ECLI:NL:RBUTR:2012:BV9806

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
16 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 12-759
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor opslaghal met kantoorruimte

Op 16 maart 2012 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een omgevingsvergunning. De vergunninghouder, [bedrijf A], had op 18 januari 2012 een omgevingsvergunning verkregen voor het oprichten van een opslaghal met kantoorruimte op een perceel in [woonplaats]. Verzoeker, die bezwaar had gemaakt tegen dit besluit, vorderde een voorlopige voorziening omdat hij vreesde voor een toename van zwaar vrachtverkeer en de daarmee samenhangende aantasting van zijn woongenot.

Tijdens de zitting op 16 maart 2012 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van verzoeker gehoord, maar deze werden niet als voldoende gegrond beschouwd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de bezwaren van verzoeker niet in de weigeringsgronden van artikel 2.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) vielen. Dit betekende dat de vergunninghouder recht had op de verleende omgevingsvergunning, aangezien het bouwplan niet in strijd was met het bestemmingsplan "Bedrijventerrein IJsselveld".

De voorzieningenrechter benadrukte dat het oordeel over de voorlopige voorziening een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor een eventuele bodemprocedure. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en er werd geen rechtsmiddel tegen deze beslissing open gesteld. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, waarmee de vergunninghouder de mogelijkheid kreeg om met de bouw van de opslaghal te beginnen, ondanks de bezwaren van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 12/759
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 maart 2012 in de zaak tussen
[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montfoort, verweerder,
(gemachtigde: A. den Braven, werkzaam bij de gemeente Montfoort).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [bedrijf A], te [woonplaats], (gemachtigde: [B], directeur bij [bedrijf A]).
Procesverloop
Bij besluit van 18 januari 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [bedrijf A] (verder: vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een opslaghal met kantoorruimte op het perceel [adres] te [woonplaats], kadastraal bekend als gemeente [woonplaats], sectie [sectienummer] (hierna: het perceel).
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2012. Verzoeker is verschenen, vergezeld van zijn echtgenote, [C]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter - na een korte schorsing - mondeling uitspraak gedaan.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Overwegingen
1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet. Als een vergunninghouder van een vergunning gebruik maakt als deze nog geen formele rechtskracht heeft, dan gebeurt dat op eigen risico, ook als een verzoek tot schorsing van die vergunning is afgewezen.
3. Verzoeker heeft desgevraagd ter zitting toegelicht dat zijn bezwaren tegen onderhavige omgevingsvergunning bestaan uit vrees voor toename van zwaar vrachtverkeer met als gevolg een verdere aantasting van zijn woongenot.
4. Het bouwplan betreft het bouwen van een opslaghal met kantoorruimte met een afmeting van 205,49 meter lang, 60,88 meter breed en 11 meter hoog op het perceel.
Voor het realiseren van onderhavig bouwplan is een omgevingsvergunning vereist, omdat bouwen zonder omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verboden is. In artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo staan de situaties opgesomd waarin de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet worden geweigerd. Dit is onder meer het geval wanneer het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Doet zich geen van de weigeringsgronden voor als omschreven in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo, dan moet de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen worden verleend. Dit is het zogenoemde ‘limitatief-imperatieve stelsel’.
5. Het perceel heeft op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Bedrijventerrein IJsselveld” (het bestemmingsplan) de bestemming “Bedrijventerrein”.
Tussen partijen is niet in geschil - en ook de voorzieningenrechter gaat er vanuit - dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan.
6. De voorzieningenrechter stelt vervolgens vast dat de door verzoeker aangevoerde bezwaren niet voorkomen in het rijtje weigeringsgronden van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Dit heeft tot gevolg dat de door verzoeker naar voren gebrachte bezwaren geen doel treffen. Het punt van vrees voor toename van de verkeersbewegingen met als gevolg een mogelijk afname van het woongenot, moet worden geacht reeds te zijn afgewogen bij de totstandkoming van het bestemmingsplan. Verweerder heeft de door verzoeker naar voren gebrachte bezwaren dan ook niet bij de beoordeling van de aanvraag om de onderhavige omgevingsvergunning kunnen en mogen betrekken.
7. Nu het bouwplan ook overigens niet in strijd is met een van de andere in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde weigeringsgronden, was verweerder gehouden onderhavige omgevingsvergunning te verlenen.
8. De door verzoeker naar voren gebrachte gronden geven de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit zodanig gebrekkig is dat het in de heroverweging naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand zal kunnen blijven.
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Menger, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2012.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.