ECLI:NL:RBUTR:2012:BV9404

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
1 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/441169-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voordeel trekken uit bijstandsfraude door gezamenlijke huishouding

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 1 maart 2012, stond de verdachte terecht voor het opzettelijk profiteren van bijstandsuitkeringen die zijn echtgenote, medeverdachte, had verkregen door middel van bijstandsfraude. De tenlastelegging betrof de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 maart 2011, waarin de verdachte samen met zijn echtgenote een gezamenlijke huishouding voerde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op meerdere tijdstippen voordeel had getrokken uit de opbrengst van de door zijn echtgenote gepleegde fraude. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte een gevangenisstraf van 11 maanden zou krijgen, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 9 maanden op, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich gedurende een lange periode schuldig had gemaakt aan het profiteren van de bijstandsuitkering van zijn echtgenote, wat een ernstige schending van het sociale stelsel inhield. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals zijn leeftijd en gezondheid, bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/441169-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 maart 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1956] [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
raadsvrouw mr. M.S.F. Ilahibaks-Gulzar, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 februari 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 maart 2011 opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de inkomsten die zijn echtgenote [medeverdachte], met wie verdachte een gezamenlijke huishouding voerde, middels bijstandsfraude heeft verkregen.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de informatie van de gemeente Utrecht met betrekking tot de uitkering van medeverdachte en echtgenote [medeverdachte], de waarnemingen ter plaatse, de verklaringen van getuigen en van de medeverdachte ter zitting en tegenover de politie afgelegd.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank met betrekking tot de periode tot 15 februari 2006 niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op een door de echtgenote, medeverdachte [medeverdachte], gevoerde bezwaarprocedure tegen de gemeente Utrecht, waarbij is geconcludeerd dat in de periode 2004 en 2005 samenwoning niet is vast te stellen. De gemeente heeft dan ook haar vordering bijgesteld tot € 67.383,56. Het kan niet zo zijn dat de rechtbank dan tot een ander oordeel komt, aldus de raadsvrouw.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Aan medeverdachte [medeverdachte] is met ingang van 29 september 1998 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder toegekend, onder de verplichting om wijzigingen in haar persoonlijke en financiële omstandigheden of in haar gezinssituatie direct door te geven aan de verstrekker van de uitkering. Medeverdachte heeft de uitkering aangevraagd omdat zij door haar man, verdachte, was verlaten, hij geen financiële bijdrage meer aan het gezin leverde en haar ziektewetuitkering was geëindigd en een aanvraag voor WAO-uitkering was afgewezen.
Voorts is gebleken dat de medeverdachte in de periode vanaf 25 oktober 1999 tot en met 23 maart 2007 op de door haar ondertekende en ingeleverde inkomstenformulieren telkens heeft ingevuld dat zich geen wijziging in haar woonsituatie, gezinssamenstelling of burgerlijke staat heeft voorgedaan. Ook zijn de formulieren niet mede ingevuld en ondertekend door de partner, zoals voor gehuwden of personen die op andere wijze samenleven verplicht is.
Medeverdachte heeft op 13 juli 2007 een wijzigingsformulier ingeleverd omdat zij is verhuisd van [adres] naar het adres [adres]. Hierop heeft zij geen wijziging in het samenwonen met haar echtgenoot, verdachte, vermeld. Voorts heeft zij in de periode van 2007 tot en met 2010 diverse vormen van bijzondere bijstand aangevraagd zoals meermalen een langdurigheidstoeslag en bijzondere bijstand voor chronisch zieken waarbij zij geen opgave heeft gedaan van wijziging van haar leefsituatie.
Buurtonderzoek leverde de verklaring op van de buurvrouw op [adres], die al 19 jaar op dat adres woont en vertelt dat er op een gegeven moment een buitenlands gezin op nummer [nummer] kwam wonen, bestaande uit vader, moeder en drie kinderen. Zij herkent de man op de foto die haar wordt getoond als haar buurman en meent dat de man een WAO-uitkering had. De buurvrouw op [adres] verklaart dat op nummer [nummer] sinds 4 à 5 jaar een gezin woont en dat zij niet beter weet dan dat dit gezin bestaat uit vader, moeder en drie kinderen. De man heeft een blauwe Mercedes. Zij weet ook dat dit stel eerder op het [adres] heeft gewoond in een deel dat nu gesloopt is.
Er zijn waarnemingen verricht in de periode van 8 december 2009 tot en met 24 maart 2010. Uit deze waarnemingen ter plaatse blijkt dat de auto die op naam van verdachte staat, een Mercedes met het kenteken [kenteken], op diverse tijdtippen voor of in de directe nabijheid van de woning van de medeverdachte stond. Er zijn eveneens waarnemingen verricht in de periode van 18 oktober 2010 tot en met 22 oktober 2010 in de omgeving van het woonadres van de medeverdachte. Uit deze waarnemingen ter plaatse blijkt dat voornoemde auto in de ochtend en/of de avond voor of in de directe nabijheid van de woning van de medeverdachte stond. Er zijn nogmaals waarnemingen verricht in de periode van 21 januari 2011 tot en met 22 februari 2011. Uit deze waarnemingen ter plaatse blijkt dat genoemde Mercedes op diverse tijdstippen voor of in de directe nabijheid van de woning van de medeverdachte stond.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij weet dat zijn vrouw een bijstandsuitkering ontvangt. Hijzelf ontvangt sinds 2000 aanvankelijk een gedeeltelijke WAO-uitkering, een WW-uitkering en ZW-uitkering en thans een volledige WAO-uitkering. Nadat hem door de verhorende verbalisant is uitgelegd wat het begrip “hoofdverblijf” inhoudt, verklaart hij dat hij wel kan zeggen dat eigenlijk al weer vanaf september 1998 zijn hoofdverblijf bij zijn gezin is geweest, dat hij wel eens een dag of een paar dagen weg was, maar altijd weer terug kwam.
De medeverdachte heeft bij de politie verklaard dat zij in 1997 ernstige conflicten kreeg omdat haar man veel alcohol gebruikte en gokschulden had gemaakt, en dat haar man toen enige tijd elders verbleef. Hij miste zijn kinderen en is om die reden teruggekomen. Hij is eigenlijk maar een paar dagen weggeweest en is altijd meeverhuisd. Zij wist dat haar man een ziektewetuitkering had. Haar man weet dat zij leeft van een bijstandsuitkering. Zij doen beiden boodschappen en zorgen beiden voor hun thuiswonende gehandicapte dochter.
Aanvullende bewijsoverweging
De verdediging heeft betoogd dat niet uit te leggen is dat de strafrechter tot een ander oordeel komt dan het bestuursorgaan. De rechtbank volgt de verdediging daarin niet. De strafrechter is bij zijn oordeel over het ten laste gelegde feit niet gebonden aan een eerdere uitspraak van de bestuursrechter over de feiten danwel een vaststelling van feiten in een besluit van een bestuursorgaan. De strafrechter dient zich naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting daarover een zelfstandig oordeel te vormen.
Op grond van het hiervoor weergegeven bewijs komt de rechtbank tot het oordeel - kort gezegd - dat verdachte in de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 maart 2011 meermalen opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de opbrengst van de door zijn echtgenote gepleegde bijstandsfraude.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op meerdere tijdstippen in de periode van 01 januari 2001 tot en met 31 maart 2011, te Utrecht opzettelijk voordeel heeft getrokken uit hetgeen werd aangeschaft met door
misdrijf verkregen geld, te weten geld van (een) door [medeverdachte], met wie hij, verdachte, duurzaam een gezamenlijke huishouding voerde als bedoeld in de Algemene Bijstandswet en/of de Wet Werk en Bijstand, door middel van het (door die [medeverdachte]) opzettelijk niet voldoen aan de inlichtingenverplichting(en), uit hoofde van de Algemene Bijstandswet en/of de Wet Werk en Bijstand verkregen uitkering, welk geld geheel of gedeeltelijk werd besteed aan het huishouden waarvan hij, verdachte, deel uitmaakte;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel trekken, meermalen gepleegd.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat op grond van haar verweer dat slechts de periode vanaf 15 februari 2006 bewezen kan en mag worden verklaard, het nadeel ook veel lager is dan het door de officier van justitie gestelde nadeel van € 132.000,-. De gemeente heeft het nadeel verminderd is tot € 67.383,56, dit behoort volgens de verdediging te leiden tot vermindering van de strafmaat en wel zo dat een werkstraf van maximaal 240 uur kan worden opgelegd. De persoonlijke omstandigheden van haar cliënt, die ernstige gezondheidsklachten heeft en mede de zorg voor de thuiswonende meerderjarige geestelijk gehandicapte dochter heeft, zouden moeten leiden tot oplegging van een voorwaardelijke werkstraf.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan het opzettelijk voordeel trekken uit gelden die door zijn echtgenote, medeverdachte [medeverdachte], met wie hij samenwoonde, door uitkeringsfraude waren verkregen. Daarbij heeft verdachte zich welbewust ten behoeve van die uitkeringsfraude op andere adressen laten inschrijven dan zijn feitelijk woonadres, waar hij nagenoeg voortdurend samen met [medeverdachte] een gezamenlijke huishouding voerde. Door aldus te profiteren van de aan [medeverdachte] verstrekte uitkering heeft hij met haar misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat. De rechtbank merkt daarbij op dat een bijstandsuitkering bedoeld is om de mensen, die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Misbruik van sociale voorzieningen ondermijnt het sociale stelsel. Verdachte heeft van dit misbruik geprofiteerd en zich aldus ten koste van de maatschappij verrijkt. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het hem er niet om te doen was om er voordeel uit te trekken maar dat zijn echtgenote alles in het werk heeft gesteld om het voor haar kinderen goed te krijgen. Feitelijk heeft hij echter dankzij die uitkering zijn eigen inkomsten voor zichzelf kunnen houden en onder meer schulden kunnen aflossen zonder dat dit laste kwam van het gezinsbudget. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich bij zijn handelen niet heeft bekommerd om de belangen van de maatschappij en telkens weer heeft geprofiteerd van de bijstandsuitkering van [medeverdachte].
Een fraude van dergelijke duur rechtvaardigt een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden. Gelet op de duur van de periode waarin verdachte fraude heeft gepleegd en het bedrag dat ten onrechte aan de maatschappij is onttrokken, kan niet worden volstaan met een werkstraf en/of een voorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank zal in het voordeel van verdachte rekening houden met zijn leeftijd en gezondheidssituatie, en het onvoorwaardelijk deel om die reden beperken.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel trekken, meermalen gepleegd.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van drs. M.G.M. van Rijnstra, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 01 maart 2012.
Mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.