parketnummer: 16/600914-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 februari 2012
[verdachte]
geboren op [1959] te [woonplaats]
wonende aan de [adres], [postcode] in [woonplaats]
raadsman mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 30 januari 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair: heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven dan wel haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar met een knuppel te slaan;
feit 1 subsidiair: [slachtoffer] (zijn ex-vrouw) heeft mishandeld door haar met een knuppel te slaan;
feit 2: een politieambtenaar heeft bedreigd;
feit 3: [slachtoffer] (zijn ex-vrouw) heeft mishandeld door haar te stompen of te slaan.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair ten laste gelegde poging zware mishandeling. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van de onder 1 primair impliciet primair ten laste gelegde poging doodslag. Ook kunnen naar het oordeel van de officier van justitie de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.2 Het standpunt van de verdediging
Het primaire standpunt van de verdediging is dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1 ten laste gelegde feit, nu het wettig bewijs ontbreekt dat verdachte zijn ex-vrouw heeft geslagen met een knuppel. Subsidiair heeft de verdediging zich ten aanzien van dit feit op het standpunt gesteld dat in ieder geval de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet bewezen kan worden verklaard.
De verdediging heeft eveneens vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de politie heeft bedreigd met een breekijzer.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de verdediging aangegeven zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Ten aanzien van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten:
Aangeefster [slachtoffer] heeft bij de politie verklaard dat zij zich op 16 september 2011 bevond in de woning van haar ex-man aan de [adres] in [woonplaats]. Op het moment dat verdachte, haar ex-man, thuiskwam, wilde aangeefster met hem praten. Ze zag hierop dat verdachte verschrikkelijk boos werd en begon te schreeuwen. Ze zag en voelde dat hij haar met zijn vuisten op haar hoofd ramde. Ze voelde een enorme pijn in haar hoofd.
Aangeefster liep hierop naar de woonkamer om haar telefoon te pakken en 112 te kunnen bellen. Hierop zag zij dat verdachte nog wilder werd. Ze zag dat hij naar de voordeur liep en terug kwam lopen met een honkbalknuppel in zijn handen. Ze zag en voelde dat verdachte haar sloeg met de honkbalknuppel. Aangeefster heeft haar hoofd beschermd met haar armen. Ze voelde dat haar armen de klappen opvingen en dat ze een klap kreeg op haar rechteroor. Ook is zij op haar rug geslagen met de honkbalknuppel. Tijdens de worsteling werd aangeefster teruggebeld door de politie en heeft ze haar huisnummer doorgegeven.
Op enig moment is verdachte naar buiten gegaan door de achterdeur. Aangeefster heeft hierop de achterdeur op slot gedraaid. Verdachte heeft met de honkbalknuppel de ruit ingeslagen en is de woning weer binnen gekomen.
Op de geluidsopname van de 112-melding door aangeefster is te horen dat zij zegt tegen de meldkamer dat haar man haar slaat met een honkbalknuppel. Te horen is dat ze heel hard begint te schreeuwen en roept: “[X] rot op, nee, auw”.
Uit de medische informatie d.d. 17 september 2011 blijkt dat bij [slachtoffer] het volgende letsel is geconstateerd:
- een hematoom in haar nek;
- ter hoogte van haar rechteroor een rode plek;
- hematoom op haar rechterpols.
De bewoner van [adres]. [adres], [getuige], heeft een verklaring afgelegd bij de politie, waarin hij heeft aangegeven dat hij op 16 september 2011 gegil hoorde vanuit een woning. Hij hoorde een enorme ruzie die gaande was in de woning van zijn buurvrouw [A]. [getuige] kon horen dat ze enorm kwaad op elkaar waren en hij hoorde dat er klappen vielen. Hij hoorde gerinkel, dingen die kapot vielen en hij hoorde zijn buurvrouw gillen. De ruzie in de woning duurde zo’n vijf tot tien minuten.
Op een gegeven moment zag [getuige] dat de man van [A] buiten in de tuin stond en een schep of een soortgelijk voorwerp uit de tuin pakte en hiermee de achterruit van de woning kapot sloeg. De getuige is toen naar buiten gelopen omdat hij bang was dat de man [A] iets heel ergs zou aandoen en zag toen dat de politie al kwam aanrijden.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zijn ex-vrouw heeft geslagen.
Bewijsoverweging
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat er, nadat zijn ex-vrouw hem buiten had gesloten en hij de ruit van de achterdeur heeft ingegooid, een worsteling tussen hem en zijn ex-vrouw heeft plaatsgevonden. Hij heeft haar hoofd hierbij met zijn elleboog in de kussens geduwd. Ook heeft hij haar geslagen maar dit was niet met de honkbalknuppel. Voordat verdachte de ruit ingooide met de honkbalknuppel heeft er tussen hem en zijn ex-vrouw geen handgemeen plaatsgevonden. Tot die tijd bestond de ruzie uitsluitend uit verbaal geweld, aldus verdachte.
Door de raadsman is bepleit dat het wettig bewijs ontbreekt voor het slaan door verdachte met een honkbalknuppel, zoals is tenlastegelegd onder feit 1, nu hiervoor uitsluitend de verklaring van aangeefster aanwezig is.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in het dossier wel degelijk steunbewijs te vinden voor de verklaring van aangeefster dat zij door verdachte is geslagen met een honkbalknuppel. De rechtbank wijst hierbij allereerst op het letsel van aangeefster.
Aangeefster heeft in haar aangifte specifiek verklaard over het bij haar ontstane letsel en over de locaties daarvan, zoals haar pols en haar oor. Dit letsel past, naar het oordeel van de rechtbank, bij de verklaring van aangeefster dat zij de slagen grotendeels met haar armen heeft opgevangen. Het letsel, zoals dat is geconstateerd bij aangeefster, past niet bij het “enkel” slaan met vuisten op een hoofd, zoals verdachte heeft verklaard.
Daarnaast blijkt uit de geluidsopname van de 112-melding dat aangeefster melding maakt aan de politie van het feit dat zij wordt geslagen met een honkbalknuppel en dat zij hard gilt.
Daarnaast ziet de rechtbank steunbewijs voor de verklaring van aangeefster in de verklaring van getuige [getuige]. Het verloop van de gebeurtenissen, zoals beschreven door aangeefster, komt overeen met beschrijving van hetgeen getuige [getuige] hoorde in de woning van zijn buurvrouw [A]. De verklaring van verdachte komt hiermee niet overeen, met name niet ten aanzien van de volgorde waarin de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden.
De rechtbank acht dan ook op grond van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] meermalen met een honkbalknuppel heeft geslagen tegen haar lichaam en hoofd (feit 1) en dat hij haar meermalen heeft gestompt/geslagen (feit 3).
Poging doodslag
De rechtbank oordeelt dat de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag onder 1 primair niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte de bedoeling had om [slachtoffer] met een honkbalknuppel van het leven te beroven. Dit kan ook niet uit het handelen van verdachte worden afgeleid. Evenmin kan naar het oordeel van de rechtbank uit het handelen van verdachte worden afgeleid dat hij zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] door zijn handelen zou worden gedood, terwijl hij die kans op de koop heeft toe genomen.
De rechtbank komt de slotsom dat verdachte van het impliciet primair onder het 1 primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Poging zware mishandeling
Met betrekking tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel overweegt de rechtbank het volgende.
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling zal moeten worden vastgesteld dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dan wel dat er sprake is geweest van geweldshandelingen van dien aard dat op grond daarvan kan worden vastgesteld dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer ten gevolge van deze handelingen zwaar lichamelijk letsel zou kunnen bekomen.
Op 16 september 2011 heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan ernstige geweldshandelingen jegens [slachtoffer], waarbij hij [slachtoffer] meermalen op haar hoofd heeft geslagen met een honkbalknuppel. De rechtbank overweegt dat gelet op de aard van de geweldshandelingen en de intensiteit daarvan, verdachte zonder meer de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] daardoor zwaar lichamelijk letsel zou kunnen bekomen. Dat er niet nog ernstiger letsel is ontstaan dan thans reeds het geval is, is zeer waarschijnlijk te danken aan het feit dat [slachtoffer] haar hoofd heeft beschermd met haar armen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijke opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer.
4.3.2 Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit:
Op 16 september 2011 was verbalisant [verbalisant 1] werkzaam als hoofdagent van politie regio Utrecht. Naar aanleiding van een melding van huiselijk geweld was hij ter plaatse aan de [adres] te [woonplaats]. Hij zag dat er door een man tegen de deur van huisnummer 472 werd getrapt en [verbalisant 1] ging er vanuit dat dit de vermoedelijke verdachte was. Hij zag dat verdachte in een rode bestelbus ging zitten.
[verbalisant 1] en zijn collega [verbalisant 2] hebben verdachte aangesproken en zij zagen dat verdachte agressief reageerde.
[verbalisant 1] heeft gevraagd om assistentie. Het tweede politievoertuig was snel ter plaatse en zij zijn de woning van meldster binnengegaan. Toen deze collega’s terugkwamen zeiden ze dat verdachte moest worden aangehouden, omdat hij in de woning de hele boel kort en klein had geslagen. [verbalisant 2] vertelde aan verdachte dat hij was aangehouden. Verdachte zei hierop “dat dacht ik niet”.
Op het moment dat verdachte dit zei, zag verbalisant [verbalisant 1] een handvat van vermoedelijk een mes tussen het dashboard en de linker deurstijl van het voertuig. Ook zag [verbalisant 1] een schroevendraaier in de middenconsole. [verbalisant 1] heeft het handvat vastgepakt en zag dat het geen mes betrof, maar een plamuurmes. Hierop zag [verbalisant 1] dat verdachte van hem wegdook en in de richting van de bijrijderstoel bewoog.
Verdachte hield een blauwkeurige koevoet in zijn handen. De aandacht van verdachte was op [verbalisant 1] gericht. [verbalisant 1] omschreef het gedrag van verdachte als iemand die door het dolle heen was. [verbalisant 1] voelde paniek en machteloosheid, omdat hij zich in een weerloze situatie bevond.
De collega’s van [verbalisant 1], verbalisanten [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4], hebben het verhaal van verdachte bevestigd en hierbij aangegeven dat verdachte erg gefocust was op verbalisant [verbalisant 1] en dat zij het gevoel hadden dat verdachte [verbalisant 1] wilde slaan met de koevoet. Zij zagen dat verdachte, met de koevoet in zijn hand, uit de auto wilde stappen, waarbij verbalisant [verbalisant 3] zag dat spieren van de onderarm van verdachte volledig gespannen waren.
Op basis van de verklaringen van deze verbalisanten acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een koevoet ter hand heeft genomen, terwijl zijn agressie hierbij gericht was op verbalisant [verbalisant 1], die zich bedreigd voelde.
De verklaring van verbalisant [verbalisant 1] dat verdachte met een opgeheven arm, hierbij een koevoet vasthoudend, uit de auto stapte, vindt geen steun in de verklaringen zoals afgelegd door de overige verbalisanten. Verdachte zal dan ook van dit gedeelte van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 16 september 2011 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (meermalen) met een honkbalknuppel, op/tegen het hoofd en het lichaam van
die [slachtoffer] heeft geslagen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet voltooid;
op 16 september 2011 te Utrecht, [verbalisant 1] (ambtenaar van politie) heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte - nadat hij door die [verbalisant 1] en andere politieambtenaren was aangesproken - opzettelijk dreigend een breekijzer, ter hand genomen;
op 16 september 2011 in de gemeente Utrecht, opzettelijk mishandelend (zijn ex-vrouw) [slachtoffer] meermalen, op / tegen het hoofd heeft gestompt / geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit:
poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit:
bedreiging met zware mishandeling.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit:
mishandeling.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden verplicht reclasseringscontact, ook als dit inhoudt een behandeling bij De Waag.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een strafmaatverweer gevoerd. Hij heeft gepleit voor oplegging van een werkstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan huiselijk geweld. Zo heeft verdachte tegen zijn voormalige partner geweld gebruikt door haar met een honkbalknuppel te slaan en haar tegen haar hoofd te slaan.
Huiselijk, relationeel getint geweld maakt niet alleen inbreuk op de lichamelijke integriteit en gezondheid van de slachtoffers, maar de ervaring leert dat de slachtoffers hiervan meestal nog geruime tijd zowel lichamelijk als geestelijk hinder en klachten kunnen ondervinden als gevolg van gevoelens van schaamte, angst en onveiligheid. Bovendien zorgen dergelijke feiten ook voor onrust in de samenleving.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van een politieambtenaar.
Dergelijke misdrijven rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank in principe een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden noodzakelijk is.
De rechtbank zal deze straf echter geheel voorwaardelijk aan verdachte opleggen. De rechtbank heeft hierbij met name rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals het feit dat hij zich tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft gehouden aan zijn afspraken met de reclassering, alsmede dat hij bereid is een behandeling bij De Waag te volgen. De rechtbank hecht er waarde aan dat verdachte er tijdens de behandeling ter terechtzitting blijk van heeft gegeven dat hij de ernst van de gevolgen van zijn handelingen inziet. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de financiële situatie van verdachte.
De rechtbank deelt de conclusie van de reclassering, zoals verwoord in het rapport d.d. 15 november 2011, dat begeleiding noodzakelijk is. Het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf maakt een verplichte begeleiding door de reclassering mogelijk, ook indien deze een behandeling bij De Waag, centrum voor ambulante forensische psychiatrie, inhoudt.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 4.841,07 voor feiten 1 en 3.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 2.341,07 een rechtstreeks gevolg is van deze bewezen verklaarde feiten, waarvan € 841,07 ter zake van materiële schade en € 1.500,00 ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 Het beslag
8.1 De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zijn begaan met behulp van deze voorwerpen.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 45, 57, 285, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
10 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het impliciet primair tenlastegelegde onder 1 primair;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: poging tot zware mishandeling;
feit 2: bedreiging met zware mishandeling;
feit 3: mishandeling;
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook als dit inhoudt een behandeling bij De Waag;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf naar rato van twee uren per dag;
Beslag
- verklaart verbeurd de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd als 3 en 4;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 2.341,07, waarvan € 841,07 ter zake van materiële schade en € 1.500,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], € 2.341,07 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 33 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- heft op het – reeds geschorste – bevel voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip van het onherroepelijk worden van dit vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, mr. M.S. Oostendorp en P.L.C.M. Ficq, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.C.J. van der Heijden, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 februari 2012.