en zo ja, welke mate van schuld verdachte daaraan heeft. De rechtbank let daarbij op het volgende.
Omstandigheden
Ter plaatse van het ongeval bestaat de Asschatterweg uit een rechte rijbaan met één rijstrook van ongeveer 2,5 meter breed, met aan weerszijden een fietssuggestiestrook van ongeveer 1,35 meter breed. Het ongeval vond plaats bij nacht. Ter plaatse van het ongeval was geen straatverlichting aanwezig. Ongeveer 400 meter voorbij de plaats van het ongeval en ongeveer 100 meter voor de plaats van het ongeval stond een lantaarnpaal.
Voetgangers/weggebruikers
Uit de verklaring van verdachte volgt dat hij er van op de hoogte was dat zich op de weg waarover hij reed, zich in ieder geval één of meer voetgangers konden bevinden.
Gevoerde verlichting
Uit onderzoek aan de verlichting van de Volkswagen Golf is gebleken dat het lampje van het groot licht links een zogenaamde koude breuk vertoonde, hetgeen betekent dat de gloeidraad gebroken is terwijl deze niet heet was, dus terwijl het licht niet brandde.
Ter plaatse is geconstateerd dat na het ongeval de dimverlichting van de auto brandde.
De spiraal van het dimlicht uit de linkerkoplamp was gebroken, met vervorming die kan optreden bij doorsmelten in hete toestand .
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, de verklaring van verdachte dat hij ten tijde van het ongeval groot licht voerde, niet aannemelijk.
De verdediging heeft aangevoerd dat de spiraal van het lampje van het groot licht mogelijk na het ongeval op enig moment gebroken is.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman nu niet gesteld of gebleken is dat de Volkswagen na het ongeval een zodanige schok heeft ondergaan dat daardoor de gloedraad van het lampje is gebroken.
Zicht
Uit onderzoek is gebleken dat, indien bij de Volkswagen alleen dimlicht gevoerd wordt, het zicht ’s nachts ter plaatse van het ongeval zodanig is dat een voetganger vanaf minder dan 34 meter zichtbaar is.
Snelheid
Op het wegdek nabij de plaats van het ongeval zijn lakdeeltjes aangetroffen.
De visuele kenmerken en de chemische samenstelling van de vier verflagen van het aangetroffen lakdeeltje en de lak van de Volkswagen zijn niet van elkaar te onderscheiden.
De breukranden van een gevonden lakdeeltje pasten in de breukranden van ontbrekende lak op de Volkswagen.
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat de aangetroffen lakdeeltjes afkomstig zijn van de Volkswagen.
De verbalisanten hebben de ervaring opgedaan dat aangetroffen lakdelen op een plaats voorbij het botspunt worden aangetroffen (tenzij de wind gevoelsmatig kracht heeft, wat niet zo was).Het is waarschijnlijker dat de lakdeeltjes na het ongeval op deze plaats neer zijn gekomen, dan dat deze werden getransporteerd door aanwezigen op de plaats van het ongeval, want: het aangetroffen lakdeeltje was heel en vlak, als er overheen gelopen/gereden was zou er een afdruk van de oneffen ondergrond moeten zijn. De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat het botspunt gelegen was op, dan wel -bezien vanuit de rijrichting van verdachte- voor de plaats waar de lakdelen zijn aangetroffen
De verdachte heeft voorts verklaard dat hij vol is gaan remmen met hand- en voetrem toen hij het slachtoffer zag en dat hij al remde voor het moment van de botsing.
Het voertuig is na het ongeval en voor het onderzoek van de verkeerspolitie (omstreeks 1.15 uur) niet verplaatst.
Uit het voortgaande trekt de rechtbank de conclusie dat voor de berekening van de snelheid op het punt van de botsing kan worden uitgegaan van een remweg die (tenminste) de afstand bedraagt van de lakdeeltjes tot de plaats waar het linkervoorwiel van de Volkswagen na de botsing tot stilstand is gekomen bedraagt. Op grond van de verklaring van de verdachte kan voorts er voorts van worden uitgegaan dat hij reeds op het botspunt vol met hand- en voetrem remde, zodat bij die berekening geen rekening behoeft te worden gehouden met de reactietijd van verdachte of zijn voertuig.
Uitgaande van die afstand en rekening houdend met de gemeten maximale remvertraging van de Volkswagen (indien er geremd wordt met de voetrem en de handrem), bedroeg de snelheid van de Volkswagen op het moment van de botsing minimaal 70,9 km/u en maximaal 72 km/u.
De rechtbank constateert dat voormelde bevindingen overwegend aansluiten bij de verklaringen zoals deze door diverse getuigen zijn afgelegd over de snelheid waarmee verdachte volgens diverse getuigen ongeveer gereden zou hebben:
- [getuige 1] heeft - zakelijk weergegeven – verklaard: Ik zag dat die jongen met volle snelheid wegreed. Ik denk dat de jongen wel 80 km/u reed.
- [getuige 2] heeft - zakelijk weergegeven – verklaard: Ik zag dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt dat getuige hier verdachte [verdachte] bedoeld) in de auto ons tegemoet kwam rijden. Ik zag dat hij niet stopte, maar gewoon doorreed. Ik weet niet hoe snel hij reed, maar volgens mij ging het best hard. Als ik het moet schatten, lag de snelheid tussen de 50 km/u en de 80 km/u.
- [getuige 3] heeft - zakelijk weergegeven – verklaard: Ik hoorde een auto over de Asschatterweg aan komen rijden uit de richting van Achterveld. Ik kreeg door het geluid het idee dat de auto er aardig de vaart in had.
- [getuige 4] heeft - zakelijk weergegeven – verklaard: Kort daarop hoorde ik een hoog toerental van een auto en ik kon aan het geluid horen dat er een voertuig met flinke vaart naderde. Ik hoorde geluid van rechts van de Asschatterweg. Ik keek tussen de bomen door en ik kon redelijk goed een aantal koplampen zien naderen . Ik zag dat de auto vrij hard ging, ik schat zo’n 60 tot 80 km/u..
De rechtbank gaat er, gelet op het vorenstaande, vanuit dat de snelheid van de Volkswagen op het moment van de botsing ongeveer 70 km/u bedroeg.
Anders dan de verdediging wil, is deze snelheid mogelijk in de tweede versnelling.
De raadsman heeft aangevoerd dat de afstand vanaf het punt waarop verdachte de Volkswagen gekeerd zou hebben tot de plaats van het ongeval, op basis van de verklaringen van getuigen [getuige 2] en [getuige 1], 50 tot maximaal 100 meter bedraagt en te kort is om een snelheid van 70 km/u of meer te bereiken.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de GPS coördinaten, afkomstig uit het navigatiesysteem dat ten tijde van het ongeval in de Volkswagen aanwezig was en aanstond, blijkt de Volkswagen zich de laatste 15 seconden voor de botsing heeft verplaatst over een afstand van ca 200-240 meter.
Het betoog van de raadsman dat het feit dat de airbags niet in werking traden en de autogordels geen sporen vertonen leidt niet tot een ander oordeel: van de autogordels kon niet worden vastgesteld of deze gebruikt waren en van de airbags wordt gesteld dat een hoge vertraging nodig is om deze te activeren en de Golf daaraan door de aanrijding niet “onderhevig was” hetgeen de rechtbank aldus begrijpt dat daarvoor een extern inwerkende vertraging vereist is.
De verwijzing naar de mail van [A] treft evenmin doel, reeds omdat dit een zeer voorlopig consult betrof, waarbij de verklaring van de verdachte en de nadere gegevens over de lakdeeltjes niet meegenomen konden worden.
Conclusie
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat verdachte op 9 januari 2011 te Achterveld, als bestuurder van een personenauto rijdende over de Asschatterweg zich schuldig heeft gemaakt aan een aan zijn schuld te wijten ongeval, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is komen te overlijden.
Verdachte heeft immers, terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde en niet in het bezit was van een rijbewijs, in een voor hem onbekende personenauto gereden op een voor hem onbekende smalle en donkere weg met een snelheid van ongeveer 70 km/u, terwijl het verdachte bekend was dat zich op de weg één of meerdere voetgangers konden bevinden. Verdachte voerde op dat moment alleen dimlicht, waarbij hij minder dan 34 meter zicht had (op voetgangers).
Verdachte heeft met een hogere snelheid gereden dan, gelet op voornoemde situatie en omstandigheden, verantwoord was. Verdachte had immers zijn snelheid aan deze omstandigheden dienen aan te passen. Verdachte heeft daardoor het slachtoffer niet tijdig opgemerkt en is op hem ingereden.
De verklaring van de verdachte dat het slachtoffer, vanaf de rechterzijde van de weg komend, voor zijn auto gesprongen is, wordt door geen enkel bewijsmiddel ondersteund en is, gelet op het raakpunt (linker voorzijde van de auto) en gelet op de plaats waar de aanrijding plaatsvond (uiterste linkerzijde van de weg) niet aannemelijk. Overigens zou, naar het oordeel van de rechtbank, een bekwaam en nuchter chauffeur, rijdend met aangepaste snelheid en met groot licht, het voertuig binnen de zichtafstand tot stilstand hebben kunnen brengen, of tot zodanige snelheid kunnen terugbrengen dat een aanrijding niet deze ernstige gevolgen had gehad.
Gezien het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte door zo te handelen schuldig is aan het verkeersongeval, waarbij het handelen van verdachte als zeer onvoorzichtig en onoplettend aangemerkt wordt. De rechtbank is van oordeel dat het bovenstaande niet tot het oordeel leidt dat van roekeloosheid aan de zijde van verdachte sprake is geweest.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 09 januari 2011 te Achterveld, gemeente Leusden, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Asschatterweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer onvoorzichtig en onoplettend, terwijl hij verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank als bedoeld in artikel 8 van de wegenverkeerswet 1994 en terwijl aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994, geen rijbewijs was afgegeven voor het besturen van voornoemd motorrijtuig,
- te rijden met een hogere snelheid dan gezien de situatie en omstandigheden ter plaatse verantwoord was en
- het door hem bestuurde motorrijtuig niet tot stilstand te (kunnen) brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en (vervolgens)
- in botsing te komen met de voetganger [slachtoffer],
waardoor genoemde [slachtoffer] werd gedood, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, derde of vierde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl degene die schuldig is aan dit feit, verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8 lid 3 van deze wet;
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Over de geestesvermogens van verdachte is gerapporteerd door drs. J. Neeleman (psychiater) d.d. 19 maart 2011. Deze gedragskundige heeft bij verdachte een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken vastgesteld, welke stoornis ook aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde feit. Volgens de deskundige kan de verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd worden.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank constateert dat uit de rapportages of anderszins niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, met aftrek,
- een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 5 jaar.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de strafmaat geen standpunt ingenomen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Het is aan de schuld van verdachte te wijten dat er een verkeersongeval heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij, zonder dat hij in het bezit was van een rijbewijs, een auto is gaan besturen, nadat hij teveel alcohol had gedronken, en met veel te hoge snelheid heeft gereden dan, gelet op de omstandigheden, verantwoord was.
Het ongeval heeft voor de nabestaanden grote gevolgen, leidt tot blijvend verdriet.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring en de toelichting ter terechtzitting d.d. 8 maart 2012 blijkt dat zij nu, ruim een jaar later, nog steeds dagelijks worden geconfronteerd met het verlies van hun zoon, broer of partner en de psychische gevolgen daarvan.
Voor wat betreft de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 januari 2012, waaruit volgt dat verdachte meerdere malen is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Verdachte is onder andere meerdere malen veroordeeld voor het rijden zonder geldig rijbewijs, ter zake welke veroordelingen verdachte ten tijde van het plegen onderhavige feit in een proeftijd liep, hetgeen verdachte er kennelijk niet van weerhouden heeft om zich gedurende die proeftijden wederom aan een soortgelijk strafbaar feit schuldig te maken.
Ter terechtzitting d.d. 8 maart 2012 is geconstateerd dat verdachte thans gedetineerd zit ter zake diefstal met geweld voor welk feit verdachte op 2 maart jl door de Meervoudige Kamer in deze rechtbank is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, welk vonnis thans nog niet onherroepelijk is;
- het door de psychiater J. Neeleman d.d. 19 maart 2011 over verdachte opgemaakte rapport: Bij verdachte is een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken vastgesteld. Door de narcistische trekken heeft verdachte moeite de eigen rol in sociale situaties adequaat in te schatten . Dit gevoegd bij de impulsiviteit, versterkt door de alcoholinname (en mogelijk nog gefaciliteerd door de wat lage intelligentie, maakte hem kwetsbaar voor ondoordacht handelen. Het is aannemelijk dat de narcistische hoge eigendunk maakte dat verdachte zich als verantwoordelijke redder in nood zag, daarbij de randvoorwaarden als het hebben van een rijbewijs of het niet gedronken mogen hebben, ter zijde schuivend. Het verband tussen het tenlastegelegde en de gebrekkige ontwikkeling is slechts zeer marginaal. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag tot middelmatig.
- het omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 31 maart 2011
Zowel de deskundige als de reclassering hebben destijds geadviseerd aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met verplicht reclasseringscontact en ambulante behandeling. De reclassering heeft daarbij (d.d. 31 maart 2011) opgemerkt dat zij daarbij verdachte het voordeel van de twijfel wil geven.
De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden, in het geval van verdachte thans een gepasseerd station.
Het rapport van de reclassering d.d. 31 maart 2011 laat zien dat verdachte reeds veelvuldig met de hulpverlening in contact is geweest, doch dat dit tot op heden geen vruchten heeft afgeworpen. Verdachte heeft eerder voorwaardelijke straffen opgelegd gekregen, met daarbij reclasseringtoezicht en behandeling, doch dit heeft hem er niet van weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen. Voorts is de voorlopige hechtenis van verdachte in de onderhavige strafzaak op 24 maart 2011 onder voorwaarden geschorst, hetgeen verdachte er niet van weerhouden heeft zich tijdens die schorsing opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken, ter zake van welke feiten hij op 2 maart jl. is veroordeeld. De rechtbank heeft er dan ook geen vertrouwen in dat het wederom opleggen van reclasseringtoezicht met ambulante hulpverlening thans wel resultaat zal hebben.
De eis van de officier van justitie ligt in de lijn met hetgeen voor soortgelijke feiten wordt opgelegd.
De rechtbank vindt alles afwegende en rekening houden met de straffen die opgelegd zijn in soortgelijke zaken, een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden passend en geboden Een lagere gevangenisstraf zou een miskenning zijn van de ernst en de gevolgen van het bewezenverklaarde.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal de rechtbank tevens aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 jaren.
7 De benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich, mede namens de andere erfgenamen, als directe nabestaande van het overleden slachtoffer [slachtoffer] als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en vordert een schadevergoeding van € 4.987,721, zijnde directe kosten ten gevolge van de begrafenis van het slachtoffer in Marokko.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering geheel toe te wijzen met toepassing van de maatregel tot schadevergoeding
De verdediging heeft aangevoerd dat, gelet op haar betoog strekkende tot vrijspraak, de vordering van de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard dient te worden. Subsidiair is de verdediging van oordeel dat de vordering niet eenvoudig van aard is. Voorts dient ten aanzien van de nabestaanden gekeken worden of zij voegingsgerechtigd zijn; die mogelijkheid is beperkt, gelet op artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank is, van oordeel dat de directe nabestaanden conform het gestelde in artikel 51f, tweede lid Wetboek van Strafvordering in verband met art. 6:108, tweede lid , van het Burgerlijk Wetboek, voegingsgerechtigd zijn.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8 Het beslag
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen spullen bewaard dienen te blijven ten behoeve van de rechthebbende totdat er een onherroepelijk vonnis is.
De verdediging het omtrent de in beslag genomen voorwerpen geen standpunt ingenomen.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan de rechthebbende.
9 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft de ten uitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straffen die aan verdachte zijn opgelegd bij vonnis van:
- de kantonrechter d.d. 14 januari 2009, parketnummer 16/430979-08,
- de kantonrechter d.d. 1 juli 2009, parketnummer 16/425616-09,
- de kantonrechter d.d. 16 april 2009, parketnummer 16/425419-09 en
- de kantonrechter d.d. 16 april 2009, parketnummer 16/425418-09.
De vordering tenuitvoerlegging onder parketnummer 16/601227-09 dient afgewezen te worden.
De verdediging heeft gesteld dat het openbaar ministerie ten aanzien van de vorderingen niet ontvankelijk dient te worden verklaard nu de kantonrechter d.d. 3 augustus 2011 kennelijk een beslissing ten aanzien van voornoemde vorderingen heeft genomen, daar de parketnummers van voornoemde vorderingen op de appel akte van de zaak met parketnummer 16/070645-10 staan vermeld.
De rechtbank oordeelt als volgt. Het Openbaar Ministerie dient niet-ontvankelijk verklaard te worden in de vordering tenuitvoerlegging onder parketnummer 16/601227-09 , nu blijkens het uittreksel uit het documentatieregister reeds is besloten tot tenuitvoerlegging bij arrest van het gerechtshof te Arnhem van 4 januari 2011, dat 19 januari 2011 onherroepelijk is geworden.
De rechtbank overweegt dat niet vast is komen te staan dat op de overige vorderingen tenuitvoerlegging (onherroepelijk) beslist is. De raadsman heeft aangegeven dat hij nog geen zittingsdatum van het Gerechthof heeft vernomen. Voorts staat op het uittreksel van de justitiële documentatiedienst betreffende verdachte d.d. 27 januari 2012 onder parketnummer 16/070645-10 een niet onherroepelijke beslissing van de kantonrechter vermeld, echter er is geen – al dan niet onherroepelijke – beslissing op (één van) de voornoemde vorderingen tenuitvoerlegging vermeld.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in voornoemde vorderingen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zullen de vorderingen tot tenuitvoerlegging onder de parketnummers: 16/430979-08, 16/425616-09, 16/425419-09 en 16/425418-09 worden toegewezen.
De veroordeelde, die inmiddels meerderjarig is, komt niet meer in aanmerking voor de opgelegde jeugddetentie.
10 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14g, 63, 77k van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
11 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl degene die schuldig is aan dit feit, verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8 lid 3 van deze wet;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 14 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 4 jaar;
Beslag
gelast de teruggave aan de rechthebbende van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- een Volkswagen Golf, kenteken [kenteken],
- een navigatiesysteem, merk Tomtom.,
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 14 januari 2009 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/430979-08 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten 1 week jeugddetentie;
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 1 juli 2009 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/425616-09 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten 1 week jeugddetentie;
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 16 april 2009 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/425419-09 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten 1 week jeugddetentie;
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 16 april 2009 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/425418-09 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten 1 week jeugddetentie;
- verklaart het openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 16/601227-09;
- bepaalt dat de totale ten uitvoer te leggen jeugddetentie zal worden vervangen door gevangenisstraf voor de duur van 4 weken.
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 4.987,71 ter zake van materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [slachtoffer],
€ 4.987,71 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 59 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd; (BP.04)
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mr. A. Kuijer en mr. P.L.C.M. Ficq, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 maart 2012.
Mr. P.L.C.M. Ficq is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.