ECLI:NL:RBUTR:2012:BV9386

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
1 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/441168-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Langdurige bijstandsfraude door opzettelijk verzwijgen van gezamenlijke huishouding en vermogen

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 1 maart 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van langdurige bijstandsfraude. De verdachte heeft in de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 maart 2011 opzettelijk nagelaten de instantie die haar bijstandsuitkering verstrekte te informeren over haar gezamenlijke huishouding met een medeverdachte, alsook over haar vermogen, waaronder een appartement in Turkije. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende deze periode stelselmatig onjuiste inlichtingen heeft verstrekt en belangrijke wijzigingen in haar persoonlijke en financiële situatie niet heeft doorgegeven. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte een gevangenisstraf van 11 maanden zou krijgen, maar de verdediging pleitte voor een lagere straf op basis van persoonlijke omstandigheden en het verlaagde benadelingsbedrag. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verdachte schuldig was aan het ten laste gelegde feit, maar heeft haar vrijgesproken van het verzwijgen van het vermogen in de vorm van de woning in Turkije. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/441168-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 maart 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1956] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
raadsvrouw mr. M.S.F. Ilahibaks-Gulzar, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 februari 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 maart 2011 bijstandsfraude heeft gepleegd door telkens opzettelijk na te laten de instantie waarvan zij een uitkering kreeg te informeren dat zij de beschikking heeft over vermogen (een appartement in Turkije) en dat zij duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voerde met [medeverdachte] en aldus inkomsten had.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de informatie van de gemeente Utrecht met betrekking tot de uitkering van verdachte, de waarnemingen ter plaatse, de verklaringen van getuigen en van medeverdachte [medeverdachte] tegenover de politie afgelegd.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank met betrekking tot de periode tot 15 februari 2006 niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op een door haar cliënte gevoerde bezwaarprocedure tegen de gemeente Utrecht, waarbij is geconcludeerd dat in de periode 2004 en 2005 samenwoning niet is vast te stellen. De gemeente heeft dan ook haar vordering bijgesteld tot ruim € 67.383,56,- . Het kan naar de mening van de raadsvrouw niet zo zijn dat de rechtbank dan tot een ander oordeel komt.
De verdediging is voorts van mening dat haar cliënte moet worden vrijgesproken voor zover de tenlastelegging betreft het verzwijgen van vermogen in de vorm van een eigen woning in Turkije omdat de eigendomsakte van de woning niet op haar naam staat maar op naam van haar echtgenoot. Naar Turks recht behoort de woning dan niet tot het gemeenschappelijk vermogen. Op basis van het zogenoemde Schulz/Van Leerarrest is het Turks recht van toepassing op het huwelijksgoederen-regime.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Aan verdachte is met ingang van 29 september 1998 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder toegekend, onder de verplichting van verdachte wijzigingen in haar persoonlijke en financiële omstandigheden of in haar gezinssituatie direct door te geven aan de verstrekker van de uitkering. Verdachte heeft de uitkering aangevraagd omdat zij door haar man was verlaten, hij geen financiële bijdrage meer aan het gezin leverde en haar ziektewetuitkering was geëindigd en een aanvraag voor WAO-uitkering was afgewezen. Voorts is gebleken dat verdachte in de periode vanaf 25 oktober 1999 tot en met 23 maart 2007 op de door haar ondertekende en ingeleverde inkomstenformulieren telkens heeft ingevuld dat zich geen wijziging in haar woonsituatie, gezinssamenstelling of burgerlijke staat heeft voorgedaan. Ook zijn de formulieren niet mede ingevuld en ondertekend door de partner, zoals voor gehuwden of personen die op andere wijze samenleven verplicht is.
Zij heeft op 13 juli 2007 een wijzigingsformulier ingeleverd omdat zij is verhuisd van [adres] naar het adres [adres]. Hierop heeft zij geen wijziging in het samenwonen met haar echtgenoot, medeverdachte [medeverdachte], vermeld. Voorts heeft zij in de periode van 2007 tot en met 2010 diverse vormen van bijzondere bijstand aangevraagd zoals meermalen een langdurigheidstoeslag en bijzondere bijstand voor chronisch zieken waarbij zij geen opgave heeft gedaan van wijziging van haar leefsituatie.
Buurtonderzoek leverde de verklaring op van de buurvrouw op [adres], die al 19 jaar op dat adres woont en vertelt dat er op een gegeven moment een buitenlands gezin op nummer [nummer] kwam wonen, bestaande uit vader, moeder en drie kinderen. Zij herkent de man op de foto die haar wordt getoond als haar buurman en meent dat de man een WAO-uitkering had. De buurvrouw op [adres] verklaart dat op nummer [nummer] sinds 4 à 5 jaar een gezin woont en dat zij niet beter weet dan dat dit gezin bestaat uit vader, moeder en drie kinderen. De man heeft een blauwe Mercedes. Zij weet ook dat dit stel eerder op het [adres] heeft gewoond in een deel dat nu gesloopt is.
Er zijn waarnemingen verricht in de periode van 8 december 2009 tot en met 24 maart 2010. Uit deze waarnemingen ter plaatse blijkt dat de auto die op naam van de medeverdachte staat, een Mercedes met het kenteken [kenteken], op diverse tijdtippen voor of in de directe nabijheid van de woning van verdachte stond. Er zijn eveneens waarnemingen verricht in de periode van 18 oktober 2010 tot en met 22 oktober 2010 in de omgeving van het woonadres van verdachte. Uit deze waarnemingen ter plaatse blijkt dat voornoemde auto in de ochtend en/of de avond voor of in de directe nabijheid van de woning van verdachte stond. Er zijn nogmaals waarnemingen verricht in de periode van 21 januari 2011 tot en met 22 februari 2011. Uit deze waarnemingen ter plaatse blijkt dat genoemde Mercedes op diverse tijdstippen voor of in de directe nabijheid van de woning van verdachte stond.
De medeverdachte heeft bij de politie verklaard dat hij weet dat zijn vrouw een bijstandsuitkering ontvangt. Hijzelf ontvangt sinds 2000 aanvankelijk een gedeeltelijke WAO-uitkering, een WW-uitkering en ZW-uitkering en thans een volledige WAO-uitkering. Nadat hem door de verhorende verbalisant is uitgelegd wat het begrip “hoofdverblijf” inhoudt, verklaart hij dat hij wel kan zeggen dat eigenlijk al weer vanaf september 1998 zijn hoofdverblijf bij zijn gezin is geweest, dat hij wel eens een dag of een paar dagen weg was, maar altijd weer terug kwam.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij in 1997 ernstige conflicten kreeg omdat haar man veel alcohol gebruikte en gokschulden had gemaakt, en dat haar man toen enige tijd elders verbleef. Hij miste zijn kinderen en is om die reden teruggekomen. Hij is eigenlijk maar een paar dagen weggeweest en is altijd meeverhuisd. Zij werd door haar man mishandeld en door hem gedwongen om een uitkering aan te vragen. Zij wist dat haar man een ziektewetuitkering had. Zij doen beiden boodschappen en zorgen beiden voor hun thuiswonende gehandicapte dochter.
Aanvullende bewijsoverweging
De verdediging heeft betoogd dat niet uit te leggen is dat de strafrechter tot een ander oordeel komt dan het bestuursorgaan. De rechtbank volgt de verdediging daarin niet. De strafrechter is bij zijn oordeel over het ten laste gelegde feit niet gebonden aan een eerdere uitspraak van de bestuursrechter over de feiten danwel een vaststelling van feiten in een besluit van een bestuursorgaan. De strafrechter dient zich naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting daarover een zelfstandig oordeel te vormen.
Op grond van het hiervoor weergegeven bewijs komt de rechtbank tot het oordeel - kort gezegd - dat verdachte in de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 maart 2011 bijstandsfraude heeft gepleegd door telkens opzettelijk na te laten de instantie waarvan zij een uitkering kreeg te informeren dat zij duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voerde met [medeverdachte] en aldus inkomsten had.
Gedeeltelijke vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat het appartement, dat op naam van haar man staat, behoort tot haar eigen vermogen. De rechtbank zal haar van dat onderdeel vrijspreken.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op meerdere tijdstippen in de periode van 01 januari 2001 tot en met 31 maart 2011 te Utrecht, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 65 van de Algemene Bijstandswet en/of artikel 17 van de Wet werk en Bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de
vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Algemene Bijstandswet en/of de Wet Werk en Bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft zij, verdachte, opzettelijk geen opgave van en/of verzwegen dat zij, verdachte, duurzaam een gezamenlijke huishouding heeft/ had gevoerd met [medeverdachte] en/of (aldus uit dien hoofde) inkomsten had en/of te goed had;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
In strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot de bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl zij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar recht op een verstrekking, dan wel voor de hoogte of duur van een dergelijke verstrekking, meermalen gepleegd.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden. Hij is daarbij uitgegaan van een nadeel van € 132.000,-, een correctie op het door de gemeente in het proces-verbaal aangegeven bedrag van € 156.201,99, omdat een deel inmiddels is verjaard.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat op grond van haar verweer dat slechts de periode vanaf 15 februari 2006 bewezen kan en mag worden verklaard, het nadeel ook veel lager is dan het door de officier van justitie gestelde nadeel van € 132.000,- . De gemeente heeft het nadeel verminderd tot € 67.383,56,-. Dit behoort volgens de verdediging te leiden tot vermindering van de strafmaat en wel zo dat een werkstraf van maximaal 240 uur kan worden opgelegd. De persoonlijke omstandigheden van haar cliënte, die in het nauw zat omdat haar echtgenoot het gezinsgeld elders besteedde en het gezin met de schulden oplaadde, de zorg voor haar thuiswonende meerderjarige geestelijk gehandicapte dochter en de gezondheidstoestand van verdachte zelf – zij lijdt aan hoge bloeddruk - zouden moeten leiden tot oplegging van een voorwaardelijke werkstraf.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan uitkeringsfraude door gedurende een periode van meer dan 10 jaar stelselmatig onjuiste inlichtingen te verstrekken aan de verstrekker van haar bijstandsuitkering. Immers heeft zij telkens welbewust verzwegen dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met haar echtgenoot en vader van haar kinderen. Door aldus te handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat. Een uitkering is bedoeld om de mensen, die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Misbruik van sociale voorzieningen ondermijnt het sociale stelsel. De rechtbank rekent verdachte aan dat zij gedurende een zeer lange periode welbewust heeft gefraudeerd. Zij heeft op vele momenten een bewuste afweging moeten maken omtrent hetgeen zij aan inlichtingen aan de gemeente zou verstrekken en telkens verzwegen dat haar echtgenoot, die eigen inkomsten had, deel uitmaakte van het gezin. Dat verdachte zich – zo heeft zij gesteld - daarbij niet heeft gerealiseerd dat zij zich aan een strafbaar feit schuldig maakte en in haar ogen handelde in het belang van haar gezin doet daar aan niet af. Dat het betreffende bestuursorgaan op grond van haar bevindingen een lager benadelingsbedrag heeft vastgesteld doet daaraan evenmin af.
Een fraude van dergelijke duur en omvang rechtvaardigt een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden. Gelet op de duur van de periode waarin verdachte fraude heeft gepleegd en het bedrag dat ten onrechte aan de maatschappij is onttrokken, kan in beginsel niet worden volstaan met een werkstraf en/of een voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank houdt bij de strafoplegging in het voordeel van verdachte rekening met haar persoonlijke omstandigheden zoals door de raadsvrouwe naar voren is gebracht, waaronder de zorg voor haar dochter, en met haar blanco strafblad. De rechtbank zal verdachte een werkstraf opleggen en een voorwaardelijke gevangenisstraf.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 227b van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
In strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot de bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl zij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar recht op een verstrekking, dan wel voor de hoogte of duur van een dergelijke verstrekking, meermalen gepleegd.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van drs. M.G.M. van Rijnstra, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 01 maart 2012.
Mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.