ECLI:NL:RBUTR:2012:BV7945

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
15 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
276527 - HA ZA 09-2501
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting verklaring derdenbeslag en redelijke beloning accountant

In deze zaak, die voor de Rechtbank Utrecht werd behandeld, ging het om de betwisting van een verklaring van derdenbeslag op basis van artikel 477a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De eiseressen, twee maatschappen naar burgerlijk recht, vorderden onder andere een gerechtelijke verklaring van de gedaagden, die bestonden uit drie besloten vennootschappen, en betaling van een bedrag van € 360.690,08, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden op het moment van beslaglegging geen bedragen aan de heer [A] verschuldigd waren, omdat zij geen bedrijfseconomische activiteiten meer ontplooiden. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de gedaagden juist waren en dat de vorderingen van de eiseressen niet ontvankelijk waren. De rechtbank paste artikel 479a Rv toe, dat betrekking heeft op de vaststelling van een redelijke beloning voor de werkzaamheden van de heer [A], die als accountant en bestuurder van de gedaagden fungeerde. De rechtbank oordeelde dat de beloning in natura die aan [A] werd verstrekt, niet vatbaar was voor beslag, en dat de gedaagden geen verplichtingen hadden om bedragen aan [A] te betalen. De rechtbank wees de vorderingen van de eiseressen af, met uitzondering van de mogelijkheid voor de gedaagden om zich uit te laten over de redelijke vergoeding voor de werkzaamheden van [A] in de toekomst.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handel en kanton
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 276527 / HA ZA 09-2501
Vonnis van 15 februari 2012
in de zaak van
1. de maatschap naar burgerlijk recht
[eiseres sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. de maatschap naar burgerlijk recht
[eiseres sub 2],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseressen,
advocaat mr. J. Vestering te Hengelo,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ENACC B.V.,
gevestigd te Maarssen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ENAD B.V.,
gevestigd te Maarssen,
gedaagden,
advocaat mr. H. van Haaften te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres], [gedaagde sub 1], ENACC en ENAD genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 februari 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 24 augustus 2010
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de pleidooien van 9 november 2011 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De heer [A], registeraccountant, (hierna: [A]), is de enige aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde sub 1] en van ENACC. Voorts is hij de enige bestuurder van ENAD, waarvan de aandelen deels worden gehouden door zijn echtgenote en deels door zijn zoon.
2.2. Op 21 mei 2002 is tussen [gedaagde sub 1], [A] en [eiseres] een zogenoemde partnerovereenkomst tot stand gekomen. Op grond van de partnerovereenkomst heeft [A] zijn accountantspraktijk, die hij door middel van [gedaagde sub 1] voerde, ingebracht in [eiseres]. [gedaagde sub 1] heeft haar rechten uit hoofde van die overeenkomst op 1 januari 2004 overgedragen aan ENACC. De samenwerking tussen [eiseres] enerzijds en [A] en ENACC anderzijds is feitelijk geëindigd op 1 april 2005. Hierna heeft ENACC haar klantenbestand overgedragen aan ENAD.
2.3. Bij vonnis van 25 maart 2009 van de rechtbank Utrecht zijn [A] en ENACC hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van € 311.395,16, vermeerderd met wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 januari 2008 tot de dag van volledige betaling en tot betaling aan [eiseres] van een vergoeding voor de beslagkosten (€ 2.006,--), de proceskosten in conventie (€ 10.757,80) en reconventie (€ 2.580,--). Behalve ten aanzien van de proceskosten in reconventie is dat vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [A] en ENACC hebben niet aan dat vonnis voldaan en zijn daartegen in hoger beroep gegaan. Ten tijde van het wijzen van dit vonnis heeft het hof, voor zover aan de rechtbank bekend, nog geen eindarrest gewezen.
2.4. Op 14 augustus 2009 heeft [eiseres] op grond van artikel 475 lid 1 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) ten laste van [A] executoriaal derdenbeslag gelegd onder [gedaagde sub 1], ENACC en ENAD. Op het daartoe bestemde formulier hebben [gedaagde sub 1], ENACC en ENAD op grond van artikel 476a Rv op 10 september 2009 verklaring gedaan van de vorderingen en zaken die door het beslag zijn getroffen. Alle drie de vennootschappen hebben verklaard dat er tussen hen en [A] geen enkele rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan, uit hoofde waarvan [A] op het tijdstip van het beslag nog iets van hen had te vorderen, nu te vorderen heeft of nog te vorderen kan krijgen.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert, samengevat, veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad:
a) van [gedaagde sub 1], ENACC en ENAD tot het doen van een gerechtelijke verklaring en tot aanvulling van de door hen op 10 september 2009 afgelegde verklaringen door middel van het overleggen van nader aangeduide documenten
b) van [gedaagde sub 1] en ENAD tot betaling van € 360.690,08, te vermeerderen met de wettelijke rente over
€ 311.395,16 vanaf 29 juli 2009 tot de dag der voldoening en te vermeerderen met de kosten van overbetekening van de gelegde beslagen
c) van [gedaagde sub 1], ENACC en ENAD in de kosten van dit geding.
3.2. Aan haar vorderingen legt [eiseres] artikel 477a lid 2 Rv ten grondslag. In verband daarmee betwist zij de juistheid van de door [gedaagde sub 1], ENACC en ENAD afgegeven verklaringen en betoogt zij dat [A] van die vennootschappen ten tijde van het beslag meer te vorderen moet hebben gehad respectievelijk zal krijgen, dan de beloning in natura die hij van ENAD ontvangt, aangezien hij van die vennootschappen aandeelhouder en/of bestuurder is en hij met [gedaagde sub 1] en ENACC vereenzelvigd moet worden. Ten aanzien van de goederen die [A] als beloning in natura ontvangt stelt [eiseres] dat deze onder het beslag vallen. Voor het geval dat komt vast te staan dat [A] niet méér ontvangt dan de beloning in natura van ENAD neemt [eiseres] het standpunt in dat [gedaagde sub 1], ENACC en ENAD op grond van artikel 479a Rv aan [A] fictieve redelijke vergoedingen ter hoogte van € 120.000,-- per jaar verschuldigd zijn welke ook onder het beslag vallen.
3.3. Bij pleidooi heeft [eiseres] voorts het standpunt ingenomen dat [gedaagde sub 1], ENACC en ENAD hun verklaringen van 10 september 2009 in strijd met diverse wettelijke bepalingen hebben afgelegd. Dit nalaten van het doen van deugdelijke verklaringen is een nalaten in strijd met een wettelijke plicht en levert daarom volgens [eiseres] een onrechtmatige daad jegens haar op, als gevolg waarvan deze vennootschappen haar schade dienen te vergoeden.
3.4. Eveneens bij pleidooi heeft [eiseres] het standpunt ingenomen dat veroordeling tot betaling van een bedrag ter hoogte van het bedrag waarvoor beslag is gelegd, ook mogelijk is op grond van artikel 477a lid 1 Rv.
3.5. [gedaagde sub 1], ENACC en ENAD voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres], althans tot afwijzing van haar vorderingen. In verband daarmee voeren zij aan:
- dat [eiseres] niet-ontvankelijk is in haar vordering tot betaling
- dat van vereenzelviging van [A] met [gedaagde sub 1], ENACC en ENAD geen sprake is.
- dat [gedaagde sub 1] en ENACC op de dag van beslaglegging en daarna niets aan [A] verschuldigd waren respectievelijk zullen worden, omdat in deze vennootschappen geen activiteiten meer worden verricht
- dat geen fictieve beloning in de zin van artikel 479a Rv moet worden vastgesteld omdat ENAD geen financiële ruimte heeft voor enige vergoeding aan [A], anders dan de aan hem verstrekte beloning in natura
- dat de aan [A] verstrekte beloning in natura niet vatbaar is voor beslag.
3.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde sub 1] en ENAD houdt in dat [eiseres] niet-ontvankelijk is in haar vordering tot betaling, omdat artikel 477a lid 2 Rv hiervoor geen grondslag biedt. Dit verweer slaagt niet. Op grond van voornoemde bepaling is [eiseres] als executant bevoegd om [gedaagde sub 1] en ENAD te dagvaarden tot het afleggen van een gerechtelijke verklaring en tot betaling of afgifte van hetgeen volgens de vaststelling door de rechter aan de executant zal blijken toe te komen. Naast het afleggen van een gerechtelijke verklaring vordert [eiseres] onder meer de, kennelijk hoofdelijke, veroordeling van [gedaagde sub 1] en ENAD tot betaling van € 360.690,08. Hoewel de vordering van [eiseres] niet letterlijk in overeenstemming is met de tekst van artikel 477a lid 2 Rv, begrijpt de rechtbank dat [eiseres] hiermee bedoelt te vorderen de betaling of afgifte van hetgeen volgens
de vaststelling door de rechtbank aan haar zal blijken toe te komen, met een maximum van
€ 360.690,08.
4.2. [eiseres] stelt voorts dat [A] moet worden vereenzelvigd met [gedaagde sub 1], ENACC en ENAD omdat hij de enige bestuurder/aandeelhouder is van [gedaagde sub 1] en ENACC en omdat hij de enige bestuurder is van ENAD, terwijl zijn echtgenote en zoon de aandelen in die vennootschap houden. Dit standpunt vindt geen steun in het recht. De in verband met vereenzelviging door [eiseres] aangevoerde omstandigheden zijn daarvoor onvoldoende. De rechtbank verwerpt dan ook het betoog van [eiseres], dat [A] in verband met vereenzelviging ten tijde van het beslag meer van [gedaagde sub 1], ENACC en ENAD te vorderen moet hebben gehad respektievelijk zal krijgen, dan de beloning in natura die hij van ENAD ontvangt.
4.3. Voor zover [eiseres] bedoelt haar eis te wijzigen door voor het eerst bij pleidooi een beroep te doen op onrechtmatige daad en op artikel 477a lid 1 Rv overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 130 Rv staat toe dat een eiser zijn eis of de gronden daarvan bij conclusie of akte ter rolle verandert of vermeerdert. Een eiswijziging kan echter niet in een pleitnota geschieden (Hoge Raad 16 november 2001, NJ 2002, 469, rechtsoverweging 4.1). Deze eiswijzigingen worden dan ook niet toegelaten.
4.4. Voor zover die eiswijzigingen wel toelaatbaar zouden zijn geweest, zouden zij [eiseres] ook niet baten. [eiseres] voert aan dat [gedaagde sub 1], ENACC en ENAD voorafgaand aan deze procedure:
- in strijd met artikel 476a lid 2 onder a Rv hebben nagelaten te vermelden waarom zij niets verschuldigd zijn aan [A]
- in strijd met artikel 476a lid 2 onder f Rv hebben nagelaten verdere gegevens te verstrekken die voor het vaststellen van de rechten van [eiseres] dienstig mochten zijn
- in strijd met artikel 476b lid 2 Rv geen deugdelijke en betrouwbare bewijsstukken hebben overgelegd.
De door [eiseres] ingestelde vordering op grond van artikel 477a lid 2 Rv dient tot betwisting van de juistheid van de afgelegde verklaringen en van de (eventueel pas in het geding overgelegde) stukken en ter verkrijging van een veroordeling tot betaling aan [eiseres] van datgene dat de derden-beslagenen aan [A] verschuldigd zijn. Voor zover de hiervoor genoemde gedragingen als onrechtmatig jegens [eiseres] moeten worden aangemerkt heeft [eiseres] dan ook geen belang bij een vordering op grond van onrechtmatige daad.
4.5. [eiseres] betoogt voorts dat de verklaringen van [gedaagde sub 1], ENACC en ENAD moeten worden gelijkgesteld met het geval waarin in het geheel geen verklaring is afgelegd omdat niet voldaan is aan de vereisten van artikel 476a lid 2 Rv in samenhang met artikel 476b Rv. Dit brengt volgens [eiseres] mee dat deze drie vennootschappen op de voet van het eerste lid van artikel 477a Rv kunnen worden veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van het bedrag waarvoor het beslag is gelegd alsof zij daarvan zelf de schuldenaar zijn. [eiseres] kan in dit standpunt niet worden gevolgd. [gedaagde sub 1], ENACC en ENAD hebben immers verklaringen afgelegd. Bovendien hebben zij ter staving van de juistheid van hun verklaringen in het kader van de onderhavige procedure op grond van artikel 477a lid 2 Rv een groot aantal stukken in het geding gebracht. Onder deze omstandigheden zou het in strijd zijn met het wettelijk stelsel indien [gedaagde sub 1], ENACC en ENAD op grond van het eerste lid van artikel 477a Rv tot betaling zouden worden veroordeeld. Het vonnis van de rechtbank Amsterdam waarnaar [eiseres] in dit verband heeft verwezen (rechtbank Amsterdam 17 maart 2010, LJN BN3642), is in het hoger beroep dat in die zaak is ingesteld op dit punt niet door het hof gevolgd (Hof Amsterdam 21 september 2010, LJN BO4742).
4.6. De kern van dit geschil gaat over de vraag of vorderingen van [A] op [gedaagde sub 1], ENACC en/of ENAD uit hoofde van een arbeidsvergoeding, een redelijke vergoeding als bedoeld in artikel 479a Rv daaronder begrepen, door de beslagen zijn getroffen. Voorts is in geschil of in verband met de door ENAD verstrekte beloning in natura een vordering van [A] op ENAD door het beslag is getroffen. Ter onderbouwing van hun stelling dat dit niet het geval is hebben [gedaagde sub 1], ENACC en ENAD bij conclusie van dupliek de volgende stukken in het geding gebracht:
- overzichten van de door ENAD aan haar klanten verzonden facturen in de jaren 2005 tot en met 2009
- bankafschriften waaruit alle betalingen blijken van [gedaagde sub 1], ENACC en ENAD in de jaren 2005 tot en met 2009
- de aangiften vennootschapsbelasting van [gedaagde sub 1], ENACC en ENAD over de jaren 2005 tot en met 2009 met de naar aanleiding daarvan opgelegde aanslagen
- de aangiften inkomstenbelasting van [A] over 2005 tot en met 2009 met de naar aanleiding daarvan opgelegde aanslagen
- overzichten van de grootboekadministraties van [gedaagde sub 1], ENACC en ENAD waarin alle bank- en overige bedrijfstransacties zijn verwerkt over de jaren 2005 tot en met 2009
- de getekende jaarstukken van [gedaagde sub 1], ENACC en ENAD over de jaren 2005 tot en met 2009 met toelichting over de jaren 2006 tot en met 2009
- alle notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders (ava's) uit de jaren 2005 tot en met 2009
- verzamelloonstaten en urenspecificaties van ENAD terzake van alle door haar werknemers in de jaren 2006 tot en met 2009 verrichte werkzaamheden.
[gedaagde sub 1] en ENACC
4.7. [gedaagde sub 1] en ENACC betogen dat zij sinds 2005 geen bedrijfseconomische activiteiten meer ontplooien omdat [gedaagde sub 1] haar activiteiten in 2004 aan ENACC heeft overgedragen en ENACC haar klantenbestand in 2005 aan ENAD heeft overgedragen, nadat de samenwerking met [eiseres] was geëindigd. Volgens [gedaagde sub 1], ENACC en ENAD zijn de eerste twee vennootschappen sindsdien niet meer bedrijfseconomisch actief, voert alleen ENAD nog (accountancy-)activiteiten uit en betalen [gedaagde sub 1] en ENACC geen (bestuurs-) vergoeding aan [A]. Weliswaar hebben [gedaagde sub 1] en ENACC in enkele jaren positieve resultaten behaald maar deze zijn volgens hen een gevolg van het vrijvallen van de voorzieningen die zij in verband met het geschil met [eiseres] hadden geboekt. [eiseres] heeft deze stellingen bij pleidooi niet betwist, terwijl zij steun vinden in de hierboven vermelde stukken. De rechtbank stelt dan ook vast dat [A] vanaf de oprichting van ENAD geen accountancywerkzaamheden ten behoeve van [gedaagde sub 1] en ENACC heeft verricht. Voorts is niet gesteld of gebleken dat de enkele werkzaamheden die [A] heeft verricht in zijn hoedanigheid van bestuurder van deze slapende vennootschappen, werkzaamheden zijn waarvoor een directeur-grootaandeelhouder doorgaans een vergoeding ontvangt.
4.8. Het voorgaande brengt mee dat [A] ten tijde van het leggen van het beslag geen vorderingen op [gedaagde sub 1] en ENACC had ter zake van vergoedingen voor verrichte werkzaamheden en dat er op dat moment ook geen rechtsverhouding bestond op grond waarvan [A] een dergelijke vergoeding in de toekomst zal verkrijgen. Met betrekking tot die beide vennootschappen is er in verband met het ontbreken van accountancywerkzaamheden door [A] ten behoeve van [gedaagde sub 1] en ENACC ook geen plaats voor het vaststellen van een fictieve redelijke vergoeding in de zin van artikel 479a Rv.
4.9. De conclusie luidt dat zowel de op 10 september 2009 door [gedaagde sub 1] en ENACC afgelegde verklaring als hun gerechtelijke verklaringen juist zijn en dat het onder hen ten laste van [A] gelegde beslag geen doel heeft getroffen. De vordering van [eiseres] op [gedaagde sub 1] tot betaling van een bedrag van (ten hoogste) € 360.690,08 zal dan ook worden afgewezen. De vorderingen op [gedaagde sub 1] en ENACC tot het aanvullen van hun op
10 september 2009 afgelegde verklaringen en tot het doen van gerechtelijke verklaring zullen bij gebrek aan belang worden afgewezen, aangezien beide vennootschappen inmiddels aan die vorderingen hebben voldaan.
ENAD
4.10. Volgens ENAD betaalt zij geen salaris aan [A]. Dit wordt bevestigd door de overgelegde jaarrekeningen en verzamelloonstaten van ENAD. Tussen partijen is niet in geschil dat ENAD [A] voor zijn accountancywerkzaamheden wel een beloning in natura verstrekt, bestaande uit privégebruik auto, uit het voor hem voldoen van contributies (zoals aan het NIVRA), premie arbeidsongeschiktheidsverzekering, en van scholingskosten in het kader van permanente educatie, alsmede uit de terbeschikkingstelling van representatieve kleding. De rechtbank is van oordeel dat dit vorderingen van [A] betreft die recht geven op prestaties die naar hun aard niet vatbaar zijn voor beslag. Het door [eiseres] gelegde beslag strekt zich dan ook niet uit tot die vorderingen (artikel 475a lid 1 Rv).
4.11. In 2006 tot en met 2008 heeft ENAD managementvergoedingen als kosten geboekt. Volgens ENAD betreffen de door haar als kosten geboekte managementvergoedingen bedragen die aan [gedaagde sub 1] respectievelijk ENACC zijn verstrekt omdat die vennootschappen nog kosten moesten voldoen met betrekking tot het geschil met [eiseres]. Daar vanuit gaande vormen de als zodanig geboekte managementvergoedingen dus geen vergoedingen voor werkzaamheden van [A] ten behoeve van ENAD, verricht via [gedaagde sub 1] en/of ENACC.
4.12. De aard van de door [A] voor ENAD verrichte werkzaamheden (accountancywerkzaamheden) en de omvang daarvan (fulltime) zijn zodanig dat zij gewoonlijk tegen betaling worden verricht. De hiervoor vermelde beloning in natura is voor die werkzaamheden onevenredig laag. Op grond van artikel 479a lid 1 Rv moet ten behoeve van [eiseres] dan ook worden aangenomen dat ENAD voor die werkzaamheden een redelijke vergoeding aan [A] verschuldigd is. Die redelijke vergoeding valt onder het beslag, ook voor zover de werkzaamheden zijn verricht vóór het leggen daarvan (Hoge Raad 27 juni 1997, NJ 1997, 650).
4.13. Bij de beoordeling van de vraag welke vergoeding redelijk is moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen, in het bijzonder de aard van de verrichte werkzaamheden, de betrekkingen van verwantschap of van andere aard tussen [A] en ENAD en de financiële draagkracht van ENAD (artikel 479a lid 2 Rv).
4.14. [eiseres] voert aan dat bij het bepalen van de redelijke vergoeding moet worden aangesloten bij hetgeen voor dergelijke werkzaamheden gebruikelijk is. [A] is de enige (register-)accountant die voor ENAD werkzaam is. Daarnaast heeft ENAD twee werknemers die parttime in dienst zijn van ENAD en als zodanig op de loonlijst staan (de echtgenote en de zoon van [A]). Met een beroep op het Accountancy beloningsonderzoek 2011, uitgevoerd door ‘de Accountant’ en Alterim, stelt [eiseres] dat een vergoeding van € 10.000,-- bruto per maand redelijk is voor een registeraccountant-partner bij een kleine onderneming. ENAD betwist deze uitkomst van het genoemde beloningsonderzoek niet maar stelt dat haar financiële draagkracht het niet toelaat om [A] een salaris te betalen. Volgens ENAD leven [A] en zijn echtgenote van het salaris dat zijn echtgenote verdient met haar werkzaamheden voor ENAD en voor nog een andere werkgever, alsmede van een betaling van € 40.000,-- die zij jaarlijks van ENAD ontvangt op grond van de omstandigheid dat zij in die vennootschap een aanmerkelijk belang houdt.
4.15. ENACC heeft haar klantenbestand in de loop van 2005 aan ENAD overgedragen. Het debat tussen partijen heeft zich toegespitst op de jaren 2006 en later. Daarom zal de rechtbank het jaar 2005 buiten beschouwing laten.
4.16. De resultaten na belastingen van ENAD zijn als volgt:
2006: € 24.042,--
2007: € 10.413,--
2008: - € 5.915,--
2009: € 17.157,--
4.17. Gelet op deze resultaten is een vergoeding van € 10.000,-- bruto per maand voor [A] niet reëel.
4.18. ENAD heeft de volgende, in 4.9 vermelde, managementvergoedingen aan [gedaagde sub 1] (2006 en 2007) en ENACC (2008) betaald:
2006: € 47.515,--
2007: € 97.196,--
2008: € 28.648,--
4.19. Niet gesteld of gebleken is dat op ENAD een verplichting rustte om deze bedragen aan [gedaagde sub 1] en ENACC te verstrekken. Uit het betoog van deze drie vennootschappen volgt dat het slechts een verschuiving betreft van liquide middelen om [gedaagde sub 1] en ENACC in staat te stellen kosten te voldoen, zonder dat ENAD daarvoor een vordering op beide vennootschappen heeft gekregen. ENAD had deze bedragen, ter hoogte van in totaal
€ 173.359,--, dus kunnen gebruiken om [A] in de jaren 2006 tot en met 2009 een vergoeding voor zijn accountancy- en bestuurswerkzaamheden van (afgerond) € 43.000,-- per jaar te betalen, bovenop het loon in natura.
4.20. Ten aanzien van de echtgenote van [A] blijkt uit de overgelegde stukken het volgende:
2006 2007 2008 2009
salaris (in €) 645 4.003 18.162 16.665
aantal werkdagen 12 47 110 109
4.21. Volgens ENAD is zij op grond van artikel 12a Wet op de loonbelasting 1964 (LB) verplicht om aan de echtgenote van [A] jaarlijks een bedrag van € 40.000,-- te betalen, bovenop haar salaris, omdat zij een aanmerkelijk belang in ENAD heeft. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Artikel 12a LB bepaalt, voor zover in deze zaak relevant, dat ten aanzien van de werknemer die arbeid verricht ten behoeve van een vennootschap waarin hij of zijn partner een aanmerkelijk belang heeft, het in een kalenderjaar van die vennootschap genoten loon ten minste wordt gesteld op € 41.000,-- dan wel, indien aannemelijk is dat ter zake van soortgelijke dienstbetrekkingen waarbij een aanmerkelijk belang geen rol speelt, in het economisch verkeer een lager loon gebruikelijk is, op dat lagere loon. Uit de overgelegde specificaties van de declarabele uren van de echtgenote van [A] blijkt dat zij administratieve werkzaamheden verricht welke mede gelet op het aantal gewerkte dagen per jaar een beloning rechtvaardigen die correspondeert met haar door ENAD betaalde salaris. Uit de tekst van artikel 12a LB volgt dat haar loon voor fiscale doeleinden op dat salaris mag worden gesteld. Van een noodzaak of plicht voor ENAD tot betaling van € 40.000,-- per jaar aan de echtgenote van [A] is dus geen sprake.
4.22. Een vergoeding van € 10.000,-- bruto per maand is in beginsel een redelijke beloning voor accountants met een kleine accountancypraktijk, zoals [A]. Op grond van de overige hierboven vermelde omstandigheden gaat de rechtbank er echter van uit dat de financiële draagkracht van ENAD in de jaren 2006 tot en met 2009 zodanig was dat zij [A] voor zijn werkzaamheden in die jaren in elk geval niet meer dan € 83.000,-- per jaar (€ 43.000,-- + € 40.000,--) had kunnen betalen, bovenop de beloning in natura. Voor de toepassing van artikel 479a Rv kan dit bedrag van (maximaal) € 83.000,-- voor 2006 tot en met 2009 vooralsnog als een redelijke vergoeding voor de werkzaamheden van [A] worden beschouwd. ENAD zal nog wel in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte uit te laten over de vraag of dit bedrag naar beneden moet worden bijgesteld. Dat geldt met name ten aanzien van de vraag of het bedrag van € 40.000,-- per jaar moet worden betrokken bij de vaststelling van de fictieve redelijke vergoeding. In verband daarmee dient ENAD in ieder geval de aangiften inkomstenbelasting van de echtgenote van [A] over de jaren 2006 en later in het geding te brengen alsmede de daarop gevolgde belastingaanslagen. Tevens dient ENAD toe te lichten waarom de door haar gestelde jaarlijkse betaling van
€ 40.000,-- aan de echtgenote van [A] (bovenop haar salaris) niet uit de jaarrekeningen blijkt. [eiseres] zal hierop bij antwoordakte mogen reageren
4.23. De pleidooien hebben plaatsgevonden op 9 november 2011. De jaarstukken van ENAD over 2010 zijn nog niet in het geding gebracht en ENAD heeft zich nog niet uitgelaten over de resultaten die zij in 2010 en 2011 heeft behaald/verwacht te hebben behaald. ENAD heeft bij pleidooi echter niet aangevoerd dat de resultaten in 2010 en 2011 een betaling van € 40.000,-- aan de echtgenote van [A] niet mogelijk hebben gemaakt. Vooralsnog gaat de rechtbank er daarom van uit dat de financiële draagkracht van ENAD in 2010 en 2011 zodanig is geweest dat zij in staat was om [A] in die jaren voor zijn werkzaamheden een vergoeding van € 40.000,-- per jaar te betalen, bovenop de beloning in natura. ENAD zal in de gelegenheid worden gesteld om in haar akte haar jaarrekening over 2010 in het geding te brengen alsmede haar voorlopige cijfers over 2011, en zich daarbij uit te laten over de vraag wat volgens haar als een redelijke vergoeding kan worden beschouwd voor de werkzaamheden van [A] in 2010 en 2011. [eiseres] zal ook hierop in haar antwoordakte mogen reageren.
4.24. Op dezelfde datum als die waarop ENAD haar akte neemt met betrekking tot de in 4.22 en 4.23 genoemde punten zal [eiseres] in een door haar te nemen akte moeten aangeven hoe de rechtbank wat haar betreft zal moeten beslissen met betrekking tot 2012 en later. Daarop zal ENAD vervolgens bij antwoordakte mogen reageren. Denkbaar is dat de rechtbank een eindvonnis wijst waarin zij zich wat betreft het toe te wijzen bedrag beperkt tot de jaren 2006 tot en met 2011 en dat zij daarnaast voor recht verklaart dat het beslag zich ook uitstrekt tot de redelijke vergoedingen in de zin van artikel 479a Rv over 2012 en latere jaren. ENAD zal in dat geval vervolgens binnen een bepaalde termijn na afloop van elk kalenderjaar aan [eiseres] opgave moeten doen van het bedrag dat volgens haar door het beslag is getroffen. Wanneer [eiseres] die opgave vervolgens betwist zal zij een nieuwe dagvaardingsprocedure tegen ENAD moeten starten. Ook is mogelijk dat de rechtbank ten aanzien van het toe te wijzen bedrag tot en met het jaar 2011 een deelvonnis wijst en voorts bepaalt dat ENAD steeds binnen een bepaalde termijn haar opvolgende jaarrekeningen in het geding brengt, zodat de rechtbank, nadat [eiseres] zal hebben gereageerd, voor dat jaar de redelijke vergoeding kan vaststellen. Daarbij zou de rechtbank kunnen bepalen dat zij voor het geval ENAD die jaarstukken niet in het geding brengt de redelijke vergoeding nu al vaststelt op een in dat deelvonnis te bepalen bedrag.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 14 maart 2012 voor het nemen van een akte door ENAD over hetgeen is vermeld onder 4.22 en 4.23, waarna [eiseres] daarop een antwoordakte kan nemen op de rol van vier weken daarna ,
5.2. bepaalt dat [eiseres] op de rol van 14 maart 2012 een akte kan nemen over hetgeen is vermeld onder 4.24, waarna ENAD daarop een antwoordakte kan nemen op de rol van vier weken daarna ,
5.3. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom, mr. R.A. Steenbergen en mr. J.W. Frieling en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2012.