Parketnummer: 16/601120-11 [P]
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 maart 2012
[verdachte],
geboren op [1981] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats],
thans gedetineerd te PI Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein,
raadsman mr. R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 27 februari 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot inbraak in een supermarkt door met een auto de pui van die winkel te rammen;
Feit 2: primair zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan diefstal met braak van een personenauto, dan wel subsidiair zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan heling van deze auto.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat zij de verklaring van verdachte dat hij niet wist dat zijn medeverdachten de auto de supermarkt in zouden gaan rijden ongeloofwaardig acht. Verdachte is met zijn eigen auto achter de auto aangereden die is gebruikt om de pui van de winkel te rammen. Als verdachte en zijn medeverdachten niet van plan waren geweest om een ramkraak te gaan plegen, had verdachte zijn eigen auto niet mee hoeven nemen. Verdachte heeft zijn auto kennelijk meegenomen om zijn medeverdachten een vluchtmogelijkheid te verschaffen nadat hun auto kapot was gereden.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie betoogd dat de primair ten laste gelegde diefstal met braak bewezen kan worden verklaard. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat de aangever zijn auto op 21 november 2011 om 21.00 uur voor het laatst heeft gezien. Een buurman van aangever heeft in de nacht van 21 november 2011 rond 3.00 uur een auto hard weg horen rijden. Daarop kan gebaseerd worden dat de auto van aangever op dat tijdstip is weggenomen. Gelet op het tijdsverloop tussen de diefstal van de auto en de ramkraak, die rond 3.15 uur is gepleegd, en de afstand van 15,2 kilometer die in die tijd kan zijn afgelegd, moeten verdachte en zijn medeverdachten de diefstal van de auto wel hebben gepleegd.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. De raadsman heeft met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat hij en zijn medeverdachten van een vierde persoon een tip hadden gekregen dat er in de supermarkt een kluis met geld stond. Zij zijn naar de supermarkt gegaan en verdachte heeft toen met een schroevendraaier geprobeerd om in de winkel in te breken. Toen dat niet lukte, wilde hij weggaan. Hij liep naar zijn auto die verderop was geparkeerd en hoorde toen ineens een harde knal. Daarna zag hij dat zijn medeverdachten met de auto de pui van de winkel hadden geramd. Gelet op deze gang van zaken is er geen sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten met betrekking tot een poging tot raamkraak. Er is ook geen sprake van voorwaardelijk opzet bij verdachte, omdat de kans dat zijn medeverdachten dit zouden doen niet aanmerkelijk te noemen is. Verdachte dient daarom van het onder 1 tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Verdachte dient voorts van het onder 2 tenlastegelegde te worden vrijgesproken. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte de auto heeft gestolen. Ook de subsidiair ten laste gelegde heling kan niet bewezen worden verklaard, omdat verdachte niet in deze auto heeft gereden en dus geen beschikkingsmacht over de auto heeft gehad.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Vastgestelde feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn op 21 november 2011 in de nacht naar [bedrijf], gevestigd te [adres] in Oudleusen, gemeente Dalfsen, gegaan. Door de eigenaar van deze supermarkt en meerdere getuigen is omstreeks 3.15 uur een harde knal gehoord. Een Ford Escort met kenteken [kenteken] bleek met de achterzijde in de supermarkt gereden te zijn. De pui van de winkel was daardoor geheel ontzet.
Op korte afstand van de supermarkt stond in de Schoolstraat een donkerkleurige personenauto. Een aantal meters van die auto vandaan, op de hoek van de [adres] met de Schoolstraat stond een licht getinte man van 25 tot 30 jaar met donker haar, die de indruk wekte dat hij aan het bellen was. Vanuit de richting van de supermarkt renden twee mannen, zijnde [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], naar deze auto toe. De man die stond te bellen stapte samen met deze twee mannen in de auto en reed hard weg.
De politie zag kort hierna op de Hessenweg in de richting van Zwolle een donkere personenauto rijden met drie personen erin. Deze mannen bleken verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] te zijn. Verdachte was de bestuurder van de auto. Het voertuig van verdachte is onderzocht en daarbij werd in het dashboardkastje een enveloppe aangetroffen met daarop geschreven het adres [adres] Oudleusen en Dalfsen/Ommen/Harderberg, waarbij Dalfsen was omcirkeld. Verdachte heeft verklaard dat hij deze adressen heeft opgeschreven.
Langs de Hessenweg zijn diverse goederen aangetroffen. Bij deze spullen lag ook het kenteken van een personenauto, Ford Escort, voorzien van kenteken [kenteken].
Op 21 november 2011 is aangifte gedaan van diefstal van voornoemde Ford Escort door [benadeelde]. Op 20 november 2011 om 21.00 uur stond de auto nog geparkeerd in de nabijheid van de woning van aangever. Op 21 november 2011 zag hij de auto niet meer staan op de plaats waar hij hem had geparkeerd. [benadeelde] heeft de goederen die langs de Hessenweg zijn gevonden, herkend als zijn eigendommen. Daarnaast heeft hij bij de politie aangegeven dat er in zijn auto een doppenset en een oranje/zwarte accubooster met verfspatten lagen. Deze goederen zijn door de politie aangetroffen in de auto van verdachte.
4.3.2 Waardering van het bewijs
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Beoordeling verweer alternatief scenario verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij en zijn medeverdachten van plan waren om een inbraak bij de supermarkt te Oudleusen te plegen. Verdachte heeft verklaard dat hij een deel van de buit zou krijgen. Verdachte zou van plan zijn geweest om met een schroevendraaier de deur open te breken. Hij zou niet hebben geweten dat zijn medeverdachten een ramkraak wilden gaan plegen. Op dezelfde terechtzitting heeft medeverdachte [medeverdachte 1], gehoord als getuige in de zaak van verdachte, verklaard dat verdachte wegliep nadat het niet lukte om de deur met de schroevendraaier open te krijgen. [medeverdachte 1] zou toen impulsief met [medeverdachte 2] besloten hebben om met de auto de pui van de winkel te rammen.
De verdediging heeft betoogd dat de verklaring van verdachte dat hij niet wist dat zijn medeverdachten een ramkraak zouden gaan plegen niet wordt weerlegd door de bewijsmiddelen en zelfs wordt ondersteund door de verklaring van [medeverdachte 1]. Indien van deze lezing van de feiten zou worden uitgegaan, kan niet bewezen worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tezamen en in vereniging plegen van de poging tot diefstal met braak.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank acht de lezing zoals die ter terechtzitting door verdachte en [medeverdachte 1] is gegeven niet aannemelijk en overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft zich bij de politie steeds op zijn zwijgrecht beroepen en heeft pas ter terechtzitting deze lezing van de gebeurtenissen naar voren gebracht. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft ter terechtzitting weliswaar een verklaring afgelegd die de verklaring van verdachte ondersteunt, maar bij de politie heeft [medeverdachte 1] geheel anders verklaard.
De rechtbank weegt voorts mee dat verdachte met zijn eigen auto naar de supermarkt is gereden terwijl zijn medeverdachten met de Ford Escort gingen. Dit duidt op een tevoren bestaand plan om met de Ford Escort een ramkraak te plegen waarna verdachte en de medeverdachten een tweede auto nodig zouden hebben om te kunnen vluchten. Verdachte heeft gezegd dat hij zijn auto heeft meegenomen omdat zij de gestolen goederen na een stukje rijden uit de Ford Escort wilden overhevelen naar zijn auto. De reden hiervoor was dat zij bang waren dat zij op grond van een herkenning van de bij de inbraak gebruikte auto zouden worden opgepakt. De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig, nu verdachte zijn eigen auto op korte afstand van de supermarkt heeft geparkeerd en deze duidelijk zichtbaar was voor getuigen.
Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij op de heenweg naar de supermarkt met zijn auto op een parkeerplaats is gestopt en dat er toen door de medeverdachten goederen uit de Ford Escort in zijn auto zijn gelegd. In de auto van verdachte zijn ook goederen aangetroffen die aan de eigenaar van de Ford Escort toebehoren. Op deze parkeerplaats zijn voorts kentekenplaten van de Ford Escort aangetroffen en andere goederen die toebehoren aan de eigenaar van deze auto. Dat verdachte en zijn medeverdachten deze handelingen voorafgaande aan de inbraak hebben verricht, duidt er naar het oordeel van de rechtbank op dat zij wisten dat de Ford Escort na de ramkraak niet meer bruikbaar zou zijn.
Voorts heeft verdachte verklaard dat hij, nadat het openbreken van de deur van de winkel met de schroevendraaier niet lukte, naar zijn auto is gelopen. Terwijl hij liep, hoorde verdachte een knal. Er zijn echter getuigen die hebben verklaard dat zij een man op enkele meters afstand van een auto hebben zien stilstaan op de hoek van de [adres], de straat waarin [bedrijf] is gevestigd. De man wekte de indruk dat hij aan het bellen was. De rechtbank heeft waargenomen dat verdachte voldoet aan het signalement dat de getuigen van deze bellende man hebben gegeven. Bovendien zag een van de getuigen dat verdachte vervolgens met de twee andere mannen in de auto stapte en wegreed. Kort daarop zijn verdachte en zijn twee medeverdachten staande gehouden, waarbij bleek dat verdachte de bestuurder van de auto was. De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte de man was die bij de auto stond te bellen. De verklaring van verdachte dat hij tijdens het weglopen vanaf de supermarkt naar de auto onverwachts een harde knal hoorde, wordt derhalve door bewijsmiddelen weersproken.
De rechtbank stelt de lezing van verdachte op grond van het voorgaande als ongeloofwaardig terzijde. Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en hetgeen onder 4.3.1 is opgenomen, in onderling verband en samenhang bezien, worden vastgesteld dat verdachte en zijn medeverdachten naar de supermarkt zijn gegaan om daar een ramkraak te plegen.
Tezamen en in vereniging?
Met betrekking tot de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tezamen en in vereniging plegen van de poging tot diefstal met braak overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte en zijn medeverdachten van plan waren om bij de supermarkt een ramkraak te gaan plegen. Verdachte heeft voorafgaande aan dit delict een adres in de nabijheid van de supermarkt en een routebeschrijving daar naartoe genoteerd. Ter plaatse hebben medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met de Ford Escort de pui van de supermarkt geramd. Verdachte stond een stukje verderop in de buurt van zijn auto te wachten. Toen de ramkraak mislukte omdat veel getuigen op het nachtelijk lawaai waren afgekomen, renden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar de auto van verdachte, stapten in en verdachte reed toen hard weg. Verdachte heeft zijn medeverdachten derhalve een vluchtmogelijkheid verschaft. Bij een ramkraak als de onderhavige is het voor de daders van zeer groot belang dat zij snel kunnen vluchten. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de rol van verdachte niet uitsluitend ondersteunend is geweest, maar dat hij een actieve en essentiële functie bij de beoogde ramkraak vervulde. Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten en zijn medeverdachten.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte zich tezamen en in vereniging met zijn medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal met braak door een auto in de pui van de winkel te rammen.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Vrijspraak van het onder 2 primair tenlastegelegde
De rechtbank overweegt met betrekking tot de vraag of bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 primair tenlastegelegde het volgende. Vast staat dat verdachte en zijn medeverdachten op 21 november 2011 omstreeks 3.15 uur een gestolen auto hebben gebruikt voor het plegen van een ramkraak. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier niet kan worden afgeleid op welk tijdstip de auto is gestolen. Uit het enkele feit dat de buurman van de aangever op 21 november 2011 om 3.00 uur een auto hard heeft horen wegrijden, volgt niet dat dit het tijdstip is geweest waarop de auto van de aangever is gestolen. Nu verdachte niet door enig ander bewijs in verband wordt gebracht met de diefstal van de auto, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 primair ten laste gelegde feit en zal zij de verdachte daarvan vrijspreken.
Bewezenverklaring van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte de Ford Escort heeft geheeld, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte beschikkingsmacht over de auto heeft gehad. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte en zijn medeverdachten een vooropgezet plan hadden om met een gestolen auto een ramkraak te gaan plegen. Ter uitvoering van dat plan hebben zij steeds gezamenlijk handelingen verricht. Door de nauwe en bewuste samenwerking om hun plan te verwezenlijken, hebben alle drie de verdachten feitelijke zeggenschap gehad over de auto waarmee de ramkraak is gepleegd.
Gelet op het gebruik dat van de Ford Escort werd gemaakt, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte wist dat het een gestolen goed betrof.
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzetheling.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en het onder 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
hij op 21 november 2011 te Oudleusen, gemeente Dalfsen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een winkelbedrijf ([bedrijf]) weg te nemen geldbedragen en/of goederen van hun gading, toebehorende aan winkelbedrijf [adres] (vestiging [adres]), en zich daarbij de toegang tot dat winkelbedrijf te verschaffen door middel van braak, tezamen en in vereniging met anderen, als volgt heeft gehandeld: hebbende hij, verdachte, en zijn mededaders met een auto achterwaarts rijdende de pui van die winkel geramd, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
ten aanzien van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde:
hij op 21 november 2011 te Oudleusen, gemeente Dalfsen, tezamen en in vereniging met anderen, een personenauto van het merk Ford Escort voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen wist(en) dat het een door diefstal verkregen goed betrof.
Voorzover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Feit 2 subsidiair: medeplegen van opzetheling.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en daarbij de oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd in het reclasseringsrapport.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen dan hij tot nu toe in voorarrest heeft gezeten. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat verdachte een belangrijke schakel in het huishouden is en dat zijn partner hem thuis nodig heeft.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een brute ramkraak bij een supermarkt. Verdachte wist dat de auto waarvan zij bij de ramkraak gebruik maakten gestolen was. Verdachte heeft geen respect getoond voor andermans eigendom en zijn handelwijze lijkt enkel ingegeven door eigenbelang. Door deze feiten is grote schrik en aanzienlijke financiële schade veroorzaakt. Het mag als bekend worden verondersteld dat het plegen van degelijke feiten grote gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaakt in de samenleving in het algemeen en bij de direct betrokkenen (slachtoffers en omwonenden) in het bijzonder. Tot slot geldt ook voor de eigenaar van de gestolen auto dat hij door het vernielen van zijn auto is gedupeerd.
Verdachte is blijkens het op zijn naam gestelde Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 januari 2012 al veelvuldig wegens strafbare feiten met politie en justitie in aanraking gekomen en tot straffen veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van de inhoud van het reclasseringsadvies d.d.
23 februari 2012. Hieruit blijkt dat verdachte geregistreerd staat als veelpleger. Verdachte heeft een uitgebreide reclasseringsgeschiedenis. De contacten verliepen tot op heden stroef. Verdachte overtrad bijzondere voorwaarden, conformeerde zich niet aan opgelegde behandeling en was vaak niet te traceren. Betrokkene heeft al langere tijd geen werk en geen inkomen, beschikt niet over een stabiel woonadres, de relatie met zijn partner kenmerkt zich door steeds terugkerende conflicten en er zijn aanwijzingen dat sprake is van een negatief sociaal netwerk. Op grond van het bovenstaande bestaat het vermoeden dat er sprake is van persoonlijkheidsproblematiek en dat zonder nader onderzoek en mogelijk ook behandeling niet uitgesloten kan worden dat betrokkene in de toekomst opnieuw met justitie in aanraking gaat komen. Op grond van het recidiverisico en de criminogene factoren is het noodzakelijk dat er een persoonlijkheidsonderzoek wordt gestart. Indien de verdachte schuldig wordt bevonden, wordt geadviseerd om een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod, meewerken aan diagnostisch onderzoek binnen een forensische kliniek, een behandelverplichting en meewerken aan schuldhulpverlening.
De rechtbank acht op grond van alle hiervoor genoemde omstandigheden het opleggen van een gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank heeft met betrekking tot de duur daarvan acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg van Voorzitters van de Strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS). Het LOVS heeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van een ramkraak gepleegd door een recidivist 12 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf vastgesteld. De rechtbank weegt daarnaast nog mee dat verdachte een zeer aanzienlijke documentatie heeft en zich ook schuldig heeft gemaakt aan opzetheling. De rechtbank komt alles afwegende uit op een hogere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, te weten een gevangenisstraf van 15 maanden.
Gelet op het strafrechtelijk verleden van verdachte en gelet op hetgeen ten aanzien van de persoon van verdachte naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte een stok achter de deur nodig heeft om hem op het rechte pad te houden. De rechtbank zal daarom een deel van voornoemde gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, als waarschuwing aan verdachte om zijn goede voornemens nu werkelijk in praktijk te brengen.
De rechtbank is mede op grond van voornoemd rapport van de reclassering van oordeel dat persoonlijkheidsonderzoek en behandeling noodzakelijk zijn om het recidiverisico te verminderen. De rechtbank legt aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren op. Daarbij stelt de rechtbank als bijzondere voorwaarden dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt meewerken aan diagnostisch onderzoek binnen een forensische kliniek, een behandelverplichting en meewerken aan schuldhulpverlening.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 950,00.
Het is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat benadeelde als gevolg van de door verdachte gepleegde ramkraak in Oudleusen schade aan zijn auto heeft geleden. Wat betreft de hoogte van de schade biedt de vordering weinig concrete aanknopingspunten, nu deze niet met stukken is onderbouwd. In redelijkheid stelt de rechtbank het schadebedrag vast, te weten op € 500,00. De rechtbank zal de vordering, met de gevorderde wettelijke rente, tot dat bedrag toewijzen. De rechtbank zal dit bedrag hoofdelijk toewijzen, nu verdachte het feit samen met anderen heeft gepleegd.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en derhalve niet toewijsbaar. Dat gedeelte van de vordering zou een nadere behandeling en bewijsvoering vergen, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 47, 57, 311 en 416 van het
Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 Beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Feit 2 subsidiair: medeplegen van opzetheling.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* meldingsgebod: Verdachte dient zich tijdens de proeftijd te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland. Daartoe moet verdachte zich zo spoedig mogelijk melden bij Reclassering Nederland te Utrecht. Hierna moet hij zich gedurende door Reclassering Nederland bepaalde perioden blijven melden zo frequent als Reclassering Nederland dat gedurende deze perioden nodig acht;
* behandelverplichting:Verdachte wordt verplicht om zich te laten behandelen binnen een forensisch psychiatrische instelling;
* overige voorwaarden: Verdachte wordt verplicht mee te werken aan de volgende voorwaarden:
- meewerken aan diagnostisch onderzoek binnen een forensische kliniek;
- meewerken aan schuldhulpverlening.
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 500,00, ter zake van materiële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 21 november 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde], € 500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 21 november 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Veldhuijzen, voorzitter, mrs. M.C. Oostendorp en P.L.C.M. Ficq, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Riani el Achhab, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 maart 2012.