RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. E.R. Jonkman, advocaat te Utrecht,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder,
gemachtigde: mr. A.E.M. Kuppens, werkzaam bij het Uwv.
Inleiding
1.1 Bij besluit van 18 augustus 2011 heeft verweerder aan eiser per 1 september 2011 een loonaanvullingsuitkering van de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 3 oktober 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiser daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij deze rechtbank ingesteld.
1.2 Het beroep is behandeld ter zitting van 31 januari 2012. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door gemachtigde voornoemd. Namens verweerder is verschenen gemachtigde voornoemd.
Overwegingen
2.1 Bij besluit van 26 augustus 2010 is aan eiser met ingang van 30 juli 2010 een loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering toegekend.
2.2 Bij besluit van 16 maart 2011 is aan eiser medegedeeld dat zijn loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering op 30 juli 2011 eindigt. Per 30 juli 2011 is aan eiser een vervolguitkering van de WGA-uitkering toegekend.
2.3 Eiser heeft zich op 9 juni 2011 door middel van een wijzigingsformulier per 6 juni 2011 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Naar aanleiding van deze melding is eiser op 9 augustus 2011 onderzocht door de verzekeringsarts. Uit een rapportage van de verzekeringsarts van 9 augustus 2011 blijkt dat eiser per 6 juni 2011 volledig arbeidsongeschikt wordt beschouwd.
2.4 Naar aanleiding van deze rapportage heeft verweerder met het besluit van 18 augustus 2011 aan eiser per 1 september 2011 een loonaanvullingsuitkering van de WGA-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Verweerder heeft betoogd dat de aan eiser gestelde inkomenseis op grond van artikel 60, tweede lid, van de Wet WIA eerst niet meer geldt op het moment dat de wijziging van de resterende verdiencapaciteit van eiser na 6 juli 2011 tenminste twee maanden heeft voortgeduurd. Verweerder acht daarbij van belang dat artikel 60 van de Wet WIA is opgenomen in hoofdstuk 7 van de Wet WIA, getiteld ‘Uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgehandicapten’. Hij heeft voorts gesteld dat uit de Memorie van Toelichting (MvT) bij de Wet WIA (TK 2004-2005, 30034, nr. 3) blijkt dat de wachttijd van twee maanden in artikel 60, tweede lid, van de Wet WIA is opgenomen om te voorkomen dat elke (kortdurende) wijziging van de resterende verdiencapaciteit direct doorwerkt in de hoogte van de uitkering.
2.5 Eiser heeft betoogd dat hij vanwege de vanaf 6 juni 2011 toegenomen arbeidsongeschiktheid per 30 juli 2011, direct aansluitend aan de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering, in aanmerking dient te komen voor een loonaanvullingsuitkering van de WGA-uitkering. Hij heeft gesteld dat uit de MvT bij de Wet WIA blijkt dat de in artikel 60 van de Wet WIA genoemde wachttijd van twee maanden in dit geval niet van toepassing omdat hij op 6 juni 2011 nog geen vervolguitkering van de WGA-uitkering ontving.
2.6 Ingevolge artikel 60, eerste lid, van de Wet WIA bestaat, indien de duur van de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering is verstreken, de WGA-uitkering uit:
a. een loonaanvullingsuitkering voor de verzekerde die per kalendermaand een inkomen uit arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven verdient dat ten minste gelijk is aan de inkomenseis, bedoeld in het tweede lid of voor wie op grond van het derde lid geen inkomenseis geldt; of
b. een vervolguitkering.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt de inkomenseis vastgesteld op de dag dat recht ontstaat op een WGA-uitkering en is voor de verzekerde die in staat is met arbeid meer dan 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, gelijk aan 50% van de resterende verdiencapaciteit. De inkomenseis wordt herzien nadat een wijziging in de resterende verdiencapaciteit twee kalendermaanden heeft voortgeduurd. De inkomenseis geldt niet meer nadat de verzekerde ten minste twee kalendermaanden slechts in staat is geweest om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
2.7 Op pagina 71-72 van de MvT bij de Wet WIA staat in hoofdstuk 9 ‘Het recht op uitkering’ onder paragraaf 9.4 ‘Toe- en afname van de mate van arbeidsongeschiktheid’ dat:
“Ingeval bij de herbeoordeling blijkt dat de mate van arbeidsongeschiktheid van degene met een WGA-uitkering is toegenomen, maar dat hij niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, dan heeft dat de volgende gevolgen:
• Als de gedeeltelijk arbeidsgeschikte een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangt, heeft een toename van de mate van arbeidsongeschiktheid geen gevolgen voor zijn uitkering. De hoogte van de loongerelateerde WGA-uitkering is immers onafhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. Wel impliceert de toename van de mate van arbeidsongeschiktheid dat de voorwaarde om daarna in aanmerking te komen voor de loonaanvulling, te weten het benutten van 50% van de resterende verdiencapaciteit, voor de betrokkene lager uitvalt dan bij het ontstaan van het recht op de loongerelateerde WGA-uitkering. Een uitzondering op het voorgaande geldt als de betrokkene de bodemuitkering, te weten ter hoogte van de WGA-vervolguitkering, ontvangt. In dat geval heeft een toename van de mate van arbeidsongeschiktheid wel gevolgen voor de hoogte van de uitkering. Daarbij geldt een wachttijd van twee maanden.
• Als de gedeeltelijk arbeidsgeschikte een WGA-vervolguitkering ontvangt, betekent een toename van de mate van arbeidsongeschiktheid dat zijn resterende verdiencapaciteit lager is. Afhankelijk van zijn eventuele inkomsten heeft dit tot gevolg dat de betrokkene recht heeft op een loonaanvulling of op een hogere WGA-vervolguitkering. In beide gevallen geldt een wachttijd van twee maanden.”
Op pagina 141 van de MvT bij de Wet WIA staat in hoofdstuk 14 ‘Bijlage’, waarin enkele voorbeelden zijn gegeven:
“Na afloop van de loongerelateerde WGA-uitkering kunnen zich vier verschillende
situaties voordoen.
(…)
Ten tweede kan de arbeidsongeschiktheid nog steeds tijdelijk volledig zijn. De
betrokkene heeft dan aanspraak op de loonaanvulling, ook al verwerft hij geen
inkomsten.
(…)”
In de artikelsgewijze toelichting van de MvT staat op pagina 193-194 bij artikel 7.2.2 ‘De loonaanvullingsuitkering en de vervolguitkering van de WGA-uitkering’ (inmiddels artikel 60 van de Wet WIA) dat:
“Na afloop van de duur van de loongerelateerde uitkering bestaat de WGA-uitkering van de verzekerde die voldeed aan de referte-eis, afhankelijk van het feit of de verzekerde aan de inkomenseis voldoet uit óf een loonaanvullingsuitkering óf een vervolguitkering. Voor de verzekerde die tijdelijk volledig arbeidsongeschikt (is) geldt geen inkomenseis: hij heeft recht op een loonaanvullingsuitkering. (…)
Om te voorkomen dat elke wijziging in de resterende verdiencapaciteit (bijvoorbeeld als gevolg van een kortdurende ziekte) direct doorwerkt in de hoogte van de uitkering (loonaanvullingsuitkering of vervolguitkering) wordt in dit lid vastgelegd dat de inkomenseis pas wordt herzien nadat een wijziging in de resterende verdiencapaciteit twee kalendermaanden heeft geduurd. Dit betekent dat ook een wijziging in de resterende verdiencapaciteit pas na twee maanden kan leiden tot een overgang van de loonaanvullingsuitkering naar de vervolguitkering van de WGA-uitkering of omgekeerd (zie ook paragraaf 9.4 van het algemene deel van de memorie van toelichting). In de situatie dat de verzekerde tijdelijk volledig arbeidsongeschikt raakt, geldt de inkomenseis niet meer.“
2.8 Tussen partijen is niet in geschil dat eiser ten tijde van de toename van zijn arbeidsongeschiktheid per 6 juni 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering ontving en dat hij eerst per 30 juli 2011 in aanmerking komt voor een loonaanvullingsuitkering dan wel een vervolguitkering. De rechtbank is van oordeel dat uit pagina 71-72 van de MvT van de Wet WIA blijkt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat de in artikel 60, tweede lid, van de Wet WIA genoemde wachttijd van twee maanden slechts van toepassing is op de gedeeltelijk arbeidsgeschikte die een loonaanvullingsuitkering dan wel een vervolguitkering ontvangt. Onder het eerste bulletpoint van paragraaf 9.4 op pagina 71 van de MvT is toegelicht dat de toename van de mate van arbeidsongeschiktheid impliceert dat de voorwaarde om na de loongerelateerde uitkering in aanmerking te komen voor de loonaanvulling, te weten het benutten van 50% van de resterende verdiencapaciteit, voor de betrokkene lager uitvalt dan bij het ontstaan van het recht op de loongerelateerde WGA-uitkering. In deze situatie - die zich in het onderhavige geval voordoet - is van een wachttijd dus geen sprake.
2.9 De rechtbank is van oordeel dat ook uit de systematiek van de Wet WIA voortvloeit dat de wachttijd uit artikel 60, tweede lid, van de Wet WIA in het onderhavige geval niet van toepassing is. Zij overweegt daartoe dat artikel 60 van de Wet WIA is getiteld ‘De loonaanvullingsuitkering en vervolguitkering van de WGA-uitkering’. Uit deze titel vloeit logischerwijs voort dat dit artikel en de daarbij op pagina 192-193 van de MvT gegeven toelichting, slechts van toepassing is op de verzekerde die een loonaanvullingsuitkering dan wel een vervolguitkering ontvangt.
2.10 De conclusie is dat verweerder in het onderhavige geval van eiser ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 60 van de Wet WIA. Daarom kleeft er aan het bestreden besluit een gebrek.
2.11 Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank, met het oog op een finale beslechting van het geschil, aanleiding voor toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen het genoemde gebrek te herstellen. Dit betekent dat verweerder, met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen, op de voet van artikel 6:18 van de Awb een nieuw besluit zal moeten nemen omtrent de toekenning aan eiser van een loonaanvullingsuitkering van de WGA-uitkering ingevolge de Wet WIA per 30 juli 2011.
2.12 De rechtbank doet dus een tussenuitspraak op de voet van artikel 8:80a, eerste lid, van de Awb. De termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen bepaalt de rechtbank op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak. Indien verweerder binnen twee weken verklaart geen gebruik te maken van de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen of de termijn die voor het herstel is bepaald ongebruikt is verstreken, zal de behandeling van het beroep op de gewone wijze worden voortgezet.
2.13 De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.
2.14 De rechtbank neemt evenmin een beslissing op het verzoek om vergoeding van de gemaakte proceskosten. Zij wacht hiermee tot de einduitspraak op het beroep.
3.1 stelt verweerder in de gelegenheid:
- om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen, met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen, of
- om binnen 2 weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mede te delen dat van deze geboden mogelijkheid geen gebruik wordt gemaakt;
3.2 houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. van Es-de Vries en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2012.
mr. J.K. van de Poel mr. J.R. van Es-de Vries
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak kunnen belanghebbenden en het bestuursorgaan (nog) niet in hoger beroep. Dat kan wel tegelijk met de einduitspraak in deze zaak.