ECLI:NL:RBUTR:2012:BV6428

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
15 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
789629 UV EXPL 11-521 HV/4061
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van Wsw-werknemer met gedragingen gerelateerd aan verstandelijke beperking

In deze zaak heeft de kantonrechter te Utrecht op 15 februari 2012 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Fundament, als bewindvoerder van een Wsw-werknemer, en UW Holding B.V. De zaak betreft het ontslag op staande voet van de werknemer, die lijdt aan een verstandelijke beperking en gedragsproblemen vertoont. Fundament heeft UW gedagvaard, stellende dat het ontslag onterecht was en dat er geen dringende reden voor ontslag aanwezig was. De werknemer had herhaaldelijk scheldwoorden geuit en zich bedreigend opgesteld, maar dit gedrag werd door de kantonrechter in samenhang met zijn verstandelijke beperking bezien. De kantonrechter oordeelde dat UW onvoldoende had gedaan om het gedrag van de werknemer te corrigeren en dat het ontslag niet gerechtvaardigd was. De rechter heeft UW veroordeeld om de werknemer binnen vijf dagen na betekening van het vonnis weer aan het werk te stellen, met een dwangsom van € 500 per dag bij niet-nakoming. Tevens is UW veroordeeld tot betaling van achterstallig loon en proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om rekening te houden met de beperkingen van werknemers met een verstandelijke handicap en de verplichting om hen adequaat te begeleiden.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
sector handel en kanton
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 789629 UV EXPL 11-521 HV/4061
kort geding vonnis d.d. 15 februari 2012
inzake
[bewindvoerder], h.o.d.n. Bewindvoering Fundament Dragers in Zorg,
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen Fundament,
eisende partij,
in hoedanigheid als bewindvoerder van [onder bewind staande],
verder ook te noemen [onder bewind staande].
gemachtigde: mr. M.R. Vossen,
tegen:
de besloten vennootschap
UW Holding B.V.,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen UW,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. D.J.B. de Wolff.
1. Het verloop van de procedure
Fundament heeft UW in kort geding doen dagvaarden. Fundament heeft voor de zitting een verweerschrift ingediend. UW heeft voor de zitting producties toegezonden.
De zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2012, gelijktijdig met de behandeling van het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met nummer 79[woonplaats] 12-23. Van de zitting is aantekening gehouden. Hierna is uitspraak bepaald.
2. De feiten
2.1. [onder bewind staande], geboren op [1982], is een jongeman met een verstandelijke beperking in combinatie met een forse gedragsstoornis. Door het CWI is aan [onder bewind staande] een Wsw-indicatie afgegeven, welk per 7 juni 2007 is verlengd tot 7 juni 2012. In de ‘Indicatie Wet sociale werkvoorziening Rapportage’ is het volgende opgenomen:
“(…)
14 Profielschets aanvrager
(…) Uit het functioneringsgesprek blijkt dat de begeleiding tijd moet investeren om zijn verbale gedrag te corrigeren. De heer [onder bewind staande] heeft de neiging om spanning hoog op te laten lopen en als deze te groot is, gaat hij schelden en gebruikt ‘ziekte’ woorden die nogal eens kwetsend kunnen zijn voor collega’s (…)
21 Beslistabel indicatie Wsw - Doelgroepbepaling
(…) Er is sprake van een verstandelijke beperking bij dhr. [onder bewind staande]. Dhr. [onder bewind staande] functioneert op een matig tot licht zwakzinnig niveau. De gedragsproblemen hangen samen met de het intelligentieniveau. Hierdoor is de betrokkene rigide, wantrouwend en op zichzelf gericht. Zijn inzicht is zeer beperkt. Voor het verrichten van werk houdt dit in dat de betrokkene dient te werken in een duidelijke structuur. De werkzaamheden dienen praktisch en routinematig te zijn en geen lees- en/of schrijfwerk te bevatten. Hij dient één taak tegelijk te krijgen. Deze taken dienen slechts door één persoon gegeven te worden, dit dient een vaste begeleider te zijn, die hem op een rustig manier benadert. (…)
29.9 (…)
Persoonlijk functioneren: (…)
- herinneren: beperkt.
- inzicht in eigen kunnen: zeer beperkt.
(…)
Sociaal functioneren:
- emotionele problemen van anderen hanteren: sterk beperkt. - eigen gevoelens uitten: sterk beperkt.
- omgaan met conflicten: sterk beperkt. - samenwerken; beperkt. (…)”
Bij beschikking van de kantonrechter te Utrecht d.d. 17 december 2009 met zaaknummer 659120 UF 09-7904 zijn de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [onder bewind staande] onder bewind gesteld. Fundament is tot bewindvoerder benoemd. Daarnaast verricht Fundament, althans Fundament, Dragers in Zorg, de persoonlijke zorgbegeleiding van
[onder bewind staande]. Sinds juni 2011 wordt dit uitgevoerd door [persoonlijk zorgbegeleidster].
In de zomer van 2011 heeft [onder bewind staande] het ouderlijk huis verlaten. Sindsdien woont hij in een zorgwoning met 24-uursbegeleiding van Fundament, althans van Fundament, Dragers in Zorg. [onder bewind staande] heeft geen strafblad.
2.2. [onder bewind staande] is per 6 augustus 2002 voor bepaalde tijd in dienst getreden van UW in de functie van algemeen medewerker. Per 6 februari 2005 is de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voortgezet. [onder bewind staande] was (laatstelijk) feitelijk werkzaam op de kwekerij van de afdeling Groen (hierna te noemen: de kwekerij) gedurende 32 uur per week.
Het laatstverdiende loon bedraagt € 1.344,89 bruto per maand exclusief 8% vakantiegeld en emolumenten. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Wsw van toepassing.
UW heeft van 6 augustus 2002 tot en met 21 november 2011 aantekeningen bijgehouden met betrekking tot [onder bewind staande], te weten ‘Notities Compas GPRO [onder bewind staande]’. Hierin staat onder meer het volgende vermeld:
“(…)
10.01.07 Schelden en vloeken
[onder bewind staande] is bij de kwekerij al een paar maanden werkzaam. Vanwege zijn gedrag (schelden en vloeken) is hij als strafmaatregel bij de kwekerij geplaatst, als het goed gaat mag hij hier blijven. We hebben afgesproken met [B] dat [onder bewind staande] over gaat naar de kwekerij als hij zijn best doet in zijn gedrag en woorden. Uit het verleden hebben wij de ervaring met [onder bewind staande] dat dit een zwak punt is bij hem
Over het algemeen gaat het goed met [onder bewind staande]. Over zijn schelden en vloeken en het gebruik van het woord ‘kanker’ gaat [onder bewind staande] maandelijks wel in de fout. Daarna valt er meestal redelijk met hem te praten. [C] en ik hebben afgesproken zo af en toe hier een gesprekje over te hebben. (…)
22.12.08 Te laat en grote mond
[onder bewind staande] was vanmorgen te laat en we waren al bezig met het maandag ochtend praatje, daarom mocht hij geen drinken mee pakken uit de automaat hij is daarna naar de grote kantiene gegaan en is daar toch drinken gaan halen, dit terwijl hij aan het werk moest zijn.
Daar heb ik hem op aangesproken en ook over het feit dat hij weer te laat was hij reageerde met een grote mond en hij zei dat hij de banden van mijn auto lek zou steken ook schold hij weer verschillende keren met de ziekte kanker enz.
Hier na hebben we een gesprek gehad met [werkbegeleider] erbij toen heeft hij zijn excsuus aangeboden. (…)
07.12.09 Gele kaart en AGRESSIEF REAGEREN
[onder bewind staande] kwam al agressief op het werk en heeft tijdens het werk gerookt met nog twee andere toen ik hem daar op aansprak begon hij meteen te dreigen en te protesteren, ik mocht niet op hem letten.
Ik vroeg of hij even mee wilde lopen zo dat de andere mensen door konden gaan met het werk, hij was niet van plan mee te lopen, hij reageerde alleen maar agressief en probeerde mij uit te dagen en dan zou hij mij wel…doen.
Ook schold hij mij uit, toen heb ik hem geschorst en naar huis gestuurd, om na te denken en dat hij een brief thuis krijgt over hoe verder, deze zou hij verscheuren en hij vond dat hij zelf kon bepalen wanneer hij terug zou komen (donderdag) daarop heeft [werkbegeleider] gezegd dat hij een brief thuis kreeg waar in staat wat er verder gaat gebeuren en hij maar eens na moest denken over wat er gebeurt was.(…)”
2.3. Bij brief van 3 februari 2010 heeft UW [onder bewind staande] geschorst vanwege het uiten van ernstige bedreigingen:
“Op maandag 2 februari 2010 heeft mevrouw [leidinggevende], uw leidinggevende, u bij aanvang van de werkdag verzocht om buiten sneeuw te ruimen. U gaf aan dit werk niet te gaan doen en reageerde daarbij zeer boos en u was niet voor rede vatbaar. Nadat u leidinggevende u nogmaals verzocht om deze werkzaamheden uit te voeren, bent u onder protest naar de betreffende werkplek gelopen. Op weg naar deze werkplek heeft u, hoorbaar voor anderen, ernstige bedreigingen geuit richting uw leidinggevende, mevrouw [leidinggevende]. U heeft gezegd dat u uw leidinggevende een kankerwijf vond en dat u haar in elkaar zou slaan of dood zou rijden als u haar tegen zou komen.”
Bij brief van 9 februari 2010 heeft UW [onder bewind staande] in verband met dit incident een officiële waarschuwing gegeven en heeft zij [onder bewind staande] op grond van artikel 48 lid c CAO Wsw een geldboete opgelegd ter hoogte van 1% van het jaarloon.
2.4. In 2011 is bekend gemaakt dat de kwekerij zou worden gesloten. Bij brief van 21 juli 2011 is [persoonlijk zorgbegeleidster] als zorgbegeleidster van [onder bewind staande] hierover geïnformeerd. In deze brief is gemeld dat [onder bewind staande] vanaf 5 september 2011 vooreerst zou worden overgeplaatst naar de afdeling Groepsdetachering van UW, althans de Niels Bohrweg.
Nadien is gebleken dat [onder bewind staande] tot de sluiting van de kwekerij op 31 december 2011 op de kwekerij kon blijven werken. De kwekerij is thans gesloten.
2.5. Op 13 september 2011 heeft er een incident plaatsgevonden tussen [onder bewind staande] en
zijn leidinggevende/werkbegeleider [werkbegeleider] (hierna te noemen: [werkbegeleider]), nadat [werkbegeleider] [onder bewind staande] had opgedragen werkzaamheden buiten te gaan verrichten (onkruid wieden) en [onder bewind staande] dit had geweigerd. [onder bewind staande] heeft daarbij diverse scheldwoorden geuit.
2.6. Op vrijdag 16 september 2011 is er een telefonische woordenwisseling
geweest tussen [onder bewind staande] en een medewerker van de personeelsadministratie van UW. [onder bewind staande] heeft diverse scheldwoorden geuit. Naar aanleiding van dit incident heeft UW [onder bewind staande] bij brief van 16 september 2011 met behoud van loon geschorst tot en met donderdag 22 september 2011:
“(…) Op 16 september 2011 heeft u om ongeveer 14.30 uur telefonisch contact opgenomen met een medewerker van de personeelsadministratie van UW. In dit telefoongesprek heeft u deze medewerker uitgescholden voor ‘mafkees’ en ‘kankergezwel’. Daarnaast heeft u gedreigd dat u ‘hem wel wist te vinden’. Nadat dit gesprek beëindigd was heeft u opnieuw naar UW gebeld en heeft u tegen de receptioniste gezegd dat u de medewerker van de personeelsadministratie ‘goed op zijn plaats heeft gezet’.
Bedreigen en schelden is onacceptabel. U bent hier in het verleden meerdere keren op gewezen. U heeft opnieuw de huis- en gedragsregels van UW ernstig overtreden.
(…)
Tijdens deze schorsing zullen wij onderzoek verrichten en ons beraden of u zich aan zodanige laakbare daden of gedragingen schuldig heeft gemaakt, dat wij overgaan tot ontslag door onverwijlde opzegging van de arbeidsverhouding ex artikel 7:677 en artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek.
U zult voor het einde van uw schorsingsperiode worden uitgenodigd voor een gesprek over het bovenstaande. Tot die tijd is het u verboden zich te begeven op de locaties van UW. (…)”
Eveneens op 16 september 2011 heeft personeelsadviseur [personeeladviseur 1] hierover telefonisch contact opgenomen met persoonlijk zorgbegeleidster [persoonlijk zorgbegeleidster].
2.7. Op maandag 19 september 2011 heeft personeelsadviseur [personeeladviseur 2] geprobeerd [onder bewind staande] telefonisch te bereiken, blijkens de ‘Notities Compas GPRO [onder bewind staande]’ om 14.27 uur, om 14.48 uur en om 15.12 uur. [personeeladviseur 2] heeft [onder bewind staande] niet kunnen bereiken, waarna hij twee maal een voicemailbericht heeft achtergelaten. Vervolgens heeft UW [onder bewind staande] bij brief van 19 september 2011 medegedeeld dat hij op staande voet is ontslagen:
“Reden hiervoor is:
Op 14 september 2011 heeft u een gesprek gehad naar aanleiding van het voorval op 13 september 2011. In dit gesprek is u medegedeeld dat u een officiële waarschuwing krijgt wegens ontoelaatbaar gedrag en werkweigering en dat bij herhaling van het door u vertoonde gedrag ontslag zal volgen. Voor meer informatie verwijs ik u naar de brieven van 14 september 2011 met als kenmerk 81910/JR en 81910/JR.2.
Op 16 september 2011 heeft u zich wederom schuldig gemaakt aan ontoelaatbaar gedrag. U heeft een medewerker van de personeelsadministratie van UW uitgescholden en u bedreigde deze medewerker. U bent vervolgens geschorst tot en met 22 september 2011. Voor meer informatie verwijs ik u naar de brief van 16 september 2011 met als kenmerk 81910/Iv.
Gezien uw herhaaldelijk bedreigende, agressieve en kwetsende gedrag gaan wij over tot onverwijlde opzegging van uw arbeidsovereenkomst, wegens een dringende reden als bedoeld in art. 7:677 van het Burgerlijk Wetboek.”
2.8. Bij brief van 27 september 2011 heeft [onder bewind staande], alsmede persoonlijk zorgbegeleidster [persoonlijk zorgbegeleidster], de nietigheid van het aan [onder bewind staande] gegeven ontslag op staande voet ingeroepen. [onder bewind staande] heeft zich daarbij beschikbaar gehouden voor werk en aanspraak gemaakt op doorbetaling van het loon. Bij brief van 30 september 2011 heeft UW [onder bewind staande] laten weten dat zij het ontslag op staande voet handhaaft. Bij brief van
18 oktober 2011 heeft de gemachtigde van [onder bewind staande] hierop gereageerd.
2.9. Op 14 november 2011 heeft tussen [onder bewind staande] (in aanwezigheid van persoonlijk zorgbegeleidster [persoonlijk zorgbegeleidster]) en UW ([personeeladviseur 2] en [personeeladviseur 1]) een gesprek plaatsgevonden over de ontstane situatie. Op 21 november 2011 heeft UW aan [persoonlijk zorgbegeleidster] medegedeeld dat zij niet bereid is het ontslag op staande voet in te trekken en/of het dienstverband met [onder bewind staande] te hervatten.
3. Het geschil
3.1. Fundament vordert dat de kantonrechter bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
I. UW veroordeelt om - naar de kantonrechter begrijpt - [onder bewind staande] binnen 48 uur na het wijzen van onderhavig vonnis toe te laten tot haar bedrijf en hem in de gelegenheid te stellen de overeengekomen werkzaamheden te verrichten, met dien verstande dat indien en voor zover de afdeling en/of locatie alwaar [onder bewind staande] normaliter zijn werkzaamheden verrichtte volledig is gesloten, [onder bewind staande] in de gelegenheid wordt gesteld om de overeengekomen, althans passende werkzaamheden te verrichten bij een andere locatie en/of afdeling van UW, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat UW in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen;
II. UW veroordeelt om aan - naar de kantonrechter begrijpt - aan [onder bewind staande] te betalen:
- het netto equivalent van het loon van € 1.344,89 bruto per maand inclusief emolumenten over de maanden september 2011 tot en met december 2011;
- het netto equivalent van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het loon van de maanden september 2011 tot en met december 2011;
- de wettelijke rente over het gevorderde loon en de gevorderde wettelijke verhoging, vanaf de respectieve vervaldata van de verschuldigdheid daarvan tot de voldoening;
- het netto equivalent van het loon van € 1.344,89 bruto per maand, maandelijks vanaf januari 2012 tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig eindigt, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW alsmede met de wettelijke rente over zowel het loon als de wettelijke verhoging, vanaf de respectieve vervaldata van de verschuldigdheid daarvan tot de voldoening;
III. UW veroordeelt om uiterlijk binnen vijf dagen na de datum van het onderhavige vonnis aan - naar de kantonrechter begrijpt - [onder bewind staande] gespecificeerde en correcte salarisstroken vanaf september 2011 tot en met december 2011 te verstrekken;
IV. UW veroordeelt tot maandelijkse overlegging aan - naar de kantonrechter begrijpt -
[onder bewind staande] van een gespecificeerde salarisstrook vanaf januari 2012 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig eindigt;
V. UW veroordeelt om aan - naar de kantonrechter begrijpt - [onder bewind staande] te betalen € 400,-- ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
VI. UW veroordeelt in de proceskosen, alsmede:
- voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen veertien dagen na de datum van onderhavig vonnis plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn tot de voldoening;
- voor het geval niet binnen veertien dagen na de datum van onderhavig vonnis volledig aan de inhoud daarvan is voldaan, in de nakosten van € 131,--, dan wel, indien betekening van onderhavig vonnis plaatsvindt, in de nakosten van € 199,--.
VII. in de door - naar de kantonrechter begrijpt - [onder bewind staande] gemaakte en te maken executiekosten.
3.2. Fundament legt - kort gezegd - aan zijn vordering ten grondslag dat [onder bewind staande] ten onrechte op 19 september 2011 op staande voet is ontslagen, althans dat dit ontslag nietig is. Een dringende reden ontbreekt.
Het gedrag van [onder bewind staande] vloeit rechtstreeks voort uit de verstandelijke beperkingen van [onder bewind staande], welke UW als Wsw-werkgever bekend zijn. Daarnaast heeft UW nagelaten direct na het incident van 13 september 2011 de persoonlijk zorgbegeleidster van [onder bewind staande] daarvan op de hoogte stellen. Een gesprek is daarover met [onder bewind staande] niet gevoerd. Voorts heeft het in de brief van 16 september 2011 aangekondigde gesprek niet plaatsgevonden alvorens het ontslag op staande voet gegeven is.
3.3. UW voert verweer. UW voert - kort gezegd - aan dat aan [onder bewind staande] niet het uiten van scheldwoorden wordt verweten, maar het tegen [werkbegeleider] en de medewerker van de personeelsadministratie uiten van dreigementen en het (jegens [werkbegeleider]) aannemen van een fysiek dreigende houding. [onder bewind staande] is op 14 september 2011 officieel gewaarschuwd, waarna het hem duidelijk moet zijn geweest dat dit gedrag niet werd getolereerd. Toch is [onder bewind staande] op 16 september 2011 in herhaling gevallen. De zorgbegeleidster van [onder bewind staande] is daarover geïnformeerd. Tijdens de schorsing was [onder bewind staande] niet telefonisch voor UW bereikbaar teneinde een afspraak te maken. Overigens is Fundament als bewindvoerder van [onder bewind staande] niet bevoegd wedertewerkstelling te vorderen.
3.4. Op wat partijen verder over en weer hebben aangevoerd wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De spoedeisendheid van de vordering vloeit voort uit de aard daarvan. Het betreft een vordering tot wedertewerkstelling en een loonvordering. Dat [onder bewind staande] UW eerst op 13 januari 2012 in rechte heeft betrokken doet hieraan niet af, te meer nu partijen ook op
14 november 2011 nog met elkaar in gesprek zijn geweest.
4.2. Vooropgesteld wordt dat voor toewijzing van een voorlopige voorziening zoals door Fundament wordt gevorderd, het in hoge mate waarschijnlijk moet zijn dat een gelijkluidende vordering in een te voeren bodemprocedure wordt toegewezen.
Beoordeeld dient dus te worden of al dan niet aannemelijk is dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat [onder bewind staande] ten onrechte op staande voet is ontslagen en [onder bewind staande] in staat moet worden gesteld weer werkzaamheden voor UW te verrichten.
4.3. Blijkens artikel 1:431 lid 1 BW wordt bewind ingesteld over één of meer goederen van een meerderjarige indien de meerderjarige als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke beperking tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen waar te nemen. Naar het oordeel van de kantonrechter staat de positie van Fundament als bewindvoerder van [onder bewind staande] niet aan de door haar gevorderde veroordeling van UW tot wedertewerkstelling van [onder bewind staande] in de weg (vergelijk artikel 1:441 BW).
In de eerste plaats heeft Fundament deze veroordeling gevorderd op straffe van verbeurte van een dwangsom bij niet tijdige nakoming door UW. Deze financiële prikkel komt uiteindelijk het vermogen van [onder bewind staande] ten goede, terwijl overigens het verrichten van arbeid [onder bewind staande] in de gelegenheid stelt inkomen te genereren. In de tweede plaats is [onder bewind staande] ook zelf ter zitting verschenen en heeft hij verklaard dat hij weer bij UW aan het werk wil. Fundament moet daardoor, los van haar hoedanigheid als bewindvoerder, geacht worden ook als (algemeen) vertegenwoordiger van [onder bewind staande] wedertewerkstelling te hebben gevorderd.
4.4. Als dringende reden voor ontslag op staan voet worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:678 lid 1 BW). Wat betreft de aan het ontslag van [onder bewind staande] ten grondslag gelegde reden (het herhaaldelijke agressieve, bedreigende en kwetsende gedrag van [onder bewind staande] op 13 en 16 september 2011) wordt als volgt overwogen.
Blijkens de zowel door [onder bewind staande] als UW overgelegde ‘Indicatie Wet sociale werkvoorziening Rapportage’ d.d. 7 juni 2007 is het verbale gedrag van [onder bewind staande] een aandachtspunt is in de begeleiding van [onder bewind staande]. Als de spanning te hoog wordt, gaat [onder bewind staande] schelden en voor collega’s kwetsende ‘ziektewoorden’ gebruiken (zie het citaat onder 2.1).
Uit de door UW bij het ontbindingsverzoek als productie overgelegde (en blijkens het verweerschrift in deze procedure herhaalde en ingelaste) ‘Notities Compas GPRO [onder bewind staande]’ valt op te maken dat UW sinds de aanvang van het dienstverband met dit gedrag van [onder bewind staande] is geconfronteerd, dat zij regelmatig heeft geprobeerd dit gedrag te corrigeren en dat zij [onder bewind staande] in dat kader ook diverse strafmaatregelen heeft opgelegd (zie onder 2.2.).
Geconcludeerd kan dan ook worden dat het gedrag van [onder bewind staande] op 13 en 16 september 2011 in een zeker - aan UW bekend - patroon past en samenhangt met de beperkingen in het sociaal functioneren van [onder bewind staande] die indicatief zijn geweest voor de Wsw-indicatie.
4.5. Het feit dat het gedrag van [onder bewind staande] dat door UW als dringende reden aan het ontslag ten grondslag is gelegd, karakteristiek is voor de problematiek van [onder bewind staande] betekent niet dat reeds daarom van een dringende reden geen sprake kan zijn. UW heeft aangevoerd dat het handelen van [onder bewind staande] op 13 en 16 september 2011 een dringende reden is vanwege de fysiek dreigende houding van [onder bewind staande].
4.6. Ten aanzien van de fysieke dreiging op 13 september 2011 is ter zitting gebleken dat [werkbegeleider] zich door de benadering van [onder bewind staande] bedreigd voelde en hij om die reden het nodig achtte om [onder bewind staande] op afstand te houden. Hoewel de kantonrechter ter zitting van [werkbegeleider] heeft begrepen dat hij zich echt bedreigd heeft gevoeld en de kantonrechter van oordeel is dat UW dit handelen van [onder bewind staande] ondanks de samenhang met zijn beperking niet kritiekloos hoeft te accepteren, is van een dringende reden geen sprake, omdat:
- het voor het eerst was dat [werkbegeleider] [onder bewind staande] op afstand moest houden;
- van fysiek geweld door [onder bewind staande] geen sprake is geweest;
- niet gebleken is dat [onder bewind staande] in het verleden fysiek geweld heeft gebruikt jegens collega’s of werknemers van UW;
- [onder bewind staande] in het verleden wel vaker agressief gedrag vertoonde of dreigende taal gebruikte;
- volgens UW op 14 september 2011 het gedrag van [onder bewind staande] met hem besproken is in een wederzijds constructieve sfeer, waarbij [onder bewind staande] uiteindelijk zijn excuses heeft uitgesproken.
4.7. Vervolgens is het de vraag of de dreigende taal die [onder bewind staande] in het telefoongesprek van 16 september 2011 bezigde, in samenhang met het gedrag op
13 september 2011, wel een dringende reden oplevert. Daarvan acht de kantonrechter geen sprake, omdat de bewoordingen die [onder bewind staande] gebezigd heeft passen in het reeds lang bekende gedrag van [onder bewind staande] en van een daadwerkelijke fysieke dreiging door [onder bewind staande] geen sprake is geweest.
4.8. Evenmin maakt de korte tijd die gelegen is tussen 13 en 16 september 2011 dat de
handelwijze [onder bewind staande] als dringende reden aangemerkt kan worden. Hoewel UW er zich terecht aan stoort dat [onder bewind staande] zich na 13 september 2011 weer binnen drie dagen schuldig maakt aan het gedrag waarvoor zij [onder bewind staande] gewaarschuwd heeft, is voor de beoordeling een tweetal omstandigheden van belang:
- door de voorgenomen sluiting van de kwekerij is het aannemelijk dat [onder bewind staande] in onzekerheid verkeerde en als gevolg daarvan stress ondervond, zoals persoonlijk zorgbegeleidster [persoonlijk zorgbegeleidster] ter zitting heeft beaamd;
- UW heeft zich onvoldoende moeite getroost om, zoals zij wel in de brief van 16 september 2011 had aangekondigd, het gebeurde met [onder bewind staande], eventueel in het bijzijn van zijn persoonlijk zorgbegeleidster, te bespreken.
De pogingen van UW, althans [personeeladviseur 2], om [onder bewind staande] op maandag 19 september 2011 telefonisch uit te nodigen voor een gesprek, zijn in dit licht onvoldoende om, zoals UW stelt, te kunnen concluderen dat [onder bewind staande] zelf weigerachtig was om met UW in gesprek te treden. Deze pogingen zijn binnen een tijdsbestek van slechts 45 minuten gedaan, terwijl kennelijk vervolgens de brief van 19 september 2011 aan [onder bewind staande] is verstuurd. Weliswaar heeft UW op 16 september 2011 contact opgenomen met persoonlijk begeleidster [persoonlijk zorgbegeleidster] en haar duidelijk gemaakt dat sprake was van een ‘ernstige situatie’ met betrekking tot [onder bewind staande], ook aan haar is vrijwel geen tijd gegeven om daarover met [onder bewind staande] het gesprek aan te gaan, hetgeen op grond van hetgeen UW over [onder bewind staande] bekend was, wel gewenst was geweest. Dat er op 14 november 2011 nog een gesprek met [onder bewind staande] is geweest waarin [onder bewind staande] volgens UW heeft geweigerd zijn handelwijze of woordkeuze te betreuren, maakt een en ander niet anders. Dit geldt te meer nu [onder bewind staande] blijkens de Wsw-indicatie moeilijk kan omgaan met conflicten en dit kennelijk het eerste directe contact tussen partijen was na 19 september 2011.
4.9. Naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter is in voldoende mate aannemelijk geworden dat het ontslag op staande voet in een bodemprocedure geen stand zal houden. De gevorderde wedertewerkstelling wordt toegewezen wat betreft de oude werkzaamheden, althans - nu de kwekerij thans gesloten is - wat betreft passende werkzaamheden op een andere afdeling van UW, binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis.
Ter zitting is echter aannemelijk geworden dat de wedertewerkstelling van [onder bewind staande] maatwerk en overleg vereist, gelet op de bijzondere positie van [onder bewind staande] als Wsw-werknemer en de verklaring van [onder bewind staande] dat hij weer graag aan het werk wil, maar niet meer onder [werkbegeleider]. Een dwangsom wordt door UW dan ook pas verbeurd indien zij [onder bewind staande] na verloop van een periode van vier weken na het wijzen van onderhavig vonnis nog niet in de gelegenheid heeft gesteld (passende) werkzaamheden bij haar te verrichten. Deze dwangsom wordt alsdan gesteld op € 500,-- per dag dat UW hiermee in gebreke blijft met een maximum van € 50.000,-- aan te verbeuren dwangsommen in totaal. Overigens is door UW (ter zitting) niet aangevoerd dat wedertewerkstelling uitsluitend betekent het verrichten van werkzaamheden onder [werkbegeleider]. Zo wordt op de brief van UW van 21 juli 2011 aan persoonlijk zorgbegeleidster [persoonlijk zorgbegeleidster][contactpersoon groepsdetachering] als contactpersoon van de afdeling Groepsdetachering vermeld.
4.10. Voorts wordt toegewezen het door [onder bewind staande] gevorderde (netto equivalent van het bruto) loon vanaf september 2011 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd. Niet gesteld of gebleken is dat er over de maand september 2011 en sindsdien enig loon is betaald. Wat betreft de periode van september 2011 tot en met januari 2012 komt dit neer op het netto equivalent van € 6.724,45 bruto (5 x € 1.344,89), te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW welke op grond van de omstandigheden van het geval wordt gesteld op 25%. Voorts wordt over dit loon en over deze wettelijke verhoging toegewezen de wettelijke rente vanaf de data van respectieve opeisbaarheid van de betreffende bedragen tot de voldoening.
De gevorderde wettelijke verhoging en wettelijke rente over het vanaf februari 2012 verschuldigde loon wordt afgewezen. De wettelijke verhoging en de wettelijke rente zijn uitsluitend toewijsbaar over het op het moment van wijzen van dit vonnis achterstallige loon.
De gevorderde emolumenten worden afgewezen. Niet gesteld of gebleken is welke dit zijn, terwijl het sinds september 2011 opgebouwde vakantiegeld thans nog niet opeisbaar is.
4.11. Eveneens wordt UW veroordeeld tot het aan [onder bewind staande] verstrekken van loonspecificaties in de zin van artikel 7:626 BW vanaf september 2011 tot en met januari 2012 binnen twee weken na betekening van dit vonnis en vanaf februari 2012 maandelijks totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd.
4.12. Voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten dient te worden gesteld en onderbouwd op grond waarvan deze verschuldigd zijn en voorts dat genoemde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.
Daarbij hanteert de kantonrechter conform het rapport Voorwerk II het uitgangspunt dat het moet gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
[onder bewind staande] heeft ten aanzien van voormelde criteria voldoende gesteld en onderbouwd om tot toewijzing van het gevorderde te kunnen overgaan. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met de staffel kantonrechters als bedoeld in het rapport Voorwerk II en daarmee - zijnde conform de tarieven volgens welke zodanige kosten gewoonlijk aan opdrachtgevers in rekening worden gebracht - redelijk. De kantonrechter ziet derhalve geen reden tot matiging en wijst het gevorderde bedrag van € 400,-- toe.
4.13. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij wordt UW veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van [onder bewind staande]. Deze kosten worden begroot op:
- € 67,98 aan in debet gestelde exploitkosten (€ 90,64 x 75%) - Bob Kruythof, gerechtsdeurwaarder;
- € 22,66 aan betaalde exploitkosten;
- € 71,-- aan griffierecht;
- € 400,-- aan salaris gemachtigde (2 x € 200,--).
Aangezien aan Fundament een toevoeging is verleend dienen het salaris gemachtigde en
de in debet gestelde explootkosten te worden voldaan aan de griffier van de rechtbank Utrecht.
Daarnaast zal de gevorderde wettelijke rente over de (resterende) proceskosten worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
4.14. De nakosten, waarvan [onder bewind staande] betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.
4.15. De gevorderde executiekosten worden afgewezen. Voor zover deze betrekking hebben op ambtshandelingen van gerechtsdeurwaarders volgt uit het systeem van de wet dat deze kosten door middel van de executie zelf kunnen worden verhaald (artikel 434a Rv j° 3:277 lid 1 BW). Voor zover de executiekosten betrekking hebben op niet- ambtshandelingen geldt dat deze slechts toewijsbaar zijn, als zij in redelijkheid zijn gemaakt. Dit is niet op voorhand te beoordelen.
5. De beslissing
De kantonrechter:
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
veroordeelt UW om [onder bewind staande] binnen 5 dagen na betekening van dit vonnis in staat te stellen de werkzaamheden op de gebruikelijke wijze te hervatten, althans - bij sluiting van de kwekerij - op passende wijze op een andere afdeling van UW, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per (gedeelte van een) dag dat UW na verloop een periode van vier weken na betekening van dit vonnis [onder bewind staande] nog niet in de gelegenheid heeft gesteld deze werkzaamheden bij haar te verrichten, met een maximum van € 50.000,-- aan te verbeuren dwangsommen in totaal;
veroordeelt UW om aan [onder bewind staande] tegen bewijs van kwijting te betalen:
- het netto equivalent van € 6.724,45 bruto aan loon over de periode van september 2011 tot en met januari 2012, te vermeerderen met de (netto) wettelijke verhoging van 25% en het totaalbedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de data van respectieve opeisbaarheid van de betreffende bedragen tot de dag der voldoening;
- het netto equivalent van € 1.344,89 bruto aan maandelijks loon vanaf februari 2012 tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
- de buitengerechtelijke kosten van € 400,--;
veroordeelt UW om uiterlijk binnen twee weken na betekening van dit vonnis een specificatie te vertrekken van het loon over de periode van september 2011 tot en met januari 2012 en vanaf februari 2012 maandelijks tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
veroordeelt UW tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [onder bewind staande] tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 561,64 (waarin begrepen € 400,-- aan salaris gemachtigde), waarvan een bedrag van € 467,98 (€ 67,98 + € 400,--) te voldoen aan de griffier op het moment dat UW een nota van de rechtbank daarvoor heeft ontvangen en het restant te voldoen aan [onder bewind staande] binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan laatstgenoemd bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt UW, indien niet binnen 14 dagen na vandaag vrijwillig volledig aan dit vonnis wordt voldaan, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 100,-- (0,5 x € 200,--) aan salaris gemachtigde,
te vermeerderen, indien UW niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [onder bewind staande] aan het vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van de uitspraak;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2012.