ECLI:NL:RBUTR:2012:BV6897

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
9 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/601016-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot moord en veroordeling voor poging tot doodslag met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 9 februari 2012 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot moord en poging tot doodslag. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot moord, maar hem wel schuldig bevonden aan poging tot doodslag. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 14 oktober 2011, waarbij de verdachte zijn zwager met een mes heeft gestoken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door met een mes in de richting van zijn zwager te steken, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en het slachtoffer een zakelijk geschil hadden, wat leidde tot de gewelddadige confrontatie. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder deelname aan een agressieregulatietraining. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor geweldsdelicten en dat het recidiverisico als laag werd ingeschat. De uitspraak benadrukt de noodzaak van rehabilitatie en het voorkomen van herhaling van dergelijk gedrag.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/601016-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 februari 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1972] te [geboorteplaats] (India)
wonende te [woonplaats]
gedetineerd in Huis van Bewaring Wolvenplein te Utrecht
raadsman mr. O.E. de Jong, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 26 januari 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 14 oktober 2011, al dan niet met voorbedachten rade, heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven, dan wel heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven. Naar haar oordeel staat vast dat verdachte met een mes uit de auto is gestapt en naar [slachtoffer] is toegelopen en hem twee steekwonden heeft toegebracht. De officier van justitie betoogt dat er geen logische verklaring te vinden is voor deze twee steekwonden als verdachte [slachtoffer] alleen maar zou hebben beetgepakt, zoals hij heeft verklaard. Voorts wijst zij erop dat verdachte zelf naar 112 heeft gebeld en toen heeft gezegd dat hij iemand had neergestoken. Ook baseert zij zich op de verklaring van [slachtoffer] en de geneeskundige verklaring. Hieruit blijkt dat er sprake is van twee steekwonden aan de linkerzijde van het lichaam. Dit duidt op doelbewust steken. De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het bewijs van voorbedachte rade maar acht in ieder geval poging tot doodslag bewezen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de poging moord en de poging doodslag. Daarbij wijst de raadsman op de medische verklaring. Uit deze verklaring kan niet blijken dat er sprake is van twee steekwonden. De tweede wond wordt beschreven als een oppervlakkige snijwond. Over de diepte van de wonden wordt niets gezegd in het rapport. De verwondingen passen bij de verklaringen van verdachte dat er een worsteling heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte een mes in zijn hand had. Verdachte weet niet hoe hij aan het mes in zijn hand kwam. Dit alles betekent dat het niet aannemelijk is dat verdachte doelbewust heeft ingestoken op [slachtoffer]. Door met een mes in je hand iemand beet te pakken die in een auto zit aanvaard je wel de aanmerkelijke kans dat je die persoon raakt met je mes. Een poging zware mishandeling kan daarom wel bewezen worden.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Op de ochtend van 14 oktober 2011 komt er bij 112 een melding binnen: “U spreekt met [verdachte]. Ik heb iets heel geks gedaan. Ik heb mijn vriend, die? (onverstaanbaar)... hele jaar treiteren, ik heb hem vandaag neergestoken”.
Er wordt telefonisch contact gehouden met de melder en de melder, verdachte, wordt bij een benzinepomp aan de Weg der Verenigde Naties in IJsselstein aangetroffen door de verbalisanten. Verdachte wordt vervolgens aangehouden. Verdachte vertelt aan de verbalisanten dat hij het mes heeft weggegooid.
Op aanwijzingen van verdachte wordt het mes later die dag gevonden in de berm van de Weg der Verenigde Naties.
De politie krijgt, bijna tegelijkertijd, een melding dat er iemand is neergestoken. De verbalisanten rijden naar de woning van de persoon die is neergestoken en treffen [slachtoffer] aan. Verbalisanten zien twee steekwonden onder de linkertepel. [slachtoffer] verklaart dat hij met een groot mes is gestoken door zijn zwager [rechtbank: verdachte] en dat deze vervolgens is weggegaan.
[slachtoffer] wordt naar het ziekenhuis afgevoerd. Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat er lateraal van de tepel links een steekwond van 3,5 cm (zijkant) wordt gezien en tevens een oppervlakkige snijwond van ca. 1 cm in de bovenbuik.
Aangever [slachtoffer] verklaart dat hij verdachte op 14 oktober 2011 met de auto tegenkwam bij zijn woning aan de [adres] in [woonplaats] toen hij - aangever - vanuit zijn woning naar zijn werk wilde rijden: “Hij maakte een gebaar dat ik mijn raam omlaag moest doen. Ik deed mijn raam naar beneden aan de bestuurderszijde. Ik zag dat hij ook zijn raam aan de bestuurderszijde open deed. Toen ik mijn raam open had gedaan hoorde ik dat hij vroeg of ik moest werken. Ik zag dat hij direct hierop zijn deur aan de bestuurderszijde opendeed en uitstapte. Ik zag dat hij in mijn richting stapte. Ik droeg op dat moment mijn gordel en bleef in de auto zitten. Ik hoorde vervolgens dat hij om geld vroeg. Ik zei tegen hem dat ik hem nu niets kon geven, omdat ik niets op zak had. Ik zag dat hij direct met zijn arm en hand, met daarin een mes, op mij instak. Hij stak met zijn arm door het geopende raam naar binnen. Ik voelde direct pijn in mijn borst. De eerste steek kon ik niet tegenhouden, de tweede steek kon ik iets tegenhouden door mijn hand tegen zijn hand te doen”.
Verdachte verklaart bij de politie dat hij naar de straat waar [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt:
[slachtoffer]) woont is gereden. Hij zag dat [slachtoffer] net wegreed: “Wij stopten naast elkaar. We deden beiden de ramen van de auto open. Ik vroeg waarom hij mij niet belde en dat ik geld nodig had voor werk. Hij zei zoek het maar uit hoe je daar komt, ik heb nu haast ik kom te laat. Toen hij dit zo zei tegen mij, ben ik uitgestapt en naar hem toegelopen. Toen gebeurde het. Ik was zo kwaad. Ik deed mijn deur open en stapte uit. Ik liep naar [slachtoffer]’s auto. Het raam van zijn bestuurdersdeur was nog open. [Ik] had door dat ik het mes in mijn linkerhand beet had. Ik hoorde hem zeggen ‘godverdomme, wat is dit nou weer?’ Het mes lag al in de auto toen ik de auto in gebruik kreeg. Ik had het al eerder zien liggen”.
Bewijsoverweging
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven. Direct na het steekincident belt verdachte met 112 en zegt letterlijk dat hij iemand heeft neergestoken. In latere verklaringen komt verdachte daar steeds meer op terug. Ter terechtzitting verklaart verdachte dat hij zijn zwager alleen maar wilde beetpakken en dat zijn zwager toen zei wat doe je nou en dat hij toen het mes in zijn handen zag.
De rechtbank acht het niet geloofwaardig dat verdachte zich eigenlijk alle details van de gebeurtenis zeer nauwkeurig kan herinneren en ook nog weet wat [slachtoffer] heeft gezegd, maar dat hij zich juist het meest cruciale moment - het steken met het mes - niet herinnert en daar steeds een iets anders luidende verklaring over aflegt. Dit klemt des te meer nu hetgeen verdachte verklaart over wat er zich voor het overige heeft afgespeeld bijna gelijkluidend is aan hetgeen aangever daarover verklaart. Ook de twee verwondingen die [slachtoffer] heeft opgelopen tijdens de confrontatie ondersteunen zijn aangifte, terwijl ze minder goed passen bij de verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer] heeft beetgepakt terwijl hij een mes in zijn hand had.
Voorbedachten raad
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij wist dat er een mes in de auto lag. Verdachte had de auto te leen en dit mes lag al in de auto toen hij de auto leende. Ook wordt uit de diverse verklaringen in het dossier duidelijk dat verdachte een zakelijk geschil had met zijn zwager [slachtoffer], en dat dit geschil al enige tijd liep. Bij de politie en ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij kwaad was op zijn zwager. Dit alles brengt op zich nog niet met zich mee dat geoordeeld kan worden dat verdachte na een moment voor kalm beraad en rustig overleg het mes ter hand heeft genomen om vervolgens zijn zwager te steken. In het dossier bevinden zich geen althans onvoldoende bewijsmiddelen waaruit blijkt dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de (impliciet) tenlastegelegde poging tot moord.
Poging doodslag
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich wel schuldig heeft gemaakt aan een poging doodslag gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen en de hiervoor geformuleerde bewijsoverweging.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door het autoraampje heen met een mes aangever te steken aan de linkerzijde van het lichaam ter hoogte van de tepel en in de buikstreek, waar zich vitale delen van het lichaam bevinden, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] tengevolge van zijn handelen zou komen te overlijden.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 14 oktober 2011 te IJsselstein ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, tweemaal met een mes in de borst(streek) en in de buik heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Poging tot doodslag.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen van de reclassering ook als die inhouden dat verdachte een agressieregulatietraining moet volgen; met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van oordeel dat voor de door de verdediging betoogde bewezenverklaring van een poging zware mishandeling maximaal een gevangenisstraf voor de duur van 6 tot 8 maanden dient te worden opgelegd met een voorwaardelijk deel met reclasseringstoezicht.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting wordt duidelijk dat verdachte een zakelijk geschil had met zijn zwager dat al langere tijd liep. Verdachte heeft de frustratie en boosheid over dat geschil opgekropt en is het op 14 oktober 2011 bij hem tot een uitbarsting gekomen. Verdachte is kwaad met een mes in zijn handen op zijn zwager, [slachtoffer], afgelopen die in de autogordels in zijn auto zat en nergens heen kon. [slachtoffer] bevond zich in een positie waarin hij zich niet goed kon verweren of kon ontkomen aan de aanval van verdachte. Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer] blijkt dat [slachtoffer] in paniek was en dat het feit dat hij bekneld zat hem een akelig gevoel gaf. [slachtoffer] beschrijft verder hoe hij nog iedere dag geconfronteerd wordt met de littekens op zijn lichaam. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Niet alleen bij het slachtoffer maar zeker ook in de bredere kring van familie en vrienden van verdachte en zijn slachtoffer. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Voor wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een hem betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 19 december 2011, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de twee Pro Justitia rapportages die over verdachte zijn opgemaakt. Het betreft ten eerste een rapport van 19 december 2011, opgesteld door H.P. Onkenhout, psychiater en ten tweede een rapport van 12 januari 2012 van P.E. Geurkink, forensisch psycholoog. Beide deskundigen komen tot de conclusie dat verdachte voor het hem ten laste gelegde feit als volledig toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd. De psychiater acht de kans op recidive niet groot en is van mening dat de hierna genoemde training verdachte kan helpen te leren problemen in een vroeg stadium te bespreken met mensen die hij vertrouwt. De psycholoog constateert dat verdachte door zijn vermijdende inslag weinig contact heeft met zijn eigen boosheid. Vanuit gedragskundig oogpunt kan de psycholoog weinig zeggen over de kans op herhaling.
Beide deskundigen adviseren de rechtbank aan verdachte een agressieregulatietraining op te leggen in het kader van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf. Daarbij zou met name aandacht besteed dienen te worden aan het delen en bespreken van problemen en frustraties en het leren om zijn boosheid en angsten meer adequaat te herkennen, benoemen en reguleren, ter voorkoming van agressieve impulsdoorbraken.
Tenslotte heeft de rechtbank kennis genomen van het Reclasseringsadvies dd. 13 december 2011, opgesteld door L. Scheffers. In het rapport wordt geconstateerd dat verdachte over een tekort aan vaardigheden lijkt te beschikken om met spanningen om te gaan. Het recidiverisico wordt als laag ingeschat. Geadviseerd wordt om verdachte te laten deelnemen aan een cognitieve vaardigheidstraining.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Voor de duur van deze gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte een te verwaarlozen documentatie heeft en dat door meerdere deskundigen het recidiverisico als laag wordt ingeschat. De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid over en acht verdachte volledig toerekeningsvatbaar. De rechtbank gaat er van uit dat er bij verdachte sprake is geweest van een impulsdoorbraak en dat de kans op herhaling klein is indien verdachte door middel van een training zal leren een dergelijke doorbraak in de toekomst te voorkomen. De rechtbank zal daarom een lagere gevangenisstraf opleggen – te weten 24 maanden – dan geëist door de officier van justitie, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte een agressieregulatietraining en/of een cognitieve vaardigheidstraining zal volgen, waarbij de rechtbank de keuze en invulling van deze training overlaat ter beoordeling van de Reclassering.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat hem meer of anders ten laste is gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijk deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast;
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Centrum Maliebaan, ook als die inhouden dat verdachte een agressieregulatietraining en/of een cognitieve vaardigheidstraining moet volgen;
* dat verdachte zich binnen 3 dagen volgend op zijn ontslag uit de penitentiaire inrichting moet melden bij Centrum Maliebaan op het adres Tolsteegsingel 2A te Utrecht en zich daarna gedurende door Centrum Maliebaan bepaalde perioden moet blijven melden, zo frequent als Centrum Maliebaan wenselijk acht;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd dat verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Crouwel, voorzitter, mr. H.A. Brouwer en
mr. P.L.C.M. Ficq, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 februari 2012.