ECLI:NL:RBUTR:2012:BV6875

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
23 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600396-11 [P] en 09-607827-10 (TUL)
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Plofkraken en het gebruik van jammers in strafzaken

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 23 februari 2011, stonden verdachte en medeverdachten terecht voor meerdere feiten, waaronder plofkraken en het gebruik van jammers. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 15 april 2011 verdachte werd aangehouden in een Volkswagen Golf, waarin een jammer was aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van verdachte bij de plofkraak, maar dat hij wel schuldig was aan het bezit van de jammer zonder de vereiste vergunning. De rechtbank sprak verdachte vrij van de meeste tenlastegelegde feiten, maar legde hem een geldboete van € 1.000,- op voor het bezit van de jammer. De rechtbank overwoog dat het gebruik van een jammer ernstige hinder kan veroorzaken voor politieonderzoeken en dat het ongecontroleerde bezit van dergelijke apparaten in strijd is met de wet. De benadeelde partij, SNS Bank N.V., werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat verdachte werd vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank besloot ook tot onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen voorwerpen en verlengde de proeftijd van verdachte met één jaar.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16-600396-11 [P] en 09-607827-10 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 februari 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1980] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
Raadsvrouw: mr. A.C.G. Meijer, advocaat te Amsterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 6 februari 2011 en 9 februari 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
primair
op 15 april 2011 in St. Odiliënberg samen met anderen:
A. een geldautomaat heeft laten ontploffen en/of
B. een geldbedrag van € 129.310,- heeft gestolen uit een kluis behorende bij een geldautomaat door deze geldautomaat te laten ontploffen;
subsidiair
medeplichtigheid aan deze feiten;
Feit 2:
in de periode van 11 april 2011 tot en met 15 april 2011 in Amersfoort in vereniging jammers heeft aangelegd of aangelegd aanwezig heeft gehad.
Feit 3:
in de periode van 1 maart 2011 tot en met 15 april 2011 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, welke organisatie het oogmerk het plegen van plofkraken heeft;
Feit 4:
op 26 juli 2010 samen met anderen in een garagebox in Duivendrecht vuurwapens en munitie voorhanden heeft gehad;
Feit 5:
op 26 juli 2010 samen met anderen in een garagebox in Duivendrecht een personenauto, Audi S8, heeft geheeld.
3 De voorvragen
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De start van het onderzoek
De politie heeft op 4 maart 2011 gesproken met bewoners van flatwoningen aan de [adres] te [woonplaats]. Vanuit hun woning hebben deze bewoners zicht op een tiental garageboxen waaronder de garageboxen met nummer [nummer] en [nummer]. Gedurende de twee weken voorafgaand aan 4 maart 2011 hebben diverse van deze bewoners waarnemingen in de nachtelijke uren gedaan waardoor zij het vermoeden kregen dat die garageboxen werden gebruikt voor criminele activiteiten.
Ongeveer twee weken voorafgaand aan 4 maart 2011 zag één van de getuigen rond middernacht een donkere personenauto, model station, snel het parkeerterrein oprijden en vervolgens garagebox [nummer] inrijden. De getuige zag ook dat twee mannen deze garagebox in renden.
Op 2 maart 2011 omstreeks 01.00 uur zag een getuige twee personenauto’s aan komen rijden en nabij de flat parkeren. Er kwamen vier of vijf mannen uit deze auto’s die naar garagebox [nummer] liepen en daar naar binnen gingen. De mannen hielden zich langere tijd op in deze garagebox met de deur gesloten. Omstreeks 01.40 uur zag de getuige een zwarte Audi station, mogelijk type A6, met het kenteken [kenteken] wegrijden. De auto was voorzien van getinte ramen en had een zwaar motorgeluid.
Op 3 maart 2011 omstreeks 23.45 uur zag een getuige weer vier mannen in de richting van dezelfde garagebox lopen en deze binnen gaan. Eén van die mannen droeg een werkbroek met reflecterende stukken. Een soortgelijke broek werd ook gedragen door één van de mannen die op 2 maart 2011 is gezien.
Op 4 maart 2011 omstreeks 00.15 uur zagen getuigen een donkere Audi station, mogelijk type A6, weg rijden vanuit garagebox [nummer]. Dit was dezelfde Audi die op 2 maart 2011 is gezien. De Audi stopte naast een geparkeerde auto op een nabij gelegen parkeerterrein waarna de lichten werden gedoofd. Vervolgens werd er een grote tas vanuit de Audi in een geparkeerde auto gezet. Daarna reed de Audi weg. Na ongeveer 1 uur kwam de Audi terug en werd deze geparkeerd in garagebox [nummer].
In de periode van twee weken voorafgaand aan 4 maart 2011 zagen getuigen dat vanuit garagebox [nummer] mannen wegliepen met jerrycans die, gelet op de wijze waarop deze werden gedragen, vermoedelijk gevuld waren.
Naar aanleiding van deze bevindingen heeft de politie onderzoek ingesteld in de politiesystemen waaruit het volgende bleek. Op 21 januari 2011 omstreeks 02.00 uur is een melding gedaan van een verdachte situatie op een industrieterrein in Harderwijk waarbij een zwarte personenauto, merk Audi, type A6 station, kenteken [kenteken] met daarin vier personen met hoge snelheid wegreed in de richting Zwolle. De auto werd aansluitend gesignaleerd in de omgeving van Arnhem en Hilversum.
De tenaamgestelde van het kenteken [kenteken] heeft gemeld dat dit kenteken op 15 januari 2011 te 01.10 uur en op 14 februari 2011 te 00.17 uur geflitst was, respectievelijk op de A9 te Diemen en op de IJsselallee in Zwolle. De tenaamgestelde verklaarde dat hij deze overtredingen niet kan hebben gepleegd.
Op 2 maart 2011 om 02.20 uur vond een poging tot een plofkraak plaats bij de Rabobank in Hoenderloo waarbij een personenauto, te weten een donkere Audi station, mogelijk type A6, is gezien die een opvallend zwaar geluid maakte. Deze auto reed via de A1 richting Amersfoort en reed zo hard dat de politie deze niet kon bijhouden en geen kenteken kon waarnemen.
Op 3 maart 2011 werden tussen 07.30 uur en 12.00 uur kentekenplaten gestolen van een Ford Focus met kenteken [kenteken] bij een sloopbedrijf in Ede. Bij deze Ford Focus werden later op de dag in de naastgelegen sloot kentekenplaten aangetroffen voorzien van kenteken [kenteken]. Uit onderzoek aan de in Ede aangetroffen kentekenplaten met het kenteken [kenteken] bleek dat deze behoren tot een partij van 3.000 blanco kentekenplaten die waren weggenomen tijdens een inbraak in 2009.
Op 24 mei 2010 is een melding gedaan met betrekking tot de garagebox [nummer] aan de [adres]. Een aantal personen met een donkere Audi station, mogelijk type A6, kwamen het parkeerterrein aan de [adres] oprijden. De inzittenden waren drie keer bij of in de garagebox geweest om vervolgens van het parkeerterrein af te rijden in een Ford Mondeo.
Teneinde zicht te krijgen op de identiteit van de personen die gebruik maakten van voornoemde Audi en bewijs te verzamelen in relatie tot de strafbare feiten die door deze personen werden gepleegd dan wel beraamd heeft de officier van justitie een bevel tot stelselmatige observatie als bedoeld in artikel 126o, eerste lid, Sv afgegeven. Ter uitvoering van dat bevel werden middels een camera de garageboxen [nummer] en [nummer] geobserveerd en waargenomen wie zich daarin begaf en werd een baken geplaatst op de Audi die zich in de garagebox [nummer] bevond.
De rechtbank is van oordeel dat uit voormelde feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden kon voortvloeien dat de Audi A6 mogelijk betrokken was bij het in georganiseerd verband beramen of plegen van ernstige misdrijven, meer in het bijzonder plofkraken, welke delicten gezien hun aard of de samenhang met andere misdrijven die in dat georganiseerd verband worden beraamd of gepleegd een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren.
In het bijzonder wijst de rechtbank op de omstandigheid dat getuigen in de nachtelijke uren steeds meerdere personen in en nabij de bewuste garagebox(en) hebben gezien die zich verdacht gedroegen door naar deze box te rennen en met jerrycans weg te lopen. Ook de bevindingen in de nacht van 2 maart 2011 (activiteiten rond de garagebox tussen 1.00 en 1.40 uur, een poging plofkraak in Hoenderloo rond 2.20 uur waarbij een donkere Audi station wordt gezien en de vondst van een kentekenplaat [kenteken] op de dag na de poging plofkraak) hebben tot het ontstaan van dit redelijk vermoeden kunnen leiden.
5 De beoordeling van het bewijs
5.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten en dat hij van feit 1, 4 en 5 moet worden vrijgesproken.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte van de feiten 1 tot en met 5 moet worden vrijgesproken omdat hij hierbij niet betrokken is geweest.
Ten aanzien van 2 heeft de raadsvrouw betoogd dat het bezit van jammers niet strafbaar is maar slechts het aanleggen/gebruiken zonder vergunning. De raadsvrouw is van oordeel dat van de 2 jammers in het dashbordkastje niet gezegd kan worden dat ze aangelegd zijn en dat vraag is of de jammer die aangetroffen is op de console tussen de stoelen aangelegd/gebruikt is.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
5.3.1 De vrijspraken
Ten aanzien van feit 1 en 3
[verdachte] is op 15 april 2011 om 04.55 uur aangehouden in een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken]. Kort voor zijn aanhouding heeft een observatieteam van politie gezien dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] uit de richting van deze auto komen lopen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn medeplegers van de plofkraak in St. Odiliënberg en de poging tot plofkraak in Rosmalen op 8 april 2011. In de Volkswagen wordt na de aanhouding van [verdachte] een aangelegde jammer aangetroffen. De telefoon die bij de fouillering na de aanhouding van [verdachte] werd aangetroffen met daarin een simkaart met het nummer 06-52187852 heeft op 15 april 2011 om 03.06 uur een inkomend gesprek ontvangen van het nummer [nummer], welke simkaart zat in de telefoon die bij de fouillering na de aanhouding bij [medeverdachte 3], eveneens medepleger van de (poging) plofkraken in Sint Odiliënberg en Rosmalen, is aangetroffen.
[verdachte] heeft zich aldus in de directe omgeving van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bevonden en in de nacht van de plofkraak in St. Odiliënberg telefonisch contact met [medeverdachte 3] gehad. Deze feiten en omstandigheden leveren echter geen wettig en overtuigend bewijs op dat [verdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan medeplegen van of medeplichtigheid aan het onder 1 ten laste gelegde feit zodat de rechtbank hem hiervan zal vrijspreken.
Evenmin kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte deel heeft genomen aan een criminele organisatie zodat hij ook van feit 3 zal worden vrijgesproken. Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is immers niet komen vast te staan dat verdachte een aandeel heeft gehad in een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, welk samenwerkingsverband het plegen van misdrijven tot oogmerk had.
Ten aanzien van feit 4
De politie heeft de in de tenlastelegging genoemde wapens en munitie in de garagebox [nummer]aan de [adres]te [woonplaats] in een ventilatieschacht aangetroffen. Nu de betrokkenheid van verdachte bij de aanwezigheid van deze voorwerpen in de ventilatieschacht niet kan worden vastgesteld zal de rechtbank verdachte wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs van het onder 4 ten laste gelegde feit vrijspreken.
Ten aanzien van feit 5
Evenmin blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting van enige betrokkenheid van verdachte bij de aanwezigheid van de personenauto van het merk Audi, type S8, in de garagebox [nummer] aan de [adres] te [woonplaats] zodat verdachte ook van feit 5 zal worden vrijgesproken.
5.3.2 De bewijsmiddelen
Ten aanzien van feit 2
Verdachte is op 15 april 2011 om 04.55 uur aangehouden in een voertuig, te weten een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken]. Verdachte zat achter het stuur van genoemd voertuig, dat geparkeerd stond op een parkeerplaats aan de [adres] in [woonplaats] . Verdachte heeft de Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] op 11 april 2011 gehuurd van Pitstop Car Rent te Amsterdam .
Bij onderzoek aan voormelde Volkswagen Golf heeft de politie tussen beide voorstoelen een jammer aangetroffen die middels een snoer was aangesloten aan een omvormer. De omvormer was middels een snoer aangesloten op een 12 volts aansluiting in het dashboard van de Volkswagen Golf . In het dashboardkastje werden nog twee jammers aangetroffen .
De jammers die in de door verdachte gehuurde Volkswagen Golf zijn aangetroffen zijn onderzocht door een medewerker bij het Agentschap Telecom van het Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie. De jammers betroffen radiozendapparaten. Na raadpleging van het vergunningenbestand bij het Agentschap Telecom werd vastgesteld dat verdachte niet de krachtens de Telecommunicatiewet vereiste vergunning is verleend voor het gebruik van frequentieruimte. De vrijstelling ingevolge artikel 10.9, tweede lid, en het bepaalde in artikel 10.10, eerste lid, van de Telecommunicatiewet is niet van toepassing .
5.3.3 De bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 2
Nu verdachte de huurder en bestuurder was van het voertuig waarin de jammer aangelegd is aangetroffen, merkt de rechtbank verdachte aan als gebruiker van de jammer.
5.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2.
op 15 april 2011 te Amersfoort opzettelijk, een radiozendapparaat, te weten een zogenoemde jammer aangelegd aanwezig heeft gehad, terwijl voor het gebruik ervan aan de houder van dat radiozendapparaat op grond van hoofstuk 3 van de Telecommunicatiewet geen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte was verleend.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
6 De strafbaarheid
6.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Feit 2:
Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.9, eerste lid, van de Telecommunicatiewet, opzettelijk begaan.
6.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
7 De strafoplegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 3 jaren met aftrek van voorarrest.
Met betrekking tot de op de beslaglijst vermelde voorwerpen heeft de officier van justitie het volgende gevorderd:
- onttrekking aan het verkeer van de voorwerpen genoemd bij de nummers 3, 4, 8, 9, 10, 15 en 16.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat, indien de rechtbank tot bewezenverklaring komt ten aanzien van het voorhanden hebben van één aangelegde jammer, oplegging van een geldboete in de rede ligt doch dat, gelet op de duur die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, een gevangenisstraf van korte duur dient te worden opgelegd. De verdediging stemt in met hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd omtrent het beslag.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feiten, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft in een door hem bestuurde personenauto een jammer aangelegd aanwezig gehad. Door het gebruik van een aangelegde jammer kunnen mobiele telefoontoestellen in de onmiddellijke omgeving het mobiele netwerk niet meer ontvangen waardoor communicatie onmogelijk wordt. Door het verstoren van het gps-signaal is plaatsbepaling met behulp van gps-signalen onmogelijk omdat deze signalen worden overstemd door het storende signaal. Met gebruik van dit apparaat kunnen politieonderzoeken waarbij elektronische opsporingsmiddelen worden gebruikt ernstig worden gehinderd.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 10 november 2011, waaruit onder meer blijkt dat verdachte op 25 oktober 2010 is veroordeeld wegens medeplegen van een poging tot plofkraak.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geldboete van € 1.000,- passend en geboden. Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden dat de officier van justitie deelname van verdachte aan een criminele organisatie bewezen acht, terwijl de rechtbank verdachte hiervan zal vrijspreken.
8 De benadeelde partij
De benadeelde partij SNS Bank N.V. vordert een schadevergoeding van € 38.614,46, vermeerderd met wettelijke rente voor feit 1.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
9 Het beslag
9.1 De onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal onttrekking aan het verkeer gelasten van de voorwerpen die bij de volgende nummers in de aan dit vonnis gehechte beslaglijst worden genoemd: 3, 4, 8, 9, 10, 15 en 16.
Gebleken is dat deze voorwerpen bij het onderzoek naar de tenlastegelegde feiten zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, of tot de belemmering van de opsporing daarvan.
Deze voorwerpen behoren aan verdachte toe en zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
10 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 3 maanden die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 25 oktober 2010 ten uitvoer zal worden gelegd.
De raadsvrouw heeft betoogd dat deze vordering dient te worden afgewezen omdat verdachte ruim 6 maanden in voorarrest heeft doorgebracht. Hoewel de omstandigheid dat de duur van een eventuele gevangenisstraf die de rechtbank in de hoofdzaak zal opleggen aanmerkelijk korter is dan het ondergane voorarrest niet betekent dat de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf niet zou mogen worden gelast. Desondanks verzoekt de raadsvrouw de rechtbank hier toch rekening mee te houden. Het feit waarvoor de officier van justitie de tenuitvoerlegging vordert, te weten een poging tot plofkraak, hangt niet samen met de onder 1 ten laste gelegde plofkraak, aldus de verdediging.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. Gelet op de 174 dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal de rechtbank deze vordering echter afwijzen. De rechtbank acht wel verlenging van de proeftijd met een jaar op zijn plaats.
11 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14f, 23, 24, 24c, 36b, 36c en 36d van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 10.9 van de Telecommunicatiewet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
12 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1, 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Feit 2: Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.9, eerste lid, van de Telecommunicatiewet, opzettelijk begaan.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 1.000,-;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 dagen.;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde geldboete naar rato van € 50,- per dag;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij SNS Bank N.V. niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij SNS Bank N.V. in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd: 3, 4, 8, 9, 10, 15 en 16;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af, maar verlengt de proeftijd met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en mr. G. Perrick, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 februari 2011.