parketnummer: 16/711852-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 maart 2012
[verdachte],
geboren op [1973] te [geboorteplaats],
gedetineerd PI Amsterdam HvB Havenstraat,
raadsvrouw mr. E. Kolokatsi, advocaat te Amersfoort.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 februari 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging, die ter terechtzitting is gewijzigd, is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. samen met de medeverdachte op 7 maart 2011 te Breukelen een hoeveelheid goederen, waaronder een pinpas, heeft gestolen, waarbij zij het slachtoffer aan handen en voeten hebben vastgebonden, een pistool op hem hebben gericht, zijn ogen en mond met tape hebben afgeplakt en de deur naar buiten hebben gebarricadeerd,
en /of
op dezelfde plaats en tijd samen met de medeverdachte het slachtoffer hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een vuurwapen op hem te richten;
2. samen met de medeverdachte op 7 maart 2011 te Maarssen met de gestolen pinpas een geldbedrag van € 500,- heeft gepind;
3. primair: op of omstreeks 18/19 juli 2011 te Utrecht heeft geprobeerd in te breken bij [bedrijf],
subsidiair: omstreeks 18 juli 2011 te Utrecht een of meer ruiten en/of kozijnen toebehorende aan [bedrijf] heeft vernield en/of beschadigd.
3 De voorvragen
Met betrekking tot de geldigheid van de dagvaarding zal de rechtbank deze, voor zover het betreft het onder 3 primair tenlastegelegde nietig verklaren, nu daarin geen uitvoeringshandelingen van de ten laste gelegde poging tot inbraak zijn opgenomen.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat zij ten aanzien van feit 3 het primair ten laste gelegde bewezen acht. De officier van justitie baseert zich daarbij op de aangiften, de resultaten van het DNA-onderzoek, de overige bevindingen in het dossier, en de verklaringen van de verdachten.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van – kort gezegd – de diefstal met geweld omdat bij verdachte het oogmerk daarop ontbrak. Hij heeft niets gemerkt van wegnemingshandelingen en begreep pas toen hij onderweg was naar Maarssen dat de medeverdachte in het bezit was van een pinpas met bijbehorende pincode.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten:
Wanneer in de hiernavolgende bewijsoverweging wordt verwezen naar een paginanummer, betreft dit (tenzij anders vermeld) een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, onderdeel van proces-verbaal nummer PL0971/2011-052252 tot en met PL0971/2011-052252D, en doorgenummerd van 1 tot en met 345.
Op 7 maart 2011 kwam [slachtoffer 1], aangever, rond 12.00 uur aan bij zijn recreatie/tuinhuisje aan de [adres] in Breukelen. Aangever riep verschillende keren of er iemand was, omdat hij achter de deur een geluid dacht te horen. Toen er niet gereageerd werd, pakte hij uit voorzorg een riek. Plotseling ging de deur open en stond een man, mede-verdachte [medeverdachte], in de deuropening. [medeverdachte] heeft de riek vastgepakt, waarna ermee geduwd en getrokken werd. Het slachtoffer pakte met zijn andere hand zijn mobiele telefoon om zo snel mogelijk te bellen, maar is zijn telefoon verloren. [medeverdachte] riep tegen een andere man, [verdachte] (verdachte), “doe iets”.
[verdachte] heeft toen een (imitatie)pistool uit zijn jaszak gehaald en dat op het slachtoffer gericht. Het slachtoffer voelde zich op dat moment door [verdachte] en door het vuurwapen dat op hem werd gericht, ernstig bedreigd. Hij was bang dat er op hem geschoten zou worden. Hij heeft toen de riek losgelaten.
Het slachtoffer werd een jas over zijn hoofd gedaan en werd door de verdachten het huisje in geleid. [verdachte] ging op zoek naar touw en bond met het gevonden touw de handen van het slachtoffer op diens rug vast. Ook werden de voeten van het slachtoffer vastgebonden. Hierna hebben verdachten de zakken van het slachtoffer doorzocht. Uit diens jaszak zijn een sleutelbos en de autosleutel weggenomen. Verdachten namen de mobiele telefoon van het slachtoffer mee. Het slachtoffer hoorde de mannen zeggen dat ze na een uur iemand uit zijn mobiele telefoon gingen bellen om te zeggen waar hij zat. Daarna is de auto van het slachtoffer doorzocht. Daaruit is onder andere de pinpas van het slachtoffer weggenomen. Vervolgens heeft [medeverdachte] het slachtoffer om de pincode gevraagd. Daarna zijn de ogen en de mond van het slachtoffer met tape vastgeplakt.
Verdachten fietsten vervolgens samen naar een pinautomaat in Maarssen, gemeente Stichtse Vecht. [verdachte] heeft daar tweemaal geld gepind. Om 12.58 uur is er met de bankpas van het slachtoffer met behulp van de pincode € 250,- gepind bij een pinautomaat van de ING bank binnen bij een vestiging van Albert Heijn en om 13.03 uur € 250,- bij de ABN AMRO bank, aan de buitenzijde van deze winkel. De betreffende bankrekening [rekeningnummer] staat op naam van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]. Er zijn camerabeelden van laatstgenoemd tijdstip en locatie, waarop beiden verdachten zich herkennen. Ieder van hen heeft een deel van het geld gekregen.
Uit de auto van aangever is zijn tas weggenomen met daarin schrijfgerei, agenda, sleutels van bedrijfsauto en -pand, zijn portemonnee met papiergeld tussen de € 25,- en € 70,-, diverse passen, waaronder voormelde INGbankpas, en rijbewijs.
De rechtbank acht op grond van genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd op de wijze zoals hierna onder 4.4. is weergegeven.
Aanvullende bewijsoverwegingen:
Door de verdediging is aangevoerd dat bij verdachte het oogmerk op de diefstal met geweld ontbrak. Hij is enorm geschrokken van de komst van het slachtoffer met de riek in de hand en heeft een pistool getrokken om [medeverdachte] te ontzetten. Hij heeft niets gemerkt van wegnemingshandelingen en begreep pas toen hij onderweg was naar Maarssen dat de medeverdachte in het bezit was van een pinpas met bijbehorende pincode.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt:
Niet is komen vast te staan dat verdachten van meet af aan het opzet hebben gehad om het slachtoffer te beroven. Zij werden door het slachtoffer betrapt op het onrechtmatig verblijf in het huisje en konden niet onmiddellijk wegkomen toen het slachtoffer in de deuropening stond. Wel is duidelijk geworden dat het slachtoffer toen een pistool op zich gericht kreeg en zich vanaf dat moment ernstig bedreigd voelde.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat het slachtoffer is vastgebonden door verdachte waarna verdachten zijn zakken hebben doorzocht en zijn sleutels hebben weggenomen. De rechtbank is van oordeel dat naar uiterlijke verschijningsvorm vanaf dat moment het opzet op diefstal aanwezig is en dat verdachte daarbij was. Nadat even later de pincode aan het slachtoffer is gevraagd, zijn de mond en de ogen van het slachtoffer afgeplakt.
De rechtbank kan niet vaststellen of verdachte en zijn mededader op het moment van de bedreiging al het oogmerk hadden een diefstal te plegen. Wel is het zo dat het slachtoffer zich voortdurend bewust is geweest van de aanwezigheid van het wapen, hetgeen zal worden meegewogen bij de omstandigheden waaronder de diefstal is gepleegd.
Verdachten schuiven elkaar over en weer de leidinggevende rol toe. Beiden hebben echter een aandeel en hebben elkaar van geen enkele handeling weerhouden. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten, waardoor ieder verantwoordelijk wordt gehouden voor het geheel van de gebeurtenissen.
Ten aanzien van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde feit:
Op 19 juli 2011 doet [aangever] namens [bedrijf] aangifte van inbraak in het kantoor aan de [adres] in Utrecht. Er was een ruit vernield en op het kozijn van dit raam zaten meerdere braaksporen. Er werden bloedsporen aangetroffen op de muur onder het vernielde raam en op de dorpel van het vernielde raam, en aan de binnen- en buitenzijde van de vernielde ruit werd een dactyloscopisch spoor aangetroffen en veiliggesteld. Na onderzoek blijken de vingersporen overeen te komen met een vingerafdruk van verdachte en het uit het bloedspoor afgeleide DNA-profiel te matchen met het DNA-profiel van verdachte. Verdachte heeft ter zitting bekend dat hij de betreffende ruit heeft vernield door deze in te duwen.
Op grond van voorgaande bewijsmiddelen acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 07 maart 2011 te Breukelen, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
- een tas (met inhoud) en
- een hoeveelheid sleutels en
- een portemonnee (met inhoud, te weten een geldbedrag) en
- een hoeveelheid (bank)pasjes en
- een mobiele telefoon,
toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld tegen voornoemde [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk
om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en zijn mededader de vlucht mogelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander de ogen en de mond van voornoemde [slachtoffer 2] heeft afgeplakt.
op 7 maart 2011 te Breukelen, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door opzettelijk dreigend in de directe nabijheid van voornoemde [slachtoffer 2] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 2] te richten en gericht te houden.
op 07 maart 2011 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 500 euro geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], waarbij verdachte en zijn mededader het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel (te weten een eerder die dag gestolen pinpas, behorend bij rekeningnummer [rekeningnummer] op
naam van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]));
hij omstreeks 18 juli 2011 te Utrecht opzettelijk en wederrechtelijk
een ruit en kozijn, toebehorende aan [bedrijf], heeft vernield en / of beschadigd, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk
- met een breekvoorwerp in de sluitnaad van dat kozijn te steken en/of te
wrikken en
- die ruit in te slaan;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1:
diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en zijn mededader de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Ten aanzien van feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
Ten aanzien van feit 3 subsidiair:
Opzettelijk en wederrechterlijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar en één maand.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat een veel lagere straf moet volgen, als verdachte wordt vrijgesproken van de onder 1 tenlastegelegde diefstal met geweld. Als hij daarvan niet wordt vrijgesproken moet er in de strafmaat rekening worden gehouden met de ondergeschikte rol van verdachte.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
De rechtbank neemt daarbij in overweging dat er geen duidelijke aanknopingspunten zijn te vinden om aan te nemen dat de rol van verdachte ondergeschikt is aan die van de mede-verdachte, zodanig dat dit tot uitdrukking zou moeten komen in een onderscheid in de op te leggen straf.
Verdachte bevond zich van meet af aan al in een niet geoorloofde situatie door onrechtmatig te verblijven in het tuinhuisje van het slachtoffer. Toen hij door het slachtoffer werd betrapt, had hij wellicht de bedoeling te ontkomen, hetgeen hem niet lukte omdat het slachtoffer met een riek in de deuropening stond. Hij had ervoor kunnen kiezen om zich gewonnen te geven. In plaats daarvan zijn er steeds stappen genomen die ernstige strafbare feiten hebben opgeleverd en - mede blijkens de slachtofferverklaring – het slachtoffer zeer angstige momenten hebben doen beleven, waarbij de aanwezigheid van het pistool vanaf het begin van de gebeurtenissen een belangrijke rol heeft gespeeld. Het slachtoffer heeft voor zijn leven gevreesd en durfde lange tijd niet naar buiten te gaan. Toen hij dat uiteindelijk aandurfde, bleek de deur gebarricadeerd en moest hij deze met geweld open trappen. Omdat zijn mobiele telefoon was meegenomen, kon hij ook niet direct iemand waarschuwen.
De rechtbank zal gelet op de ernst van de eerste twee feiten voor de bewezenverklaarde vernieling geen extra straf op leggen. Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voor de feiten 1 en 2 voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte.
7 De benadeelde partijen
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 2.949,49 voor de onder 1. genoemde feiten, waarvan € 949,- materiële en € 2.000,- immateriële schade.
De benadeelde partij [bedrijf] vordert een schadevergoeding van € 357,-.
7.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de gehele vordering van [slachtoffer 1], hoofdelijk, voor toewijzing vatbaar is, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Zij is voorts van mening dat de vordering van [bedrijf] voor toewijzing vatbaar is.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat nu vrijspraak is gevraagd voor de onder 1 ten laste gelegde diefstal met geweld, verdachte niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de materiële schade. Verdachte is wel verantwoordelijk voor de bedreiging, een immateriële schadevergoeding is daarom toewijsbaar. Deze dient echter voor een lager bedrag, desnoods al voorschot te vastgesteld omdat het hier om een situatie gaat waarin de verdachten zelf ook bang waren.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de door [slachtoffer 1] gevorderde schade een rechtstreeks gevolg is van de onder 1. bewezen verklaarde feiten en acht verdachte gelijkelijk met de medeverdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De benadeelde partij [bedrijf] vordert een schadevergoeding van € 357,- voor feit 3.
Deze benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Nader onderzoek zou een onevenredige belasting van deze strafprocedure betekenen. De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 285, 310, 311, 312 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
- verklaart de dagvaarding nietig met betrekking tot het onder 3. primair tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Ten aanzien van feit 1:
diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en zijn mededader de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Ten aanzien van feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
Ten aanzien van feit 3 subsidiair:
Opzettelijke en wederrechterlijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen.
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van
€ 2.949,49, waarvan € 949,49 ter zake van materiële schade en € 2.000,- ter zake van immateriële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 7 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], € 2.949,49 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 39 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart de vordering van de benadeelde partij [bedrijf] niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte en de benadeelde partij [bedrijf] ieder in de eigen kosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mr. R.P. den Otter en
mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn, rechters, in tegenwoordigheid van drs. M.G.M. van Rijnstra, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 01 maart 2012.
Mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.