parketnummer: 16/994009-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 februari 2012
[verdachte],
geboren op [1966] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats],
raadsman mr. D.V.A. Brouwer, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 19 januari 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
- feit 1: opdracht heeft gegeven tot dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan het plegen van valsheid in geschrift door het bedrijf [bedrijf 1];
- feit 2: opdracht heeft gegeven tot dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van aangiften omzetbelasting door het bedrijf [bedrijf 1];
- feit 3: samen met een ander valsheid in geschrift heeft gepleegd.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft daarnaast opgemerkt dat, anders dan de officier van justitie in haar requisitoir heeft gesteld, hierbij van een reeks van elkaar opvolgende kwalijke faillissementen geen sprake is. Het handelen van verdachte is voortgekomen uit angst om zijn inkomen te verliezen na zijn ervaringen bij het faillissement van zijn bedrijf [bedrijf 2]. Tengevolge van dit faillissement heeft verdachte gedurende een langere periode geen inkomen genoten. Desondanks werd hij voor circa acht ton aansprakelijk gesteld door de curator. Verdachte heeft vervolgens samen met medeverdachte [medeverdachte 1] een nieuw bedrijf opgericht. Om een inkomen te genereren dat onzichtbaar zou zijn voor de curator van [bedrijf 2] heeft verdachte, op advies van [getuige 1] en [getuige 2], zijn inkomen onttrokken aan de kas van [bedrijf 1] Om het daardoor ontstane te hoge kassaldo van [bedrijf 1] te verlagen is, op aanraden van de boekhouder [getuige 2], gekozen voor de constructie met betalingen op basis van fictieve facturen. Hiertoe is besloten in overleg met medeverdachte [medeverdachte 1]. Intern was sprake van volledige openheid, aldus de raadsman. Verdachte heeft niet als enige voordeel genoten van deze constructie; het voordeel uit de contante stortingen is ook ten gunste van medeverdachte [medeverdachte 1] gekomen. Nog voor aanvang van het uitgebreide boekenonderzoek van de belastingdienst is besloten om te stoppen met deze constructie.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Inleiding
Naar aanleiding van een door de belastingdienst ingesteld boekenonderzoek naar de aangiften omzetbelasting van het bedrijf [bedrijf 1] h/o [naam] is op 19 januari 2010 een strafrechtelijk onderzoek gestart dat zich richtte op [bedrijf 1] en de natuurlijke personen [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
Dit boekenonderzoek van de belastingdienst naar de aangiften omzetbelasting van het bedrijf [bedrijf 1] beperkt zich aanvankelijk tot een periode van enkele maanden. De omvang van het onderzoek wordt echter uitgebreid naar de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 juni 2008 nadat is gebleken dat er een verschil bestaat tussen de aangiften omzetbelasting van [bedrijf 1] en de administratie van [bedrijf 1] voor wat betreft in aftrek gebrachte voorbelasting. Er zou een hoger bedrag aan voorbelasting zijn teruggevraagd dan op basis van in de administratie aanwezige facturen en kasbonnen kon worden verantwoord. Daarnaast is tijdens het boekenonderzoek gebleken dat er facturen in die administratie zijn opgenomen waarop een foutief BTW-nummer is vermeld, waardoor het vermoeden ontstaat dat er valse facturen in de administratie zijn opgenomen.
Meer in het bijzonder gaat het hierbij om facturen van de bedrijven [stichting], [bedrijf 3] en [bedrijf 4]
4.3.2 Bewijs ten aanzien van feit 1
[bedrijf 1]
[bedrijf 1] (verder: [bedrijf 1]) is een besloten vennootschap. In de periode van 26 januari 2005 tot en met 14 juli 2008 is de naam [bedrijf 5] gevoerd. Het dossiernummer van [bedrijf 1] h/o [naam] in het uittreksel van de Kamer van Koophandel is [nummer]. De statutaire zetel van [bedrijf 1] is [vestigingsplaats]. Volgens getuige [getuige 1] was [bedrijf 5] feitelijk in [vestigingsplaats] gevestigd.
In de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] h/o [naam] zijn facturen gevonden van de bedrijven [stichting], [bedrijf 4] en [bedrijf 3] Deze drie rechtspersonen zijn gevestigd op het huisadres te [woonplaats] van de medeverdachte [medeverdachte 2].
Facturen [stichting]
In de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] h/o [naam] zijn in totaal 103 facturen aangetroffen die afkomstig zouden zijn van [stichting]. Het gaat om de facturen die als documenten D-026 tot en met D-095 , D-104 tot en met D-132 en D-206 tot en met D-209 in het dossier zijn opgenomen. De eerste factuur van de Stichting is gedateerd op 24 maart 2006 en de laatste factuur van de Stichting is gedateerd op 30 mei 2008. Deze facturen zijn steeds voorzien van een kenmerk dat begint met de letters ‘JK’. In veel gevallen hebben de facturen betrekking op ‘diverse werkzaamheden’, maar ook op werkzaamheden als commercie, calculaties, werkvoorbereidingen en begeleiding.
Facturen [bedrijf 3]
In de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] h/o [naam] zijn in totaal zes facturen aangetroffen die afkomstig zouden zijn van [bedrijf 3] Het gaat om de facturen die als documenten D-096 tot en met D-101 in het dossier zijn opgenomen. De facturen zijn gedateerd op 2 november 2007, 9 november 2007 en op 15 november 2007. De facturen hebben betrekking op ‘geleverde materialen tbv werk’.
Facturen [bedrijf 4]
Ten slotte zijn in de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] h/o [naam] twee facturen aangetroffen die afkomstig zouden zijn van [bedrijf 4]. Het gaat om de facturen die als documenten D-204 en D-205 in het dossier zijn opgenomen. Deze facturen zijn gedateerd op 1 februari 2006 en op 9 maart 2006. Volgens de facturen worden ‘advies, info, besprekingen begeleiding e.d.’ en ‘geleverde diensten met betrekking tot diverse projecten’ in rekening gebracht.
Valsheid facturen – verklaringen medeverdachte [medeverdachte 2]
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verschillende verklaringen over de facturen van [stichting] afgelegd. De rechtbank wijst in dat verband op de verklaringen over de facturen met de hieronder vermelde nummers. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft hierover als volgt verklaard:
- D-026 tot en met D-095: ‘hier trapt toch geen sterveling in?’
- D-58 t/m D-72, D-75 t/m D-77 en D-092 t/m D-094: ‘die handtekeningen lijken veel op de mijne, maar zijn niet van mij’;
- D-58 t/m D-67: ‘Dit is op een computer gemaakt. De handtekening lijkt ontzettend op die van mij. Die is wel makkelijk na te maken natuurlijk. Ze zijn absoluut niet door mij gemaakt’;
- D-206: ‘ook deze rekening zal naderhand gemaakt zijn. Ik heb deze factuur niet gemaakt’;
- D-207: ‘precies hetzelfde als de vorige factuur. Ik ben er nu echt van overtuigd dat dit met terugwerkende kracht gemaakt is. Ik ben daarvan overtuigd omdat er wel betaald is, maar ik die facturen nooit heb gezien. De nummering JK van de factuur is niet van mij, dat zou wel erg simpel zijn’;
- D-208 en D-209: ‘de ene factuur lijkt wel een fotokopie van de andere. Voor de rest weer hetzelfde verhaal’.
Volgens medeverdachte [medeverdachte 2] komen de facturen van [bedrijf 3] niet bij hem vandaan.
Over de facturen van [bedrijf 4] heeft [medeverdachte 2] verklaard dat deze facturen niet door hem zijn gemaakt en dat ze achteraf zijn opgemaakt.
Voor het overige is door medeverdachte [medeverdachte 2] verklaard dat hij nooit zaken heeft gedaan met [naam] (de rechtbank begrijpt: [bedrijf 1] h/o [naam]). Volgens [medeverdachte 2] heeft hij enkele van de facturen getekend voor ontvangst van het gefactureerde bedrag. Dit deed hij op verzoek van [verdachte] en [medeverdachte 1] zodat zij deze facturen in hun bedrijfsadministratie konden gebruiken. Volgens [medeverdachte 2] kon [verdachte] zijn boekhouding niet dicht krijgen en heeft hij om die reden facturen opgemaakt.
Ten behoeve van de betalingen van die facturen heeft [medeverdachte 2] eerst het nummer van zijn privébankrekening verstrekt en daarna ook het bankrekeningnummer van de [stichting].
In agenda’s die onder medeverdachte [medeverdachte 2] in beslag zijn genomen zijn aantekeningen gevonden die overeenkomen met de gegevens, zoals een BTW-nummer en LB-nummer , die zijn gebruikt bij het opstellen van de facturen.
Document Toekomstbeeld [bedrijf 5]
Tijdens de doorzoeking in de woning van voormalig directeur en boekhouder van [bedrijf 1] h/o [naam][getuige 2] is een document aangetroffen dat de naam ‘Toekomstbeeld [bedrijf 5]’ draagt. Het is gedateerd op 13 september 2007 en heeft zoals blijkt uit de tekst als doel: “vaststellen hoe HB er uit komt te zien, veiligstellen van bezittingen van HB en veiligstellen van bezittingen van HU”. Op pagina 3 van dit document staat onder het kopje ‘vragen’ vermeld: facturen (extra) van JK via kas.
Gevraagd naar dit document heeft [getuige 2] verklaard dat dit stuk bij [verdachte] en [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt: [verdachte] en [medeverdachte 1]) vandaan komt. Het zou gaan om een stuk over hun plannen en de vragen die zij in dat verband hadden. Over de zinsnede ‘facturen (extra) van JK via kas heeft [getuige 2] verklaard: “(…) dat het hier over facturen van [medeverdachte 2] gaat. De facturen van [medeverdachte 2] of van een bedrijf van hem die in de boekhouding zitten daar weet ik niets van. Dat vooropgesteld. Het is wel zo dat [verdachte] eens bij mij kwam met het verhaal dat hij en [medeverdachte 1] een kasprobleem hadden dat ze zouden kunnen oplossen met fictieve facturen die ze van [medeverdachte 2] zouden kunnen krijgen. Het probleem was dat ze op papier met een veel te hoog kassaldo zaten omdat ze in werkelijkheid gedane uitgaven niet in de boekhouding konden opnemen”.
In de periode dat het boekenonderzoek door de belastingdienst werd verricht zijn door de belastingdienst vragen gesteld over de werkzaamheden die door de [stichting] in rekening werden gebracht. Verdachte heeft per fax van 3 juni 2008 laten weten dat een specificatie per factuur niet mogelijk is omdat er (mondelinge) afspraken zijn gemaakt en de kosten over verschillende werken lopen.
In een fax van 29 mei 2008 van de hand van verdachte [verdachte] wordt aan medeverdachte [medeverdachte 2] gemeld op welke werkzaamheden de facturen betrekking zouden hebben. Uit een ontvangstbevestiging blijkt dat de verzending van de fax goed is verlopen. De rechtbank leidt hieruit af dat de fax van 29 mei 2008 inderdaad bij medeverdachte [medeverdachte 2] terecht moet zijn gekomen.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft hierover verklaard dat de inhoud van de brief gelul is en dat hij de omschreven werkzaamheden nooit heeft verricht.
Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de facturen die worden genoemd in de tenlastelegging valselijk zijn opgemaakt, nu ten aanzien van geen van deze facturen geldt dat de werkzaamheden die in rekening worden gebracht ook daadwerkelijk zijn verricht.
Opname facturen in de administratie
De valselijk opgemaakte facturen zijn door [medeverdachte 1] en [verdachte] vervolgens bij [administratiekantoor 1] aangeleverd teneinde in de administratie van [bedrijf 1] h/ o [naam] te worden verwerkt.
De facturen van [stichting], [bedrijf 3] en [bedrijf 4] zijn in de administratie geboekt.
[getuige 2] heeft hierover verklaard dat hij van [verdachte] of [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt: [verdachte] of [medeverdachte 1]) de bankbescheiden, facturen, inkoop- en verkoopfacturen en de kasbonnen kreeg. De administratie werd aan de hand van die bescheiden opgemaakt. Hieruit kwamen de bedragen die op de aangiften omzetbelasting werden vermeld.
Getuige [getuige 5] van [administratiekantoor 1] heeft verklaard dat de administratieve documenten maandelijks door [medeverdachte 1] werden aangeleverd. Deze gegevens bestonden uit de in- en verkoopfacturen en de bankafschriften. [getuige 5] heeft ook verklaard dat alles wat bij hen door [naam] is aangeleverd, is geboekt.
4.3.3 Aanvullende bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
Bedrijfsadministratie is geschrift
De Hoge Raad heeft bij arrest van 29 mei 1984 (NJ 1985, 6) aanvaard dat een bedrijfsadministratie in haar geheel wordt aangemerkt als een samenstel van geschriften bestemd om tot het bewijs van het daarin vermelde te dienen. Het opnemen van valse facturen in die bedrijfsadministratie kan derhalve worden bewezen verklaard als het valselijk opmaken van een geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.
De verklaringen van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij alles heeft gemaakt dat op papier stond.
De facturen die worden genoemd in de tenlastelegging heeft hij samen met medeverdachte [medeverdachte 1] opgesteld. De facturen werden opgemaakt in [vestigingsplaats]. Door [medeverdachte 2] of zijn bedrijven zijn nimmer werkzaamheden verricht voor [bedrijf 1] Verdachte heeft voorts verklaard dat deze constructie hem is aangeraden door [getuige 1] en door [getuige 2]. In overleg met medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verdachte geld overgemaakt op basis van de valse facturen naar diens bankrekeningen. Dit geld werd vervolgens door [medeverdachte 2] contant opgenomen en overgedragen aan verdachte of aan medeverdachte [medeverdachte 1]. Volgens verdachte hebben zowel hij als medeverdachte [medeverdachte 1] betalingen op basis van de valse facturen vanaf de bankrekening van [bedrijf 1] verricht. De gegevens van de verschillende bedrijven op de facturen kreeg verdachte aangeleverd van [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] mocht 10% van de gestorte bedragen voor zichzelf houden. Volgens verdachte waren de bedragen die hij aan deze manier van handelen overhield geheel voor hem en zijn gezin bedoeld; het geld stortte hij gedeeltelijk op de bankrekening van zijn echtgenote.
Feitelijk leidinggeven
Voor de beoordeling van de vraag of verdachte opdracht heeft gegeven tot dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan de door [bedrijf 1] ten laste gelegde gedragingen, neemt de rechtbank de in de jurisprudentie van de Hoge Raad ontwikkelde criteria tot uitgangspunt.
Uit die criteria volgt dat eerst een antwoord dient te worden gegeven op de vraag of [bedrijf 1] h/o [naam] zijn bedrijfsadministratie heeft vervalst door daarin valselijk opgemaakte facturen op te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan sprake. Uit de hierboven aangehaalde bewijsmiddelen volgt dat er sprake is van het boeken van valse facturen in de administratie.
Voorts is de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat verdachte aan deze gedragingen van [bedrijf 1] h/o [naam] feitelijk leiding heeft gegeven dan wel daartoe opdracht heeft gegeven. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Hoewel de directeur van [bedrijf 1] h/o [naam] op papier een ander was dan verdachte, moet hij, gelet op de dagelijkse gang van zaken binnen het bedrijf, niettemin als zodanig worden beschouwd. Uit verklaringen van diverse getuigen volgt dat verdachte, samen met medeverdachte [medeverdachte 1], belast was met de bedrijfsvoering binnen [bedrijf 1] h/o [naam].
In de gesprekken met de belastingdienst in 2008 naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft verdachte zich als bedrijfsleider gepresenteerd.
De rechtbank wijst in dit verband voorts op de verklaringen van [getuige 2], [medeverdachte 2], [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 1].
[getuige 2] heeft ondermeer verklaard dat [verdachte] verkooptechnisch meer deed. [medeverdachte 1] deed de uitvoering en personeelslevering. Uitgaande facturering deden ze zelf. Zijn mensen stelden de boekhouding samen aan de hand van overgelegde bescheiden en verzorgden aangiftes omzetbelasting. [verdachte] en [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt: [verdachte] en [medeverdachte 1]) wisten van de hoed en de rand binnen het bedrijf. In het begin hielden ze alles zelf bij. Ook de in- en verkoopfacturen. De debiteurenbewaking deden [medeverdachte 1] en [verdachte] zelf. Er moet wel een voor- en nacalculatie zijn geweest. Die werden in het begin zeker gemaakt. Dit deden [medeverdachte 1] en [verdachte] zelf. Ze waren hierin beiden even bedreven. Hoe het feitelijk verdeeld was, weet [getuige 2] niet.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft hierover verklaard dat [verdachte] het brein was en [medeverdachte 1] het knechtje. Ook heeft hij verklaard dat hij met de baas te maken had en dat was [verdachte]. [medeverdachte 1] was het bijlopertje. [verdachte] nam het woord, nam de beslissingen en regelde alles. Alle afspraken over het geld heeft hij alleen met [verdachte] gemaakt.
Getuige [getuige 4] van de belastingdienst heeft verklaard dat de dagelijkse leiding door de heren [verdachte] en [medeverdachte 1] werd gevoerd. Zij gaven leiding aan eigen en ingehuurd personeel.
Getuige [getuige 5], assistent-accountant van [administratiekantoor 1] heeft verklaard dat hij vrijwel alleen contact had met [medeverdachte 1], die voor zover [getuige 5] weet, samen met [verdachte] directeur was van [naam]. Alle gegevens om de boekhouding voor [naam] te kunnen voeren werden maandelijks door [medeverdachte 1] bij hem op kantoor gebracht. Getuige [getuige 5] heeft verklaard dat ook zijn echtgenote wel eens contact had met [naam] over de jaarrekening. Zij had dan hoofdzakelijk contact met [verdachte]; kennelijk omdat hij dat gedeelte bij [naam] behandelde. Voorts heeft [getuige 5] verklaard: “Wij hadden in eerste instantie hoofdzakelijk contact met [medeverdachte 1], maar na de controle van de belastingdienst hebben wij alleen nog contact gehad met [verdachte]”.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat [verdachte] binnen [naam] de overheersende persoon was in zowel organisatorisch als zakelijk opzicht.
Daarnaast blijkt uit de verklaringen van enkele opdrachtgevers ([bedrijf 6] , [bedrijf 7] en [bedrijf 8] ) en enkele werknemers ([A] , [B] en [C] ) dat [verdachte] als aanspreekpunt binnen [bedrijf 1] h/o [naam] kan worden beschouwd.
Ten slotte blijkt de betrokkenheid van verdachte bij de dagelijkse gang van zaken binnen [bedrijf 1] h/o [naam] uit diverse documenten, met name:
- e-mails van verdachte;
- de brief van verdachte aan [stichting] in verband met een contante betaling die zal worden verricht;
- het eerder genoemde faxbericht dat is verzonden aan [medeverdachte 2] en dat betrekking heeft op de door de [stichting] ten behoeve van [bedrijf 1] verrichte werkzaamheden;
- de brief van [getuige 2] aan [administratiekantoor 1] d.d. 11 juli 2008 waarin hij bericht over de wijze waarop de jaarrekening over 2006 zou moeten worden afgewerkt. Dit is in overleg met de heer [verdachte] gegaan en hiervoor zouden ‘de heren’ al een overzicht hebben verstrekt;
- de brief aangaande de overname van [bedrijf 5] door [medeverdachte 1] en [verdachte] (‘wij zijn al jaren het gezicht naar buiten’) die is verstuurd naar opdrachtgevers, zoals [bedrijf 7] en [bedrijf 6].
Uit de hierboven aangehaalde verklaringen en documenten leidt de rechtbank af dat verdachte het aanspreekpunt was voor [administratiekantoor 1] als het gaat om de jaarrekening. Verdachte presenteerde zich als het ‘gezicht naar buiten’ van het bedrijf. Hij maakte prijsafspraken en stelde offertes op. Voor opdrachtgevers fungeerde hij als contactpersoon.
Door in deze hoedanigheid valselijk facturen op te maken en deze aan te leveren ten behoeve van de bedrijfsadministratie heeft verdachte bewerkstelligd dat het bedrijf [bedrijf 1] h/o [naam] zijn bedrijfsadministratie heeft vervalst. De gedragingen van verdachte kunnen aan [bedrijf 1] h/o [naam] worden toegerekend.
Het opmaken en aanleveren van de valselijk opgemaakte facturen is opzettelijk gedaan. Verdachte en zijn medeverdachte hoopten op deze wijze hun te hoge kassaldo aan te passen. Verdachte heeft als beleidsbepalende figuur binnen het bedrijf [bedrijf 1] h/o [naam] opzettelijk valse facturen aangeleverd ten behoeve van de administratie op basis waarvan vervolgens onjuiste aangiften omzetbelasting zijn gedaan. Gelet op deze sleutelpositie van verdachte binnen het bedrijf is het opzet van verdachte zonder meer toe te rekenen aan [bedrijf 1] h/o [naam].
Van feitelijk leidinggeven aan bovengenoemde verboden gedragingen kan sprake zijn indien:
a. de verdachte maatregelen ter voorkoming van die gedraging achterwege heeft gelaten, hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden was en hij
b. bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die gedraging zich zou voordoen, zodat hij die gedraging opzettelijk heeft bevorderd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, gezien het vorenstaande, met zijn handelen de verboden gedragingen van de rechtspersoon bevorderd. De rechtbank zal verdachte dan ook veroordelen voor het feitelijk leidinggeven aan het medeplegen van valsheid in geschrift door [bedrijf 1] h/o [naam].
4.3.4 Bewijs ten aanzien van feit 2
De facturen waarvan onder 4.3.2. bewezen is verklaard dat deze valselijk zijn opgemaakt zijn in de administratie van [bedrijf 1] h/o [naam] opgenomen.
[bedrijf 1][naam] heeft aangiften omzetbelasting ingediend bij de belastingdienst over de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 juni 2008. Feitelijk zijn die aangiften opgemaakt en ingediend door [administratiekantoor 1] (tot 30 september 2006) en door administratiekantoor [administratiekantoor 2] (in de periode van 1 oktober 2006 tot met 30 juni 2008).
Bij de belastingdienst zijn de aangiften omzetbelasting van [bedrijf 1] h/o [naam] over de tijdvakken van 1 januari 2006 tot en met juli 2008 binnengekomen in de periode van 27 maart 2006 tot en met 29 juli 2008.
[getuige 2] heeft verklaard dat hij van [verdachte] of [medeverdachte 1] de bankbescheiden, facturen, de inkoop-, de verkoopfacturen en de kasbonnen kreeg. De administratie werd aan de hand van die bescheiden opgemaakt.
Getuige [getuige 5] van [administratiekantoor 1] heeft verklaard: “De aangiften omzetbelasting zijn als volgt samengesteld. Een deel van het bedrag werd vastgesteld aan de hand van de ingeboekte administratieve gegevens. Tevens werd door [medeverdachte 1] bij het aanleveren gemeld dat er nog kasbonnen kwamen. Op basis van een schatting van [medeverdachte 1] werd ongeveer € 2.500,- aan omzetbelasting per maand aan nog te ontvangen kasbonnen op de aangifte vermeld. Later hebben wij ook een aantal tassen met kasbonnen ontvangen en ingeboekt. Maar wij kwamen toch nog kasbonnen te kort. Later werd door [medeverdachte 1] meegedeeld dat de bonnen door een ingehuurd medewerkster van [naam] waren weggegooid. Hierdoor is het verschil in de aangegeven en de uiteindelijk vastgestelde omzetbelasting ontstaan”.
De in de administratie opgenomen valse facturen van [stichting], [bedrijf 4] en [bedrijf 3] hebben mede geleid tot de bedragen die zijn vermeld op de aangiften omzetbelasting.
Door het boeken van de valse facturen in de administratie werd het terug te vorderen bedrag op de aangiften omzetbelasting verhoogd.
Bij de controle door de belastingdienst is een verschil van € 26.957 vastgesteld tussen de op de aangiften vermelde omzetbelasting en de stukken die in de administratie waren gevoegd.
Dit verschil kon niet alleen ontstaan door te werken met schattingen, maar ook door het dubbel boeken van enkele facturen (dat betreft de facturen D-092, D-093 en D-094; deze zijn in 2007 en in januari 2008 geboekt). De totale benadeling van de Belastingdienst komt neer op € 161.134,-.
De verklaringen van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de facturen door hem en medeverdachte [medeverdachte 1] ten behoeve van de administratie werden aangeleverd. Aanvankelijk werden de stukken aangeleverd bij [getuige 2] en later bij [getuige 5], die het administratiekantoor van [getuige 2] had overgenomen.
Volgens verdachte heeft hij nooit aangiften omzetbelasting van [bedrijf 1] ingediend. De aangiften omzetbelasting van [bedrijf 1] werden gedaan door [administratiekantoor 1]. Verdachte stelt zich niet te hebben gerealiseerd dat de valse facturen, waarop ook BTW stond vermeld, gevolgen zouden hebben voor de aangiften omzetbelasting. Verdachte heeft hierover verder verklaard dat hij dit heeft laten gebeuren. Hij zou de facturen hebben gemaakt op basis van hoe hem was verteld dat die facturen gemaakt moesten worden. Ook nadat er BTW was terugbetaald door de belastingdienst, is dit verdachte niet in het bijzonder opgevallen ‘omdat zij altijd BTW terugkregen’.
Feitelijk leidinggeven
Voor de beoordeling van de vraag of verdachte opdracht heeft gegeven tot dan wel dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de door [bedrijf 1] ten laste gelegde gedragingen, neemt de rechtbank de in de jurisprudentie van de Hoge Raad ontwikkelde criteria tot uitgangspunt.
Voor het overige volstaat de rechtbank op dit punt door te verwijzen naar hetgeen hierover onder feit 1 is opgemerkt. De overwegingen ten aanzien van feitelijk leidinggeven aan het medeplegen van valsheid in geschrift door [bedrijf 1] h/o [naam] zijn evenzeer van toepassing op het opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feitelijk heeft leiding gegeven aan het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting door [bedrijf 1] h/o [naam].
4.3.5 Ten aanzien van feit 3:
Verdachte heeft het onder 3 tenlastegelegde bekend en de raadsman heeft geen vrijspraak bepleit zodat de rechtbank zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte;
- de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2];
- de verklaring van [getuige 2];
- het schriftelijke bescheid inhoudende een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 9] en [verdachte] welk document is gedateerd op 4 februari 2005 en ondertekend door [medeverdachte 2] en [verdachte];
- de schriftelijke bescheiden inhoudende de documenten waaruit blijkt dat de arbeidsovereenkomst is opgemaakt en afgedrukt op 30 september 2007;
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
[bedrijf 1] ingeschreven in het handelsregister onder dossiernummer 27160364, voorheen bekend onder de statutaire naam [bedrijf 5] op meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 juli 2008 te Maarssen en Roelofarendsveen, tezamen en in vereniging met een ander, haar bedrijfsadministraties, zijnde telkens een samenstel van geschriften bestemd om tot bewijs van het daarin vermelde te dienen, valselijk heeft opgemaakt en valselijk heeft doen
opmaken, immers hebben [bedrijf 1] en haar medeverdachte telkens een of meerdere valse geschriften, te weten
-103 (honderdendrie) facturen, afkomstig van [stichting], gericht aan [naam] (D-026 t/m D-095 en D-104 t/m D-132 en D-206 t/m D-209) en
-6 (zes) facturen afkomstig van [bedrijf 3], gericht aan [naam]
(D-096 t/m D-101) en
-2 (twee) facturen, afkomstig van [bedrijf 4], gericht aan [naam] (D-204 en D-205) opgenomen en samengesteld en verwerkt en doen opnemen en doen samenstellen en doen verwerken in haar bedrijfsadministratie, bestaande die valsheid hierin dat in de bovengenoemde facturen telkens valselijk en in strijd met de waarheid is opgenomen dat [stichting] en [bedrijf 3] en [bedrijf 4] werkzaamheden of diensten hebben verricht voor [bedrijf 1], terwijl in werkelijkheid de in de bovengenoemde facturen genoemde werkzaamheden en diensten niet zijn verricht door [stichting] en [bedrijf 3] en [bedrijf 4], zulks telkens met het oogmerk om deze bedrijfsadministratie als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken, tot het plegen van welke bovengenoemde strafbare feiten verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
[bedrijf 1] ingeschreven in het handelsregister onder dossiernummer [nummer], voorheen bekend onder de statutaire naam [bedrijf 5] op meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 april 2006 tot en met 3 juli 2008 te Maarssen en Roelofarendsveen telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten telkens een aangifte omzetbelasting
- over de periode 1 januari 2006 tot en met 31 maart 2006 (D-142e) en
- over de periode 1 april 2006 tot en met 30 juni 2006 (D-142f) en
- over de periode van 1 juli 2006 tot en met 30 september 2006 (D-142g) en
- over de periode van 1 oktober 2006 tot en met 31 december 2006 (D-142h) en
- over de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 maart 2007 (D-142i) en
- over de maand mei 2007 (D-142k) en
- over de maand juni 2007 (D-142l) en
- over de maand juli 2007 (D-142m) en
- over de maand augustus 2007 (D-142n) en
- over de maand september 2007 (D-142o) en
- over de maand oktober 2007 (D-142p) en
- over de maand november 2007 (D-142q) en
- over de maand december 2007 (D-142r) en
- over de maand januari 2008 (D-142u) en
- over de maand februari 2008 (D-142v) en
- over de maand maart 2008 (D-142w) en
- over de maand april 2008 (D-142x) en
- over de maand mei 2008 (D-142y)
telkens onjuist heeft gedaan, immers hebben [bedrijf 1] telkens opzettelijk op die naar de Inspecteur der Belastingen te Utrecht ingeleverde/gezonden aangiften omzetbelasting over genoemde tijdvakken te hoge bedragen aan voorbelasting en te hoge bedragen aan terug te vragen omzetbelasting opgegeven en vermeld, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven aan welke bovengenoemde gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
op meer tijdstippen in de periode van 4 februari 2005 tot en met 17 oktober 2007, te Soest en te Roelofarendsveen, tezamen en in vereniging met een ander, een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 9] (werkgever) en [verdachte] (werknemer) D-210a/b), zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en vervalst, immers hebben verdachte en zijn mededaders, valselijk en in strijd met de waarheid in het hierboven genoemde geschrift opgenomen dat [bedrijf 9] en [verdachte] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zijn overeengekomen en dat [verdachte] een brutosalaris van 1.420 euro heeft ontvangen, terwijl in werkelijkheid geen arbeidsovereenkomst is aangegaan en geen salarisbetalingen zouden plaatsvinden, zulks met het oogmerk om dit geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Feit 2: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Feit 3 primair: medeplegen van valsheid in geschrift.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte eind 2004 na een foutief advies en een daaruit voortvloeiende foute keuze om niet bij zijn eigen bedrijf in loondienst te treden op een hellend vlak terecht is gekomen. Eerdere fouten moesten met nog zwaardere fouten worden toegedekt. Verdachte had het gevoel dat hij niet anders kon.
Verdachte heeft van de onderhavige zaak veel geleerd en is bereid om de consequenties van zijn handelen te aanvaarden. In dat verband heeft de raadsman opgemerkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld en dat er geen sprake is van een gevaar voor herhaling. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de raadsman verwezen naar het over verdachte uitgebracht rapport van de reclassering d.d. 13 december 2011.
Verdachte heeft de relaties met [medeverdachte 2], [getuige 1] en [getuige 2] beëindigd. Het partnerschap met medeverdachte [medeverdachte 1] is eveneens tot een einde gekomen. Op dit moment is verdachte als enige verantwoordelijk voor het bedrijf [bedrijf 5], waar hij meerdere personen onder zich heeft werken.
Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou de nekslag betekenen voor het bedrijf van verdachte en ook zijn medewerkers schaden. Naar de mening van de raadsman vormt een werkstraf, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf, een passende reactie op de onderhavige feiten.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift.
Hiermee heeft verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met bewijsbestemming. Verdachte heeft het belang van eerlijk handelsverkeer door zijn handelwijze veronachtzaamd. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het feitelijk leiding geven aan valsheid in geschrift en belastingfraude gepleegd door [bedrijf 1] h/o [naam].
Doordat door [bedrijf 1] h/o [naam] aangiften omzetbelasting zijn ingediend op basis van valselijk opgemaakte facturen is ten onrechte door de belastingdienst teveel aan voorbelasting terug betaald. Verdachte heeft aan dit strafbare feit, gepleegd door de rechtspersoon, feitelijk leiding gegeven. Verdachte heeft, door daaraan feitelijk leiding te geven, op zeer verwijtbare wijze bevorderd dat de rechtspersoon gelden werden uitgekeerd die ten bate van de samenleving hadden kunnen worden aangewend. Verdachte heeft door aldus te handelen ook persoonlijk voordeel behaald bij deze feiten.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van jaren beziggehouden met het plegen van deze strafbare feiten.
Uit het uittreksel justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. De rechtbank zal hiermee in het voordeel van verdachte rekening houden.
Het handelen van verdachte rechtvaardigt in beginsel het opleggen van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf met een duur zoals door de officier van justitie is gevorderd. Gelet echter op de afhankelijkheid van derden en het belang van deze derden bij het voortbestaan van het bedrijf van verdachte, komt de rechtbank tot de oplegging van
een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijk gedeelte van een maand nog te verenigen is met de uitoefening van het bedrijf. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een werkstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis opleggen.
Bovengenoemde combinatie van straffen vormt naar het oordeel van de rechtbank een voldoende passende reactie op de bewezenverklaarde strafbare feiten.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 51, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
feit 2: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
feit 3 primair: medeplegen van valsheid in geschrift;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 100 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick, voorzitter, mr. J.P. Killian en mr. R.P. den Otter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Verborg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 februari 2012.