uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2012 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser,
de heffingsambtenaar van de gemeente [P], verweerder.
Procesverloop
Bij beschikking van 30 april 2011 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres] te [woonplaats] (hierna: het object) voor het tijdvak 1 januari 2011 tot 1 januari 2012 vastgesteld op € 3.170.000,-, naar de waardepeildatum 1 januari 2010. Eiser is in deze beschikking aangeslagen voor de gebruikersbelasting, de eigenarenbelasting en de rioolheffing gebruikers voor het object. Bij uitspraak van 29 juli 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de beschikking van 30 april 2011 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2012. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder (de heffingsambtenaar, [A]) is in persoon verschenen, bijgestaan door [B], medewerker bij de afdeling vastgoed van de gemeente [woonplaats].
Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser is eigenaar van het object. Het object is een verzamelkantoorgebouw dat in gebruik is bij een aantal huurders. Bij besluit van 28 oktober 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [P] de nummeraanduiding van het object gewijzigd in [adres] tot en met F. Naar aanleiding van het door de huurders van het object daartegen gemaakte bezwaar heeft het college dit besluit op 20 januari 2011 weer ingetrokken.
2. Tussen parijen is slechts in geschil of verweerder eiser terecht heeft aangeslagen voor de gebruikersbelasting voor het object als één geheel.
3. De motivering van het bestreden besluit luidt dat de aanslag terecht aan eiser is opgelegd omdat hij één van de gebruikers van het samengevoegde object is. Ter zitting heeft verweerder betoogd dat hij het object met ingang van 1 januari 2011 heeft aangemerkt als één object omdat het, op verzoek van de huurders, ook in het kader van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen (Wet bag) als zodanig is aangemerkt.
4. Eiser heeft betoogd dat hij, als privé-persoon, geen gebruiker is van het object is en dat hij dus ook niet als zodanig kan worden aangeslagen. Eiser heeft gesteld dat de gebruikersbelasting in het verleden niet bij hem maar bij de afzonderlijke gebruikers in rekening werd gebracht. De gemeente heeft hem niet gemeld dat dit zou veranderen door de voorgestane wijziging van de nummeraanduiding van het object bij besluit van 28 oktober 2010, en de latere de intrekking van dat besluit.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser, als privé-persoon, geen gebruiker is van het object.
Dit betekent dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Het bestreden besluit is daarmee genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en zal om die reden worden vernietigd. Verweerder heeft dit ter zitting erkend en desgevraagd verklaard dat dit geen gevolgen heeft voor het bestreden besluit, omdat eiser als privé-persoon wel eigenaar is van het object en de gebruikersbelasting aan eigenaren kan worden opgelegd. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of er aanleiding is de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
6. Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of verweerder het object terecht als één geheel heeft aangemerkt. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn betoog dat uit het feit het object in het kader van de Wet bag is aangemerkt als één verblijfsobject automatisch volgt dat het object ook in het kader van de Wet WOZ moet worden aangemerkt als één object. Volgens vaste rechtspraak, zoals verwoord in het arrest van de Hoge Raad 26 oktober 2001 (LJN: AD4850) en de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 9 juli 2009 (LJN: BJ2231), dient ingevolge artikel 16, aanhef en onderdeel c, van de Wet WOZ voor de toepassing van de Wet WOZ als één onroerende zaak te worden aangemerkt een gedeelte van een gebouwd eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt. Een belastingobject behoort derhalve te worden afgebakend naar de kleinst mogelijke zelfstandige eenheid.
7. Ten aanzien van de objectafbakening van een kantoorgebouw heeft de Hoge Raad in het arrest van 8 oktober 2004 (LJN: AR3500) overwogen dat aan de hand van het geheel van feitelijke omstandigheden ter plaats dient te worden vastgesteld of het verhuurde object bestemd is om afzonderlijk te worden gebruikt. Eiser heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat het er momenteel 13 huurders zijn die gebruik maken van het verzamelkantoorgebouw en dat de indeling van het gebouw naar gelang het aantal huurders en de wensen van (toekomstige) huurders regelmatig wordt aangepast. De gebruikseenheden die worden verhuurd variëren in grootte van 40 m² tot 280 m² en wisselen al naar gelang de behoefte van de huurder in omvang en indeling. De toiletten en de pantry’s worden onderling gedeeld.
De rechtbank is gelet op deze toelichting van oordeel dat het object niet is onder te verdelen in een aantal afzonderlijke zelfstandige kantoorunits omdat de kantoorunits niet beschikken over de voorzieningen die noodzakelijk zijn om deze zelfstandig, dat wil zeggen zonder terug te vallen op voorzieningen elders in het kantoorgebouw, als kantoorruimte te gebruiken.
8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank, zij het op andere gronden dan verweerder, van oordeel dat verweerder het object terecht heeft aangemerkt als één onroerende zaak in de zin van artikel 16 van de Wet WOZ.
9. Op grond van artikel 1, tweede lid, onder a, van de Verordening onroerende-zaakbelastingen 2011 van de gemeente [P] wordt gebruik door degene aan wie een deel van de onroerende zaak in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven.
Het object is eigendom van eiser. Aan eiser kon derhalve in zijn hoedanigheid als eigenaar van het object gebruikersbelasting voor het (gehele) object worden opgelegd.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat in voornoemd artikellid is bepaald dat degene die het deel in gebruik heeft gegeven, bevoegd is de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven.
10. Dat verweerder, naar eiser heeft gesteld en wat daar overigens van zij, eiser in het kader van de intrekking van het besluit van 28 oktober 2010 niet heeft gemeld dat dit zou leiden tot een wijziging van de aanslag van de gebruikersbelasting leidt niet tot een ander oordeel, nu de bevoegdheid tot het heffen van belastingen op grond van de Wet WOZ niet (mede) afhangt van de voorafgaande mededeling dat daartoe zal worden overgegaan.
11. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
12. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank zal bepalen dat het door eiser betaalde griffierecht aan hem wordt vergoed.
• verklaart het beroep gegrond;
• vernietigt het bestreden besluit van 29 juli 2011;
• bepaalt dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven;
• bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.K. van de Poel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2012.
(de griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen)
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.