ECLI:NL:RBUTR:2012:BV7002

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
7 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 11-3975
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake re-integratieverplichting gemeente IJsselstein

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht op 7 februari 2012 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker tegen de gemeente IJsselstein. Verzoeker had de gemeente verzocht om hem aan te stellen in een werklozenbaan op basis van artikel 72 van de Werkloosheidswet, waarin de re-integratieverplichting van de overheidswerkgever is vastgelegd. De gemeente heeft dit verzoek gemotiveerd afgewezen, met als argument dat er geen re-integratieverplichting meer bestond vanwege een eerder gesloten vaststellingsovereenkomst. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 24 januari 2012 heeft verzoeker zijn standpunt toegelicht, waarbij hij zich beriep op zijn recht op re-integratie. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, hoewel de overheidswerkgever in beginsel verplicht is tot re-integratie, in dit geval de gemeente terecht heeft gesteld dat er geen verplichtingen meer bestonden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vaststellingsovereenkomst duidelijk was en dat verzoeker hiermee had ingestemd, waardoor hij geen recht meer had op een werklozenbaan bij de gemeente.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen grond was voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening en heeft het verzoek afgewezen. De uitspraak heeft geen rechtsmiddel openstaan, wat betekent dat de beslissing van de voorzieningenrechter definitief is. De zaak benadrukt de noodzaak voor verzoekers om goed op de hoogte te zijn van de gevolgen van eerdere overeenkomsten en de re-integratieverplichtingen van overheidswerkgevers.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 11/3975
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening van
[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker,
over een besluit van
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente IJsselstein, verweerder,
gemachtigde: B.K.F. Cerutti, directeur bedrijfsvoering bij de gemeente IJsselstein.
Inleiding
1.1 Bij besluit van 1 december 2011 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder aan
verzoeker meegedeeld dat re-integratie binnen de gemeentelijke organisatie van IJsselstein is uitgesloten, omdat verweerder, gelet op de inhoud van de op 15 september 2010 gesloten vaststellingsovereenkomst, jegens verzoeker geen enkele re-integratieverplichting meer heeft. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de weigering van verweerder om verzoeker niet aan te stellen in een werklozenbaan, rechtens niet geoorloofd is.
1.2 Het verzoek is behandeld ter zitting van 24 januari 2012, waar verzoeker in persoon
is verschenen. Namens verweerder is verschenen B.K.F. Cerutti voornoemd.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een
besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank
in een (eventuele) bodemprocedure niet.
2.3 Bij e-mailbericht van 12 november 2011 heeft verzoeker verweerder verzocht om in een persoonlijk gesprek van gedachten te wisselen over zijn re-integratiemogelijkheden binnen de gemeente IJsselstein. Verzoeker heeft verweerder onder meer gewezen op de mogelijkheid hem aan te stellen in een werklozenbaan als bedoeld in artikel 2:4:1, eerste lid, aanhef en onder c, onder vi, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (hierna: CAR-UWO). Verweerder heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven.
2.4 Ter zitting heeft verzoeker desgevraagd toegelicht dat hij zijn verzoek om te worden aangesteld in een werklozenbaan, heeft ingediend in het kader van de in artikel 72a van de Werkloosheidswet (WW) neergelegde re-integratieverplichting voor de overheidswerkgever.
2.5 Ingevolge artikel 72a, eerste lid, van de WW heeft de overheidswerkgever tot taak de inschakeling in de arbeid te bevorderen van:
a. een persoon die uit hoofde van een dienstbetrekking als overheidswerknemer met die overheidswerkgever recht heeft op uitkering op grond van hoofdstuk II;
b. een overheidswerknemer die kan aantonen dat de dienstbetrekking binnen vier maanden zal eindigen en van wie naar het oordeel van het UWV redelijkerwijs valt aan te nemen dat hij recht zal hebben op een uitkering op grond van hoofdstuk II.
Ingevolge het tweede lid kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot het ten behoeve van een persoon als bedoeld in het eerste lid sluiten van een individuele re-integratieovereenkomst met een re-integratiebedrijf.
Ingevolge artikel 73, eerste lid van de WW, heeft de werknemer die recht heeft op een uitkering op grond van deze wet recht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en, met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke bepalingen, op de naar het oordeel van de het UWV of de overheidswerkgever noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
2.6 Verzoeker heeft, onder verwijzing naar een aantal uitspraken van het Europese Hof van de Rechten van de Mens en van de Centrale Raad van Beroep en de hierboven genoemde artikelen uit de WW, aangevoerd dat verweerder gehouden is aan zijn re-integratieverplichting te voldoen en in dat kader verzoeker te werk te stellen in enige functie bij de gemeente IJsselstein. Door verweerders beperkte uitleg van de vaststellingsovereenkomst wordt verzoeker het grondwettelijke recht ontnomen om in de toekomst te worden aangesteld in de openbare dienst van de gemeente IJsselstein, hetzij als werkloze hetzij op één van de andere gronden genoemd in de artikelen 2:4 en 2:4:1 van de CAR-UWO.
2.7 De voorzieningenrechter is met verzoeker van oordeel dat verweerder, zijnde een overheidswerkgever, in beginsel de verplichting heeft om re-integratieinspanningen te verrichten. De voorzieningenrechter ziet zich echter gesteld voor de vraag of verweerder thans nog re-integratieverplichtingen heeft jegens verzoeker en of verweerder in dat kader gehouden is verzoeker aan te stellen in een (werklozen)baan bij de gemeente IJsselstein. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
2.8 Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat verweerder geen algemeen beleid heeft vastgesteld ten aanzien van de wijze waarop invulling moet worden gegeven aan de re-integratieverplichting ex artikel 72a van de WW. Omdat het in de praktijk niet vaak voorkomt dat verweerder gehouden is om artikel 72a van de WW toe te passen, heeft verweerder ervoor gekozen om per individu, zoals ook in het geval van verzoeker, te bekijken op welke wijze de inschakeling van de (ex-)werknemer in de arbeid kan worden bevorderd. De voorzieningenrechter acht deze handelswijze van verweerder niet ontoelaatbaar.
2.9 Voorts is de voorzieningrechter van oordeel dat verweerder zich terecht heeft beroepen op de tussen partijen op 15 september 2010 gesloten vaststellingsovereenkomst, waarin uitdrukkelijk is bepaald dat partijen elkaar finale kwijting verlenen en niets meer van elkaar te vorderen hebben of verschuldigd zijn anders dan rechtstreeks voorvloeiende uit deze overeenkomst. Reeds op grond van deze bepaling kan verzoeker zich thans niet meer beroepen op de verplichting van verweerder om hem te re-integreren in een baan bij de gemeente IJsselstein. In de overeenkomst is voorts neergelegd dat verzoeker noch tijdens zijn buitengewoon verlof noch na zijn ontslag activiteiten voor en namens de gemeente IJsselstein zal verrichten. Ook uit deze afspraak vloeit voort dat het verzoek van verzoeker om benoemd te worden in een werklozenbaan in de gemeente IJsselstein, niet voor inwilliging in aanmerking komt. De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in diens standpunt dat verweerder de vaststellingsovereenkomst te beperkt heeft uitgelegd. Immers, de bewoordingen van deze overeenkomst zijn duidelijk en niet voor meerdere uitleg vatbaar. Verweerder heeft verzoeker dan ook terecht gehouden aan de afspraken die tussen hen zijn gemaakt. De voorzieningenrechter wijst tevens op de ter zitting van de voorzieningenrechter van 2 maart 2011 vastgelegde afspraken welke onder meer inhouden dat terugkeer van verzoeker bij de gemeente IJsselstein niet langer tot de mogelijkheden behoort. De voorzieningenrechter concludeert uit het voorgaande dat verzoeker door middel van het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst en het maken van de afspraken op de zitting van 2 maart 2011, er zelf mee heeft ingestemd dat hem het recht wordt ontzegd om in de toekomst in enige functie in openbare dienst werkzaam te zijn voor de gemeente IJsselstein. De verwijzing naar de door verzoeker genoemde jurisprudentie kan verzoeker daarom niet baten.
2.10 Met betrekking tot de periode van 1 september 2010 tot 1 juli 2011, zijnde de periode dat verzoeker was vrijgesteld van werkzaamheden voor de gemeente IJsselstein, overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder toen reeds voldoende inspanningen heeft verricht om de inschakeling van verzoeker in de arbeid te bevorderen, door verzoeker een outplacementtraject aan te bieden dat gericht was op het verwerven een nieuwe functie bij een andere werkgever dan de gemeente IJsselstein. Dit outplacementtraject is op initiatief van verzoeker voortijdig beëindigd. Ook het ter zitting van 2 maart 2011 door verweerder gedane aanbod om de begeleiding van verzoeker naar ander werk buiten de gemeente IJsselstein voort te zetten, heeft verzoeker afgekapt. Onder die omstandigheden kan verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter thans niet van verweerder verlangen dat verdere re-integratie-inspanningen worden verricht.
2.11 Gelet op het bovenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de heroverweging in bezwaar zal leiden tot herroeping van het primaire besluit. Er bestaat, gelet op de betrokken belangen, dan ook geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening
2.12 Het verzoek wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. M.N. Noorman en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2012.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. E.C.J. Mulder mr. M.N. Noorman
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.