ECLI:NL:RBUTR:2012:BV6656

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
21 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/512509-11; 16/602702-08 (tul) [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak betreffende diefstal van een motorscooter in Keulen

In deze jeugdzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 21 februari 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met twee medeverdachten een motorscooter heeft gestolen in Keulen, Duitsland. De diefstal vond plaats op 25 mei 2011, waarbij de aangever zijn scooter, een Piaggio CSM, op 25 mei omstreeks 23.00 uur had afgesloten geparkeerd. Bij terugkomst op 26 mei om 14.00 uur ontdekte hij de diefstal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met zijn medeverdachten naar Duitsland was gereden, waar zij de scooter hebben gestolen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen de diefstal had gepleegd, maar ook dat hij deze had uitgevoerd met een auto, waarbij hij de scooter zonder helm naar Nederland reed en daarbij een aanrijding veroorzaakte.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van twee maanden, omdat een taakstraf niet voldoende recht deed aan de ernst van het feit. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het feit dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf werd toegewezen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten wegens gebrek aan bewijs. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 77a, 77g, 77h, 77i, 77dd en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummers: 16/512509-11; 16/602702-08 (tul) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 februari 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1994] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd te F.C. Teylingereind te Sassenheim,
raadsman mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 februari 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1: een mobiele telefoon van [benadeelde 1] heeft gestolen.
Ten aanzien van feit 2: een motorscooter van [benadeelde 2] heeft gestolen of geheeld.
Ten aanzien van feit 3: een mobiele telefoon van [benadeelde 3] heeft gestolen.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert vrijspraak voor de feiten 1 en 3 wegens het ontbreken van voldoende wettig bewijs. De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 2 primair heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen ten aanzien van de feiten 1, 2 primair en 3. De raadsman stelt dat feit 2 subsidiair, de opzetheling van de motorscooter, wel bewezen kan worden verklaard.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten 1 en 3 heeft begaan en zal hem daarvan dan ook vrijspreken. De rechtbank overweegt hiertoe dat ten aanzien van zowel feit 1 als feit 3 er naast de aangifte van de diefstal van de mobiele telefoon geen directe getuigen zijn en dat de verklaringen van de aangevers onvoldoende steun vinden in ander bewijs vinden.
Bewezenverklaring van feit 2 primair
Op 26 mei 2011 omstreeks 8.10 uur ziet verbalisant [verbalisant 1] op de rijksweg A73 vanuit de richting Venlo een scooter rijden met daarop een man zonder helm. Verbalisant schakelt daarop collega’s in.
De collega’s zien enkele minuten later een bromfiets op de A73 richting Nijmegen rijden met het Duits kenteken [kenteken]. Zij geven hem een stopteken. De bestuurder rijdt de snelweg af en aan het einde van de afrit slaat hij rechtsaf. Hij raakt hierbij een personenauto. De bestuurder verliest zijn balans en komt in de rechterberm terecht. In de berm rijdt hij door. Tussen de scooter en de auto van de verbalisanten zit een vangrail. De verbalisanten rijden door op de N271. Op het viaduct zetten de verbalisanten de auto stil en lopen zij het talud af. Dan zien zij verdachte op de buik op de weg liggen. Hij beweegt niet.
Uit onderzoek ter plaatse is bevonden dat verdachte [verdachte] is.
Aangever [benadeelde 2] constateert op 26 mei 2011te 14.00 uur, dat zijn scooter gestolen is. Hij heeft in zijn aangifte verklaard dat hij zijn scooter, merk Piaggio en type CSM met kenteken [kenteken], op 25 mei 2011 rond 23.00 uur te Keulen afgesloten heeft geparkeerd. Hij heeft het gecombineerde stuur-contactslot met behulp van de originele sleutel op slot gezet. Aanvullend heeft hij een pantserkabelslot door het voorwiel gehaald. Bij zijn terugkeer op de plaats waar hij de scooter had neergezet constateerde hij de diefstal.
In het proces-verbaal van bevindingen staat op pagina 51 en verder dat verbalisant [verbalisant 2] met de zus van verdachte ([A]) een telefoongesprek heeft gevoerd. In dit gesprek heeft de zus van verdachte, [A], verteld dat zij van [B], een vriend van [verdachte], gehoord had dat [B] samen met [verdachte] en nog een derde persoon naar Duitsland was gereden. [A] had van [B] gehoord dat ze een motor hadden opgehaald. [A] vermoedde dat deze van diefstal afkomstig was. [A] verklaarde dat [verdachte] samen met [B] en [C] in een auto naar Duitsland was gereden. [verdachte] werd in Duitsland de bestuurder van de motor en [B] en [C] reden in de auto terug.
De rechtbank overweegt dat op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, bewezen kan worden verklaard dat verdachte tezamen met twee medeverdachten met een auto naar Duitsland is gereden en daar met die anderen een motorscooter heeft gestolen. Het tijdsverschil tussen de diefstal en het aantreffen van verdachte op de scooter is maximaal 9 uur geweest. Verdachte reed uit de richting Duitsland in de richting van Utrecht. Voor een andere lezing dan deze geven de bewijsmiddelen geen grond. Voor het standpunt van de verdediging dat verdachte de gestolen scooter van een ander heeft verkregen en dat hij zelf niet bij de diefstal betrokken is geweest vindt de rechtbank geen aanknopingspunten in het dossier.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2.
Primair
in de periode van 25 mei 2011 tot en met 26 mei 2011 te Keulen tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (motor)scooter (merk Piaggio, type CSM) toebehorende aan [benadeelde 2], waarbij verdachte en zijn mededaders het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking van een of meer sloten van die (motor)scooter.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen jeugddetentie voor de duur van twee maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman acht een werkstraf van 60 uren met aftrek van het voorarrest passend met het oog op hetgeen hij meent dat bewezen kan worden verklaard.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Ten aanzien van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte is met twee anderen op dievenpad gegaan. Ze hebben in Keulen, Duitsland, een scooter gestolen en verdachte is er vervolgens zonder helm mee naar Nederland gereden.
Het wegnemen van de scooter veroorzaakt niet alleen bij het slachtoffer schade, maar brengt ook bij de burgers in het algemeen gevoelens van onveiligheid teweeg.
Verdachte is na de diefstal over de autosnelweg A73 met de scooter naar Nederland gereden. Hij deed dat zonder helm en hij is niet gestopt voor het stopteken dat hem door geuniformeerde agenten is gegeven.
Verdachte heeft daarbij ook nog een ander tot slachtoffer gemaakt door een auto aan te rijden. Dat verdachte op de snelweg levensgevaar voor zichzelf en voor anderen veroorzaakt heeft, rekent de rechtbank hem zwaar aan.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 17 januari 2012, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld is.
Voorts heeft de rechtbank gelet op het advies van William Schrikker Groep, Jeugdreclassering d.d. 2 februari 2012, opgesteld door J. Vermeij, waarin gesteld wordt dat de hulp die zij kunnen bieden, onder meer wegens de houding van verdachte, niet meer uitvoerbaar is. Mevrouw Vermeij adviseert het opleggen van een onvoorwaardelijke straf.
Eveneens uit het verhandelde ter terechtzitting en de rapportage van de Raad van de Kinderbescherming d.d. 1 februari 2012, komt naar voren dat verdachte niet meer gemotiveerd is om mee te werken aan welke hulp of begeleiding dan ook. De rechtbank ziet op grond hiervan geen ruimte voor een voorwaardelijk deel van een op te leggen straf met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden die gericht zijn op de beïnvloeding van het gedrag van verdachte. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat verdachte sinds hij achttien jaar is geworden op 10 januari 2012, zich niets meer gelegen wil laten liggen aan jeugdzorg en begeleiding. Het opleggen van een bijzondere voorwaarde ziet de rechtbank dan ook als nutteloos.
Alles afwegende komt de rechtbank tot een oordeel dat een taakstraf onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit en dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van twee maanden passend en geboden is.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 120,- voor feit 3.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit deze schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
8 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 14 dagen jeugddetentie die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 11 juni 2009 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77i, 77dd en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van twee (2) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 11 juni 2009 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/602702-08 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten 14 dagen jeugddetentie;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.G. de Beer, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. J.M. Bruins en J.P. Killian, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. Groot-Smits, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 februari 2012.
mr. P.W.G. de Beer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.