Parketnummer: 16/601121-11 [P]
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 maart 2012
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats],
geen vaste woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd in PI Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein,
raadsman mr. D.C. Vlielander, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 27 februari 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot inbraak in een supermarkt door met een auto de pui van die winkel te rammen;
Feit 2: primair zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan diefstal met braak van een personenauto, dan wel subsidiair zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan heling van deze auto.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan. De officier van justitie baseert dit met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde onder meer op de bekennende verklaring van verdachte en het proces-verbaal van aangifte. Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie betoogd dat de primair ten laste gelegde diefstal met braak bewezen kan worden verklaard. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat de aangever zijn auto op 21 november 2011 om 21.00 uur voor het laatst heeft gezien. Een buurman van aangever heeft in de nacht van 21 november 2011 rond 3.00 uur een auto hard weg horen rijden. Daarop kan gebaseerd worden dat de auto van aangever om dat tijdstip is weggenomen. Gelet op het tijdsverloop tussen de diefstal van de auto en de ramkraak, die rond 3.15 uur is gepleegd, en de afstand van 15,2 kilometer die in die tijd kan zijn afgelegd, moeten verdachte en zijn medeverdachten de diefstal van de auto wel hebben gepleegd.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde is de verdediging van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de primair ten laste gelegde diefstal met braak. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat niet vast staat dat de auto die de buurman heeft horen wegrijden de auto van de aangever is geweest. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte de auto heeft gestolen. De verdediging is van oordeel dat wel bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde opzetheling.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte een bekennende verdachte is als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering - zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen , te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 februari 2012, inhoudende dat hij samen met anderen op 21 november 2011 te Oudleusen heeft geprobeerd om uit de buurtsupermarkt geld en goederen weg te nemen door met een auto de pui van die winkel te rammen ;
- het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 1].
4.3.2 Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Vrijspraak van het onder 2 primair tenlastegelegde
De rechtbank overweegt met betrekking tot de vraag of bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 primair tenlastegelegde het volgende. Vast staat dat verdachte een gestolen auto heeft gebruikt voor het plegen van een ramkraak. Volgens verdachte heeft iemand anders de auto gestolen en aan hem verstrekt om er de ramkraak mee te plegen. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier niet kan worden afgeleid op welk tijdstip de auto is gestolen. Uit het enkele feit dat de buurman van de aangever op 21 november 2011 om 3.00 uur een auto hard heeft horen wegrijden, volgt niet dat dit het tijdstip is geweest waarop de auto van de aangever is gestolen. Nu verdachte niet door enig ander bewijs in verband wordt gebracht met de diefstal van de auto, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 primair ten laste gelegde feit en zal zij de verdachte daarvan vrijspreken.
Bewezenverklaring van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder 2 subsidiair ten laste gelegde opzetheling op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte een bekennende verdachte is als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering - zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 februari 2012, inhoudende dat hij op 21 november 2011 te Oudleusen samen met anderen in een Ford Escort heeft gereden terwijl hij wist dat deze auto was gestolen ;
- het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 2].
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en het onder 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
hij op 21 november 2011 te Oudleusen, gemeente Dalfsen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een winkelbedrijf ([bedrijf]) weg te nemen geldbedragen en/of goederen van hun gading, toebehorende aan winkelbedrijf [bedrijf] (vestiging [adres]), en zich daarbij de toegang tot dat winkelbedrijf te verschaffen door middel van braak, tezamen en in vereniging met anderen, als volgt heeft gehandeld: hebbende hij, verdachte, en een van zijn mededaders met een auto achterwaarts rijdende de pui van die winkel geramd, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
ten aanzien van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde:
hij op 21 november 2011 te Oudleusen, gemeente Dalfsen, tezamen en in vereniging met anderen, een personenauto van het merk Ford Escort voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen wist(en) dat het een door diefstal verkregen goed betrof.
Voorzover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Feit 2 subsidiair: medeplegen van opzetheling.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelstelmatige daders (hierna: de ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat verdachte een veelpleger is, dat er sprake is van een hoog recidiverisico en dat hulpverlening in een zeer restrictief kader, gelet op de hulpverleningsgeschiedenis en de bij verdachte geconstateerde problemen, de enige manier lijkt om verdachte op een ander spoor te brengen. Verdachte voldoet aan de voorwaarden voor oplegging van de ISD-maatregel en oplegging van de maatregel wordt ook door de reclassering geadviseerd.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de vordering van de officier van justitie tot oplegging van de ISD-maatregel af te wijzen. De ISD-maatregel is een uiterst middel en dient pas opgelegd te worden als er geen andere opties meer zijn om het recidiverisico te verminderen. Dat is in deze zaak niet het geval, omdat de optie van klinische behandeling bij een instelling als Groot Batelaar nog openstaat. De verdediging heeft daarom primair verzocht om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met daarbij reclasseringstoezicht en klinische behandeling als bijzondere voorwaarden. De verdediging denkt met betrekking tot de duur van die straf aan een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om de ISD-maatregel voorwaardelijk op te leggen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een brute ramkraak bij een supermarkt. Verdachte wist dat de auto waarvan zij bij de ramkraak gebruik maakten gestolen was. Hij heeft geen respect getoond voor andermans eigendom en zijn handelwijze lijkt enkel ingegeven door eigenbelang. Door het plegen van deze feiten is grote schrik en aanzienlijke financiële schade veroorzaakt. Het mag als bekend worden verondersteld dat het plegen van degelijke feiten grote gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaakt in de samenleving in het algemeen en bij de direct betrokkenen (slachtoffers en omwonenden) in het bijzonder. Tot slot geldt ook voor de eigenaar van de gestolen auto dat hij door het vernielen van zijn auto door verdachte en zijn mededaders is gedupeerd.
Verdachte is blijkens het op zijn naam gestelde Uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
13 januari 2012 al veelvuldig wegens strafbare feiten met politie en justitie in aanraking gekomen en tot straffen veroordeeld.
Uit het rapport d.d. 3 februari 2012 van psychiater drs. A.C. Vink blijkt dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis, te weten een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, gecombineerde type en cannabisafhankelijkheid en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, die in diagnostische zin te omschrijven is als zwakbegaafdheid en trekken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Omdat verdachte ten tijde van het onderzoek ontkende de feiten te hebben gepleegd, kon de vraag of deze stoornis de keuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde heeft beïnvloed, niet beantwoord worden. De psychiater kon om diezelfde reden ook niet de vraag beantwoorden binnen welk juridisch kader hij aanbevelingen doet voor interventies. De psychiater heeft verdachte wel het advies gegeven om in vrijwilligheid een behandeling te volgen bij Groot Batelaar of een soortgelijke instelling.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van de inhoud van het reclasseringsadvies d.d.
7 februari 2012. Hieruit blijkt dat verdachte een veelpleger is en dat er delictbevorderende risico- en criminogene factoren geconstateerd zijn op vrijwel alle leefgebieden. Verdachte heeft een uitgebreide, jarenlange hulpverlenings- en reclasseringsgeschiedenis waarmee tot op heden een minimaal resultaat is geboekt. Het laatste reclasseringstoezicht is in februari 2011 retour gezonden wegens het niet nakomen van afspraken en het overtreden van de bijzondere voorwaarden. Sindsdien is verdachte uit beeld bij de reclassering. Zowel het recidiverisico als het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog. De reclassering adviseert om aan verdachte, indien hij schuldig wordt bevonden, de ISD-maatregel op te leggen.
De rechtbank dient, gezien het reclasseringsadvies en de vordering van de officier van justitie, de vraag te beantwoorden of verdachte naar aanleiding van de onderhavige feiten op basis van diens strafrechtelijk verleden thans in aanmerking komt voor oplegging van een ISD-maatregel, al dan niet in voorwaardelijke zin. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
De doelstellingen van de ISD-maatregel zijn enerzijds de beveiliging van de maatschappij door het terugdringen van ernstige overlast veroorzakende criminaliteit en anderzijds het oplossen of beheersbaar maken van de (psychische en/of verslavings)problematiek bij deze daders met het oog op de beëindiging van hun recidive en ter bevordering van een geslaagde terugkeer in de maatschappij.
Op grond van het Uittreksel Justitiële Documentatie en voornoemd reclasseringsrapport deelt de rechtbank het standpunt van de officier van justitie en de reclassering dat er sprake is van een hoog recidiverisico. Ondanks dit hoge recidiverisico acht de rechtbank het opleggen van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, thans nog niet aangewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de ISD-maatregel een ultimum remedium, op te leggen als alle andere middelen tot gedragsbeïnvloeding zonder resultaat gebleven zijn.
In het reclasseringsrapport wordt onvoldoende onderbouwd waarom alleen nog de ISD-maatregel als passende sanctie kan worden beschouwd, te meer omdat de laatste veroordeling van verdachte dateert van juli 2010. Onder deze omstandigheden kan thans niet worden geoordeeld dat de veiligheid van personen of goederen de oplegging van de ISD-maatregel vereist. De rechtbank zal - anders dan de officier van justitie heeft gevorderd - de ISD-maatregel dan ook niet opleggen, ook niet in voorwaardelijke zin.
De rechtbank acht op grond van alle hiervoor genoemde omstandigheden het opleggen van een gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank heeft met betrekking tot de duur daarvan acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg van Voorzitters van de Strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS). Het LOVS heeft als oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van een ramkraak gepleegd door een recidivist 12 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf vastgesteld. De rechtbank weegt daarnaast nog mee dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling. De rechtbank komt alles afwegende uit op een gevangenisstraf van 15 maanden.
Gelet op het strafrechtelijk verleden van verdachte en gelet op hetgeen ten aanzien van de persoon van verdachte naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte een stok achter de deur nodig heeft om hem op het rechte pad te houden. De rechtbank zal daarom een deel van voornoemde gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, als waarschuwing aan verdachte om zijn goede voornemens nu werkelijk in praktijk te brengen. Indien deze stok achter de deur verdachte er niet van weerhoudt in herhaling te vallen, is het zeker niet ondenkbaar dat hem de volgende keer alsnog de ISD-maatregel wordt opgelegd.
De rechtbank is mede op grond van voornoemd rapport van psychiater drs. A.C. Vink van oordeel dat een behandeling in een klinische setting noodzakelijk is om het recidiverisico te verminderen. De rechtbank legt aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren op. Daarbij stelt de rechtbank als bijzondere voorwaarden dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland. Voorts stelt de rechtbank als voorwaarde dat de veroordeelde zal meewerken aan een klinische behandeling in een voor de veroordeelde meest geschikte behandelsetting, bijvoorbeeld Groot Batelaar of een andere inrichting te bepalen door het NIFP/IFZ, gedurende een termijn die de leiding van de inrichting in overleg met de reclassering wenselijk acht, doch niet langer dan de duur van de proeftijd.
De rechtbank gaat ervan uit dat de reclassering en het Openbaar Ministerie zich zullen inspannen om te bewerkstelligen dat verdachte aansluitend aan de detentie wordt opgenomen en dat daartoe een indicatieaanvraag zo spoedig mogelijk in gang wordt gezet.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 950,00.
Het is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat benadeelde als gevolg van de door verdachte gepleegde ramkraak in Oudleusen schade aan zijn auto heeft geleden. Wat betreft de hoogte van de schade biedt de vordering weinig concrete aanknopingspunten, nu deze niet met stukken is onderbouwd. In redelijkheid stelt de rechtbank het schadebedrag vast, te weten op € 500,00. De rechtbank zal de vordering, met de gevorderde wettelijke rente, tot dat bedrag toewijzen. De rechtbank zal dit bedrag hoofdelijk toewijzen, nu verdachte het feit samen met anderen heeft gepleegd.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en derhalve in deze procedure niet toewijsbaar. Dat gedeelte van de vordering zou een nadere behandeling en bewijsvoering vergen, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8.1 De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, te weten voorwerp 12 van de beslaglijst d.d. 28 januari 2012, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
8.2 De bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, te weten de voorwerpen 1 tot en met 10 van de beslaglijst d.d. 28 januari 2012, aangezien thans niemand als rechthebbende kan worden aangemerkt.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 47, 57, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Feit 2 subsidiair: medeplegen van opzetheling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* meldingsgebod: Verdachte dient zich tijdens de proeftijd te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland. Daartoe moet verdachte zich zo spoedig mogelijk melden bij Reclassering Nederland te Utrecht. Hierna moet hij zich gedurende door Reclassering Nederland bepaalde perioden blijven melden zo frequent als Reclassering Nederland dat gedurende deze perioden nodig acht;
* behandelverplichting: Verdachte zal verblijven in en zal meewerken aan een klinische behandeling in een voor verdachte meest geschikte behandelsetting in een inrichting te bepalen door het NIFP/IFZ, dat hiertoe een inrichting zal aanwijzen waar feitelijke invulling aan een dergelijke intramurale behandeling zal kunnen worden gegeven, met inachtneming van de mate van zorg en beveiliging die voor veroordeelde noodzakelijk is. De behandeling van veroordeelde zal duren zolang als de leiding van de te bepalen inrichting in overleg met de reclassering noodzakelijk acht, doch niet langer dan de duur van de proeftijd;
- draagt genoemde reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het voorwerp dat op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst is genummerd 12;
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 1 tot en met 10;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 500,00, ter zake van materiële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 21 november 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 2], € 500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 21 november 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Veldhuijzen, voorzitter, mrs. M.C. Oostendorp en P.L.C.M. Ficq, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Riani el Achhab, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 maart 2012.