ECLI:NL:RBUTR:2012:BV6632

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
6 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/78 R
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de schuldsaneringsregeling in faillissementsrecht met betrekking tot kennelijk onbehoorlijk bestuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 6 februari 2012 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, ingediend door verzoeker, die te maken had met een aanzienlijke belastingschuld van € 156.020,00. Deze schuld was ontstaan doordat verzoeker als bestuurder van een vennootschap door de Belastingdienst hoofdelijk aansprakelijk was gesteld op grond van kennelijk onbehoorlijk bestuur. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenlast van verzoeker niet voldeed aan de eisen van artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet, maar heeft desondanks het verzoek toegewezen. De rechtbank oordeelde dat verzoeker voldoende had aangetoond dat hij de omstandigheden die hebben geleid tot zijn schulden onder controle had gekregen en dat er sprake was van een daadwerkelijke gedragsverandering. Dit was essentieel voor de toewijzing van het verzoek, aangezien voor een 'keer ten goede' niet alleen een verandering van feiten vereist is, maar ook een gedragsverandering. De rechtbank nam in overweging dat verzoeker sinds januari 2007 correcte aangiften had gedaan en dat hij in staat was om een deel van zijn schuld te voldoen. De rechtbank heeft de bewindvoerder gemachtigd om een voorschot op het salaris aan te vragen en heeft verschillende beslissingen genomen met betrekking tot de schuldsaneringsregeling. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. A.A.T. van Rens.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector handel en kanton
zaaknummer: 12/78 R
nummer verklaring: UTR0311102700
uitspraakdatum: 6 februari 2012
uitspraak op grond van artikel 288 lid 3 van de Faillissementswet
( “toepassing schuldsanering”)
enkelvoudige kamer
[verzoeker],
wonende [adres], [woonplaats],
hierna: verzoeker.
Verzoeker heeft een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Het verzoekschrift is behandeld ter zitting van 30 januari 2012. Daarbij is verzoeker gehoord, in het bijzijn van zijn vriendin en schoonvader.
Het verzoekschrift voldoet aan de daaraan gestelde eisen.
Gebleken is dat er niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet. De schuldenlast van verzoeker bestaat uit één schuld aan de Belastingdienst ter grootte van € 156.020,00. Deze schuld is ontstaan doordat verzoeker als bestuurder van een vennootschap door de Belastingdienst hoofdelijk aansprakelijk is gesteld op grond van artikel 36 Invorderingswet uit hoofde van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Deze schuld is naar vaste rechtspraak naar haar aard niet als te goeder trouw aan te merken.
Het verzoek zal toch worden toegewezen omdat voldoende aannemelijk is geworden dat verzoeker de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, onder controle heeft gekregen. Van belang hierbij is dat voor een dergelijke ‘keer ten goede’ niet enkel een verandering van feiten nodig is, maar een daadwerkelijke gedragsverandering. Deze gedragsverandering is door verzoeker uitgebreid gemotiveerd. De normschending zoals door de belastingdienst vastgesteld heeft betrekking op de perioden september tot december 2006. In juist die periode heeft verzoeker het bestuurderschap aanvaard. Hij heeft niet stilgezeten, maar actie ondernomen toen hem de normschending duidelijk werd. Dit heeft geresulteerd in een juiste aangifte vanaf januari 2007. Daarnaast neemt de rechtbank in overweging dat verzoeker in met zijn huidige inkomen in de wettelijke schuldsaneringsregeling zodanig zal kunnen sparen dat zeker 20% van de schuld zal kunnen worden voldaan. Verzoeker heeft aangegeven dat de belastingdienst met andere bestuurders ter zake van onder meer de vordering van de belastingdienst op verzoeker een akkoord heeft gesloten waarbij 20% is/zal worden voldaan.
Aannemelijk is geworden dat ook voldaan is aan de overige vereisten voor toelating.
De rechtbank gaat ervan uit dat de bewindvoerder verzoekt voor de duur van de toepassing van de schuldsaneringsregeling een voorschot op het salaris toe te kennen.
Gelet op de artikelen 295 lid 3 en 320 lid 2 en lid 6 van de Faillissementswet.
Beslissing
De rechtbank:
- spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats]
wonende [adres], 3511 AB Utrecht;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. C.M. Dijksterhuis,
en tot bewindvoerder F. Friedeman,
Postbus 110,
3500 AC Utrecht;
- verhoogt, vooralsnog, het bedrag bedoeld in artikel 295 lid 2 van de Faillissementswet in die zin, dat buiten de boedel wordt gelaten een bedrag gelijk aan de beslagvrije voet bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met dien verstande dat waar in dat artikel staat: "negentig" of "90", wordt gelezen: "95", of, indien de schuldenaar inkomen uit arbeid verkrijgt, gedurende de periode(s) waarin hij dat inkomen verkrijgt: "100";
- kent toe, voorzover de boedel zulks toelaat, voor de duur van de toepassing van de schuldsaneringsregeling, een voorschot op het salaris van de bewindvoerder van een telkens aan het eind van de maand opeisbaar bedrag, gelijk aan het overeenkomstig artikel 2 van het Besluit salaris bewindvoerder schuldsanering (Staatsblad 2001, 81) te berekenen salaris, verhoogd met de verschuldigde omzetbelasting;
- geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan de schuldenaar gerichte brieven en telegrammen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. van Rens en is in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2012.