parketnummer: 16/712503-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 februari 2012
[verdachte]
geboren op [1967] te [geboorteplaats]
wonende te [adres], [woonplaats]
raadsman mr. G.J. van Oosten, advocaat te Amsterdam
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 13 februari 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair en subsidiair: zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van € 8.500,00;
feiten 2 tot en met 5: 817,64 gram hennep, een nepwapen, 137 patronen en
27 busjes pepperspray in zijn bezit heeft gehad.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het (primair) ten laste gelegde heeft begaan en baseert zich daartoe op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het ten laste gelegde onder feit 1, 2, 3 en (deels) feit 4 en heeft (partiële) vrijspraak bepleit. De verdediging heeft hiertoe, kort gezegd, het volgende aangevoerd:
feit 1: verdachte heeft het geld geleend van zijn (ex-)zwager voor een vakantie naar Thailand;
feit 2: de wiet was afval en dus niet geschikt om te roken;
feit 3: het nepwapen was speelgoed met als munitie plastic balletjes. Verdachte had geen opzet op verboden wapenbezit;
feit 4: verdachte was alleen op hoogte van de aanwezigheid van de patronen die in de keuken zijn aangetroffen. Van de patronen in de schuur, die door iemand anders moeten zijn achtergelaten, wist hij niets, aldus de verdediging.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van alle feiten
Bewijs
Op 29 december 2009 heeft een doorzoeking plaatsgevonden van de woning en de bijbehorende schuur van verdachte in Abcoude, waarbij onder meer de volgende goederen zijn aangetroffen en in beslag genomen:
- 800 gram wiet op zolder;
- een imitatie vuurwapen (zg. balletjespistool) merk/type Hf Super, serienummer
D02743/SIN AABQ1539NL, incl. fles balletjes, in een mand op een kast in de keuken;
- 44 stuks munitie 357 mag cbc, in de zak van een schort in de keuken;
- munitie, een doos van 50 patronen voor Lapua 9 mm Luger in een tas in de schuur;
- munitie, een doos van 18 patronen voor Fiocchi 9 mm Luger in een tas in de schuur;
- munitie, 15 stuks patronen in rekje, S&B 38 special, in een tas in de schuur;
- 30 bankbiljetten van € 50,00, in totaal € 1.500,00, in een ladekast in de
ouderslaapkamer;
- 14 bankbiljetten van € 500,00, in totaal € 7.000,00, in een ladekast in de
ouderslaapkamer.
Op 12 januari 2010 is door de Unit Forensische Opsporing de 817,64 gram wiet die bij de doorzoeking is aangetroffen onderzocht. Uit het aangeboden materiaal is een representatief monster genomen en dit is getest. De test gaf een positieve reactie, indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj, vermeld op Lijst II van de Opiumwet.
Het imitatie-pistool van het merk HF, model HK, voorzien van het gefingeerde wapennummer D02743 is onderzocht en blijkt een wapen als bedoeld in artikel 2, lid 1, Categorie I onder 7 van de Wet wapens en munitie te zijn. Het betreffende pistool is een goede kopie op ware grootte van het bestaande USP Match pistool van de Duitse wapenfabrikant Heckler und Koch en daarmee voor bedreiging of afdreiging geschikt.
Alle bovengenoemde aangetroffen patronen zijn onderzocht en blijken munitie te zijn als bedoeld in artikel 2, lid 2, Categorie III van de Wet wapens en munitie.
Uit het ambtelijk verslag d.d. 26 oktober 2010 volgt dat tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte 27 stuks spuitbussen Bodyguard Cs-Gas, zogenaamde pepperspray zijn aangetroffen en in beslag genomen.
De busjes pepperspray zijn op 30 december 2009 door brigadier [A], die aanwezig was bij de doorzoeking, overgedragen aan brigadier [B].
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de wiet heeft gekregen, maar dat het afval was, en dat hij het nepwapen in Spanje heeft gekocht, maar niet wist dat het verboden was. Verder heeft verdachte verklaard dat hij wist dat er patronen in de keuken lagen en dat het klopt dat er 27 busjes pepperspray in zijn woning zijn aangetroffen. Verdachte heeft de pepperspray in België gekocht met het plan om deze te gaan verhandelen.
Feit 2
Algemene overweging feit 2
Het verweer dat de wiet afval was en niet te roken stelt de rechtbank ter zijde, aangezien het enkele voorhanden hebben van deze hoeveelheid hennepbevattend materiaal reeds strafbaar is. De positieve reactie op THC, zijnde de werkzame stof in hennep, vermeld op Lijst II van de Opiumwet, is voldoende voor een bewezenverklaring.
Bewezenverklaring feit 2
Op grond van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 817,64 gram hennep voorhanden heeft gehad.
Feit 3 en 4
Algemene overwegingen feiten 3 en 4
Het bestanddeel opzet of schuld is niet uitdrukkelijk opgenomen in artikel 26 van de Wet wapens en munitie, maar wordt geacht besloten te liggen in de in het artikel gebezigde werkwoordsvorm ‘voorhanden hebben’. Het opzet op het verboden zijn van het wapen of de munitie is dan ook niet vereist, met als gevolg dat de rechtbank aan het daarop ziende verweer van de verdediging voorbij gaat.
Het begrip ‘voorhanden hebben’ veronderstelt een drietal factoren:
1. aanwezigheid wapen of munitie.
2. machtsrelatie tussen dader en wapen of munitie. Er moet een zekere machtsuitoefening mogelijk zijn en een zekere handelingsbevoegdheid. Er is reeds sprake van een zekere handelingsbevoegdheid in het geval iemand een wapen of munitie in zijn woning heeft omdat die het uit de woning kan verwijderen.
3. bewustheid dader. Er moet bij de dader in meerdere of mindere mate sprake zijn van bewustheid ten opzichte van het aanwezig hebben van het wapen of de munitie. Wanneer bewustheid wordt ontkend dan zal een dienaangaand verweer voldoende onderbouwd moeten zijn.
Bewijsoverweging feit 3
Met betrekking tot deze 3 factoren overweegt de rechtbank dat het nepwapen in de woning van verdachte is aangetroffen, dat verdachte heeft verklaard eigenaar te zijn van dit nepwapen en dat hij zich bewust was van de aanwezigheid ervan in zijn woning. Daarmee is voldaan is aan het vereiste factoren van ‘voorhanden hebben’.
Bewezenverklaring feit 3
De rechtbank acht op grond van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een verboden nepwapen voorhanden heeft gehad.
Bewijsoverweging feit 4
Ook ten aanzien van de patronen is de rechtbank van oordeel dat is voldaan de vereiste factoren van het ‘voorhanden hebben’. De patronen zijn aangetroffen in de woning en de schuur van verdachte. Verdachte kon de patronen uit de woning en de schuur verwijderen, waardoor hij er macht over kon uitoefenen en handelingsbevoegd is geweest ten aanzien van de patronen.
Verdachte heeft verklaard dat hij wetenschap had van de patronen die zijn gevonden in de keuken, maar heeft ontkend dat hij op de hoogte was van de patronen die zijn aangetroffen in de schuur. Dit laatste staat naar het oordeel van de rechtbank aan een bewezenverklaring van dit feit echter niet in de weg. Verdachte heeft aangevoerd dat iemand anders de sleutel van zijn woning en schuur had, maar dat hij de naam van deze persoon niet wil zeggen. Nu het verweer van verdachte daarmee niet is onderbouwd en overigens niet verifieerbaar, gaat de rechtbank hieraan voorbij en gaat er dan ook vanuit dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de patronen in de schuur.
Bewezenverklaring feit 4
Op grond van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 137 verboden patronen voorhanden heeft gehad.
Feit 5
Bewijsoverweging feit 5
Verdachte heeft zelf aangegeven dat het busjes betrof die met pepperspray waren gevuld.
Hoewel uit het dossier niet blijkt dat er forensisch onderzoek is gedaan naar de busjes pepperspray acht de rechtbank het een feit van algemene bekendheid dat busjes met pepperspray, ook aangeduid als Cs-gas, bestemd zijn voor het treffen van personen met een weerloosmakende en/of traanverwekkende stof.
Bewezenverklaring feit 5
Op grond van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 27 busjes pepperspray voorhanden heeft gehad.
Feit 1
Algemene overwegingen feit 1
Voor een bewezenverklaring van witwassen dient vast komen te staan dat verdachte wist dat het geld uit misdrijf afkomstig was. Het bewijs van voorwaardelijk opzet is daarbij voldoende. Dat wil zeggen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard heeft dat het geld uit misdrijf afkomstig is.
Voor de bewezenverklaring van ‘afkomstig uit enige misdrijf’ is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het geld afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel moet komen vast te staan dat het geld uit misdrijf afkomstig is.
Voor dat bewijs zijn verschillende constructies mogelijk.
Zo mag de herkomst van uit misdrijf worden afgeleid uit feiten van algemene bekendheid, die derhalve geen bewijs behoeven. Daarnaast wordt veelal uit de omstandigheden van het geval afgeleid dat het niet anders kan dan dat het geld uit misdrijf afkomstig is. Ook komt het voor dat de rechtbank concludeert dat het geld ‘slechts’ uit misdrijf afkomstig kan zijn, of wordt de mogelijkheid van legale verkrijging als onwaarschijnlijk terzijde geschoven. Het hangt van de aard en de hoeveelheid van de door de rechtbank in zijn bewijsoverweging betrokken feiten en omstandigheden af of kan worden vastgesteld dat het niet anders kan zijn dan dat het betrokken geld uit misdrijf afkomstig is.
Van belang is nog of de verdediging een alternatieve verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geld die verifieerbaar is en niet zo onwaarschijnlijk dat zij bij de vorming van het bewijsoordeel zonder meer terzijde behoort te worden gesteld. Naarmate het bewijs van witwassen sterker wordt, wordt meer uitleg van de verdediging verlangd.
Vaak zal voor het bewijs van het opzet (dat verdachte wist dat het voorwerp uit misdrijf afkomstig was) terug worden gegrepen op dezelfde omstandigheden die redengevend waren voor het bewijs van herkomst uit misdrijf.
Bewijsoverwegingen feit 1
Verdachte heeft het geld ad € 8.500,00 in zijn bezit gehad reeds omdat het in zijn woning is aangetroffen. Daarmee is voldaan aan het vereiste van ‘voorhanden hebben’.
De rechtbank concludeert voorts dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit misdrijf afkomstig is en neemt daarbij de volgende omstandigheden in aanmerking.
Het aangetroffen geld bestond voor het grootste deel uit coupures van € 500,00. Het is een feit van algemene bekendheid dat -na een kortstondige uitgifte in 2002- de banken geen coupures van € 500,00 meer uitgeven en deze coupures thans nagenoeg uitsluitend (nog) in het criminele circuit worden gebruikt.
Verder overweegt de rechtbank dat uit onderzoek van een legale bron van het geld niet is gebleken. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zijn bruto inkomen rond de € 1.100,00 à € 1.200,00 per maand bedraagt en van enig eigen vermogen is gesteld noch gebleken.
De door verdachte gegeven alternatieve verklaring voor de verkrijging van het geld wordt door de rechtbank als niet geloofwaardig ter zijde geschoven. De verdediging heeft een overeenkomst van geldlening d.d. 28 november 2009 overgelegd, waaruit zou blijken dat verdachte dat geld heeft geleend van [naam], zijn (ex-)zwager, ten behoeve van een vakantie. In de overeenkomst staat vermeld dat verdachte een bedrag van € 8.000,00 heeft geleend en dat hij dit bedrag in termijnen van € 375,00 per maand moet terugbetalen.
Deze overeenkomst is eerst ter terechtzitting van 13 februari 2012 aan de rechtbank overgelegd. Eerder is door verdachte nimmer over deze lening gesproken en ook bij de behandeling van zijn verzoekschrift tot teruggave van het in beslaggenomen geld (begin 2010) heeft hij deze overeenkomst niet aan de orde gesteld of overgelegd. Daarnaast komt het in de overeenkomst genoemde bedrag van € 8.000,00 niet overeen met het geldbedrag van € 8.500,00 dat in de woning van verdachte is aangetroffen.
Daarbij komt dat uit het door verdachte bij de overeenkomst eveneens overgelegde rekeningafschrift van een rekening op naam van [naam], waaruit een bestelling van Eurobiljetten ten bedrage van € 20.000,00 blijkt, niet kan worden afgeleid dat het hier om het bij verdachte aangetroffen geld gaat, maar evenmin dat dit geld vervolgens daadwerkelijk aan verdachte is verstrekt. De rechtbank acht het dan ook niet aannemelijk dat dit geld van die bankopname komt.
Ten slotte acht de rechtbank het, gezien de bovengenoemde inkomsten per maand van verdachte, onwaarschijnlijk dat hij een overeenkomst zou aangaan inhoudende een maandelijkse aflossing ad € 375,00. Een nadere onderbouwing op dat punt heeft verdachte evenwel niet gegeven.
Zoals reeds geoordeeld heeft verdachte geen aannemelijke verklaring gegeven voor een legale bron van herkomst en ook anderszins is dat niet gebleken. Die situatie, in combinatie met het feit dat het aangetroffen geld in overwegende mate uit (in het legale economische verkeer zeer ongebruikelijke) coupures van € 500,00 bestond, alsmede in combinatie met het feit dat in de woning van verdachte veel andere verboden goederen zijn aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte (op zijn minst) de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het geld uit misdrijf afkomstig was.
Ook het feit dat verdachte met overlegging van de geldleningovereenkomst een onaannemelijke verklaring geeft, sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat hij wist dan wel de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het geld van misdrijf afkomstig was.
Bewezenverklaring feit 1 primair
Op grond van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van
€ 8.500,00 door dit geld voorhanden te hebben.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. primair
op 29 december 2009, te Abcoude een voorwerp, te weten een geldbedrag (8500 euro), voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
op 29 december 2009 te Abcoude opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 817,64 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
op 29 december 2009 te Abcoude een wapen van categorie I onder 7°, te weten een nabootsing van een pistool (merk Heckler en Koch, USP Match), dat door zijn vorm, afmetingen en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde met voornoemd pistool, voorhanden heeft gehad;
4.
op 29 december 2009 te Abcoude een hoeveelheid munitie van categorie III, te weten
- 50 scherpe volmantel pistoolpatronen kaliber 9mm en
- 18 scherpe volmantel pistoolpatronen kaliber 9mm en
- 10 scherpe volmantel pistoolpatronen kaliber 6.35mm en
- 15 scherpe revolverpatronen kaliber .38special en
- 44 scherpe revolverpatronen kaliber .357Magnum
voorhanden heeft gehad;
5.
op 29 december 2009 te Abcoude een groot aantal (27) busjes pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met weerloosmakende en/of traanverwekkende stof van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1 primair: witwassen;
feit 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3: handelen in strijd met artikel 13, lid 1, van de Wet wapens en munitie;
feiten 4 en 5: telkens handelen in strijd met artikel 26, lid 1, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar en een werkstraf van 240 uur te vervangen door 120 dagen hechtenis met aftrek van het voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van het geld en het bezit van verboden goederen, waaronder hennep en wapens.
Het aangetroffen geld was afkomstig van illegale activiteiten en wat de rechtbank verdachte sterk aanrekent is dat door zijn handelen gelden afkomstig van illegale activiteiten in het legale geldcircuit worden gebracht en mede hierdoor deze illegale activiteiten doorgang kunnen vinden. Ook is bij verdachte een hoeveelheid hennep aangetroffen, die groter is dan voor eigen gebruik, en schadelijk is voor de gezondheid. Ten slotte heeft verdachte een imitatiewapen, scherpe munitie en busjes pepperspray voorhanden gehad. De verdachte was daartoe onbevoegd.
(Imitatie)wapens worden meer en meer gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en vormen een groot gevaar en een aanzienlijke bedreiging voor een veilige samenleving. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van (imitatie)wapens.
Bij elkaar genomen zijn dit ernstige feiten die in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen.
De rechtbank zal daartoe evenwel niet overgaan en neemt daartoe in overweging dat het erg lang geduurd heeft voordat het openbaar ministerie na sluiting van het dossier op 26 oktober 2010 tot vervolging is overgegaan.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 13 februari 2012, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Alles overwegend acht de rechtbank een werkstraf van 160 uren, te vervangen door 80 uren hechtenis, passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7 Het beslag
7.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwerpen op de beslaglijst met nummers 22, 28 en 29 verbeurd worden verklaard en dat de voorwerpen op de beslaglijst met nummers 23 tot en met 26 worden onttrokken aan het verkeer.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft enkel een standpunt ingenomen ten aanzien van de voorwerpen op de beslaglijst met nummers 28 en 29, te weten: het geld. De verdediging heeft bepleit dat niet is komen vast te staan dat het geld uit misdrijf afkomstig is, waardoor het geld terug moet naar verdachte.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
7.3.1 De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Zoals hiervoor onder 4.3. is uiteengezet is de rechtbank van oordeel dat het geld uit misdrijf afkomstig. Het geld is vatbaar voor verbeurdverklaring, omdat feit 1 is begaan met betrekking tot dit geldbedrag.
7.3.2 De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat de feiten zijn begaan met betrekking tot de voorwerpen. Verder zijn de voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd zijn met de wet.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36d, 57, 420bis van het Wetboek van Strafrecht, artikel 11 van de Opiumwet en artikel 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair: witwassen;
feit 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3: handelen in strijd met artikel 13, lid 1, van de Wet wapens en munitie;
feiten 4 en 5: telkens handelen in strijd met artikel 26, lid 1, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 160 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 80 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Beslag
- verklaart verbeurd de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
28 Euro geld (15716) 30 biljetten van 50 euro, in lade kast
29 Euro geld (15718) 14 biljetten van 500 euro, in lade kast
- verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
22 1 STK Wapen HF SUPER (15644) Imitatiewapen incl. fles balletjes
23 1 STK Schoonmaakmiddel (15677) Schoonmaaksetje wapen, in tas schuur
24 1 STK Schoonmaakmiddel (15686) Los borstelsetje, in tas in schuur
25 1 STK Wapen SMITH & WESSON (15692) Afstelsleutel voor vizierafstelling
26 1 STK Koker Kl: zwart Plastic (15694) mogelijk Gunlock, in tas in schuur.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A.M. van Straalen, voorzitter, mr. A. van Maanen en
mr. M.S. Koppert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.B. Kleemans, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 februari 2012.