parketnummer: 16/994011-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 februari 2012
[verdachte],
geboren op [1934] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats],
raadsman mr. E.J. de Groot, advocaat te Baarn.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 19 januari 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
- feit 1: samen met een ander of anderen valsheid in geschrift heeft gepleegd dan wel dat verdachte medeplichtig is geweest bij of tot het plegen van valsheid in geschrift door anderen;
- feit 2: samen met een ander valsheid in geschrift heeft gepleegd;
- feit 3: samen met een ander of anderen een gewoonte heeft gemaakt van witwassen.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman daartoe gewezen op het ontbreken van de voor een bewezenverklaring van medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. Van medeplichtigheid zou evenmin sprake zijn. Naar het oordeel van de raadsman heeft verdachte enkel gegevens verstrekt met de bedoeling om een vriend, medeverdachte
[medeverdachte 1], te helpen. Verdachte heeft niet geweten dat deze gegevens door medeverdachte
[medeverdachte 1] zouden worden gebruikt om valse facturen op te maken. Verdachte was bovendien niet van het bestaan van die valse facturen op de hoogte.
Ten aanzien van het tweede feit op de tenlastelegging heeft de raadsman aangevoerd dat het weliswaar heeft plaatsgevonden, maar dat er geen sprake is van een volmondige bekentenis van verdachte nu verdachte heeft verklaard ‘dat het zo gegaan zou kunnen zijn’. Verdachte heeft toegegeven dat het om zijn handtekening en om zijn stempel gaat.
De raadsman heeft over het derde feit op de tenlastelegging opgemerkt dat verdachte zijn bankrekeningnummer ter beschikking heeft gesteld aan medeverdachte [medeverdachte 1] met de bedoeling om hem te helpen. De raadsman heeft bepleit dat van witwassen geen sprake is, nu pas sprake zou zijn van zwart geld nadat dit door medeverdachte [medeverdachte 1] contant was ontvangen uit handen van verdachte.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Inleiding
Naar aanleiding van een door de belastingdienst ingesteld boekenonderzoek naar de aangiften omzetbelasting van het bedrijf [bedrijf 1] h/o [bedrijf 1] is op 19 januari 2010 een strafrechtelijk onderzoek gestart dat zich richtte op [bedrijf 1] en de natuurlijke personen [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [verdachte].
Dit boekenonderzoek van de belastingdienst naar de aangiften omzetbelasting van het bedrijf [bedrijf 1] beperkt zich aanvankelijk tot een periode van enkele maanden. De omvang van het onderzoek wordt echter uitgebreid naar de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 juni 2008 nadat is gebleken dat er een verschil bestaat tussen de aangiften omzetbelasting van [bedrijf 1] en de administratie van [bedrijf 1] voor wat betreft in aftrek gebrachte voorbelasting. Er zou een hoger bedrag aan voorbelasting zijn teruggevraagd dan op basis van in de administratie aanwezige facturen en kasbonnen kon worden verantwoord. Daarnaast is tijdens het boekenonderzoek gebleken dat er facturen in die administratie zijn opgenomen waarop een foutief BTW-nummer is vermeld, waardoor het vermoeden ontstaat dat er valse facturen in de administratie zijn opgenomen.
Meer in het bijzonder gaat het hierbij om facturen van de bedrijven [stichting 1], [bedrijf 2] en [bedrijf 3].
4.3.2 Bewijs ten aanzien van feit 1:
[bedrijf 1]
[bedrijf 1] (verder: [bedrijf 1]) is een besloten vennootschap. In de periode van 26 januari 2005 tot en met 14 juli 2008 is de naam [bedrijf 4] gevoerd. Het dossiernummer van [bedrijf 1] in het uittreksel van de Kamer van Koophandel is [nummer]. De statutaire zetel van [bedrijf 1] is [vestigingsplaats]. Volgens getuige [getuige 1] was [bedrijf 4] feitelijk in [vestigingsplaats] gevestigd.
In de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] zijn facturen gevonden van de bedrijven [stichting 1], [bedrijf 3] en [bedrijf 2]. De genoemde bedrijven zijn steeds, zij het om uiteenlopende redenen, in verband te brengen met verdachte en zijn gevestigd op zijn woonadres.
Facturen [stichting 1]
In de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] zijn in totaal 103 facturen aangetroffen die afkomstig zouden zijn van [stichting 1]. Het gaat om de facturen die als documenten D-026 tot en met D-095 , D-104 tot en met D-132 en D-206 tot en met D-209 in het dossier zijn opgenomen. De eerste factuur van de Stichting is gedateerd op 24 maart 2006 en de laatste factuur van de Stichting is gedateerd op 30 mei 2008. Deze facturen zijn steeds voorzien van een kenmerk dat begint met de letters ‘JK’. In veel gevallen hebben de facturen betrekking op ‘diverse werkzaamheden’, maar ook op werkzaamheden als commercie, calculaties, werkvoorbereidingen en begeleiding.
Facturen handelsonderneming [bedrijf 2]
In de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] zijn in totaal zes facturen aangetroffen die afkomstig zouden zijn van [bedrijf 2]. Het gaat om de facturen die als documenten D-096 tot en met D-101 in het dossier zijn opgenomen. De facturen zijn gedateerd op 2 november 2007, 9 november 2007 en op 15 november 2007. De facturen hebben betrekking op ‘geleverde materialen tbv werk’.
Facturen Beheer en [bedrijf 3]
Ten slotte zijn in de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] twee facturen aangetroffen die afkomstig zouden zijn van [bedrijf 3] Het gaat om de facturen die als documenten D-204 en D-205 in het dossier zijn opgenomen. Deze facturen zijn gedateerd op 1 februari 2006 en op 9 maart 2006. Volgens de facturen worden ‘advies, info, besprekingen begeleiding e.d.’ en ‘geleverde diensten met betrekking tot diverse projecten’ in rekening gebracht.
Valsheid facturen – verklaringen verdachte
Verdachte heeft verschillende verklaringen over de facturen van [stichting 2] afgelegd. De rechtbank wijst in dat verband op de verklaringen over de facturen met de hieronder vermelde nummers. Verdachte heeft hierover verklaard:
- D-026 tot en met D-095: ‘hier trapt toch geen sterveling in?’
- D-58 t/m D-72, D-75 t/m D-77 en D-092 t/m D-094: ‘die handtekeningen lijken veel op de mijne, maar zijn niet van mij’;
- D-58 t/m D-67: ‘Dit is op een computer gemaakt. De handtekening lijkt ontzettend op die van mij. Die is wel makkelijk na te maken natuurlijk. Ze zijn absoluut niet door mij gemaakt’;
- D-206: ‘ook deze rekening zal naderhand gemaakt zijn. Ik heb deze factuur niet gemaakt’;
- D-207: ‘precies hetzelfde als de vorige factuur. Ik ben er nu echt van overtuigd dat dit met terugwerkende kracht gemaakt is. Ik ben daarvan overtuigd omdat er wel betaald is, maar ik die facturen nooit heb gezien. De nummering JK van de factuur is niet van mij, dat zou wel erg simpel zijn’;
- D-208 en D-209: ‘de ene factuur lijkt wel een fotokopie van de andere. Voor de rest weer hetzelfde verhaal’.
Volgens verdachte komen de facturen van [bedrijf 2] niet bij hem vandaan.
Over de facturen van [bedrijf 3] heeft verdachte verklaard dat deze facturen niet door hem zijn gemaakt en dat ze achteraf zijn opgemaakt.
Voor het overige is door verdachte verklaard dat hij nooit zaken heeft gedaan met [bedrijf 1] (de rechtbank begrijpt: [bedrijf 1]). Volgens verdachte heeft hij enkele van de facturen getekend voor ontvangst van het gefactureerde bedrag. Dit deed hij op verzoek van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zodat zij deze facturen in hun bedrijfsadministratie konden gebruiken. Volgens verdachte kon [medeverdachte 1] zijn boekhouding niet dicht krijgen en heeft hij om die reden facturen opgemaakt. Ten behoeve van de betalingen van die facturen heeft verdachte eerst het nummer van zijn privébankrekening verstrekt en daarna ook het bankrekeningnummer van de [stichting 1].
In agenda’s die onder verdachte in beslag zijn genomen zijn aantekeningen gevonden die overeenkomen met de gegevens, zoals een BTW-nummer en LB nummer , die zijn gebruikt bij het opstellen van de facturen.
Document Toekomstbeeld [bedrijf 4]
Tijdens de doorzoeking in de woning van voormalig directeur en boekhouder van [bedrijf 1] [A] is een document aangetroffen dat de naam ‘Toekomstbeeld [bedrijf 4]’ draagt. Het is gedateerd op 13 september 2007 en heeft zoals blijkt uit de tekst als doel: “vaststellen hoe HB er uit kom te zien, veiligstellen van bezittingen van HB en veiligstellen van bezittingen van HU”. Op pagina 3 van dit document staat onder het kopje ‘vragen’ vermeld: facturen (extra) van JK via kas.
Gevraagd naar dit document heeft [A] verklaard dat dit stuk bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]) vandaan komt. Het zou gaan om een stuk over hun plannen en de vragen die zij in dat verband hadden. Over de zinsnede ‘facturen (extra) van JK via kas heeft [A] als volgt verklaard: “(…) dat het hier over facturen van [verdachte] gaat. De facturen van [verdachte] of van een bedrijf van hem die in de boekhouding zitten daar weet ik niets van. Dat vooropgesteld. Het is wel zo dat [medeverdachte 1] eens bij mij kwam met het verhaal dat hij en [medeverdachte 2] een kasprobleem hadden dat ze zouden kunnen oplossen met fictieve facturen die ze van [verdachte] zouden kunnen krijgen. Het probleem was dat ze op papier met een veel te hoog kassaldo zaten omdat ze in werkelijkheid gedane uitgaven niet in de boekhouding konden opnemen”.
In de periode dat het boekenonderzoek door de belastingdienst werd verricht zijn door de belastingdienst vragen gesteld over de werkzaamheden die door de [stichting 1] in rekening werden gebracht. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft per fax van 3 juni 2008 laten weten dat een specificatie per factuur niet mogelijk is omdat er (mondelinge) afspraken zijn gemaakt en de kosten over verschillende werken lopen.
In een fax van 29 mei 2008 van de hand van medeverdachte [medeverdachte 1] wordt aan verdachte gemeld op welke werkzaamheden de facturen betrekking zouden hebben. Uit een ontvangstbevestiging blijkt dat de verzending van de fax goed is verlopen. De rechtbank leidt hieruit af dat de fax van 29 mei 2008 inderdaad bij verdachte terecht moet zijn gekomen.
Verdachte heeft hierover verklaard dat de inhoud van de brief gelul is en dat hij de omschreven werkzaamheden nooit heeft verricht.
De rechtbank leidt hieruit af dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte ervan op de hoogte was dat er door [bedrijf 1] gewerkt werd met fictieve facturen, nu daarin werkzaamheden in rekening werden gebracht die door bedrijven van verdachte zouden zijn verricht.
Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de facturen die worden genoemd in de tenlastelegging valselijk zijn opgemaakt, nu ten aanzien van geen van deze facturen geldt dat de werkzaamheden die in rekening worden gebracht ook daadwerkelijk zijn verricht.
Opname facturen in de administratie
De valselijk opgemaakte facturen zijn door medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] vervolgens bij [administratiekantoor] aangeleverd teneinde in de administratie van [bedrijf 1] h/ o [bedrijf 1] te worden verwerkt.
De facturen van [stichting 1], Handelsonderneming [bedrijf 2] en [bedrijf 3] zijn in de administratie geboekt.
[A] heeft hierover verklaard dat hij van [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2]) de bankbescheiden, facturen, inkoop- en verkoopfacturen en de kasbonnen kreeg. De administratie werd aan de hand van die bescheiden opgemaakt. Hieruit kwamen de bedragen die op de aangiften omzetbelasting werden vermeld.
Getuige [getuige 2] van [administratiekantoor] heeft verklaard dat de administratieve documenten maandelijks door [medeverdachte 2] werden aangeleverd. Deze gegevens bestonden uit de in- en verkoopfacturen en de bankafschriften. [getuige 2] heeft ook verklaard dat alles wat bij hen door [bedrijf 1] is aangeleverd, is geboekt.
4.3.3 Aanvullende bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
Bedrijfsadministratie is geschrift
De Hoge Raad heeft bij arrest van 29 mei 1984 (NJ 1985, 6) aanvaard dat een bedrijfsadministratie in haar geheel wordt aangemerkt als een samenstel van geschriften bestemd om tot het bewijs van het daarin vermelde te dienen. Het opnemen van valse facturen in die bedrijfsadministratie kan derhalve worden bewezen verklaard als het valselijk opmaken van een geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaringen verdachte ter terechtzitting
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat geen van de facturen die worden genoemd in de tenlastelegging door hem zijn opgemaakt. De facturen zouden ook niet afkomstig zijn uit zijn bedrijven. De handtekeningen op de facturen zijn volgens verdachte niet van hem; hij stelt de facturen, op een paar na, niet te hebben gezien. Verdachte heeft verklaard dat de werkzaamheden waarop de facturen betrekking zouden hebben,niet zijn verricht. Volgens verdachte heeft hij evenmin gegevens van zijn bedrijven ter beschikking gesteld aan [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2]. Deze gegevens zouden voor een ieder verkrijgbaar zijn bij de Kamer van Koophandel.
Verdachte heeft voorts verklaard dat hij vermoedde dat medeverdachte [medeverdachte 1] geld wilde onttrekken aan het zicht van zijn vrouw met het oog op een echtscheiding. Er werd geld overgemaakt op zijn bankrekeningen waarvan hij 10% mocht houden. Voor het overige gaf verdachte het geld contant terug aan [medeverdachte 1]. Verdachte nam dat contant op bij zijn bank en overhandigde het in een restaurant aan [medeverdachte 1]. Volgens verdachte zijn veel van de in de tenlastelegging genoemde facturen pas opgemaakt nadat de betalingen al waren verricht. Verdachte heeft tot slot verklaard dat hij zijn hulp aan medeverdachte [medeverdachte 1] als een vriendendienst beschouwde.
Nadere bewijsoverweging ten aan zien van de verklaring van verdachte en medeplegen
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte een wezenlijke rol vervuld in de uitvoering van het valselijk opmaken van de facturen.
Verdachte heeft gedurende een periode van jaren samengewerkt met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en had op zeer regelmatige basis contact met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Deze samenwerking bestond erin dat verdachte gegevens van BV’s ter beschikking stelde aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waarmee facturen valselijk konden worden opgemaakt. Verdachte heeft daarnaast toegestaan dat op basis van die valse facturen bedragen op zijn bankrekeningen werden overgemaakt. Verdachte is per faxbericht door medeverdachte [medeverdachte 1] op de hoogte gebracht van de werkzaamheden die zijn bedrijven voor [bedrijf 1] zouden hebben verricht. De verklaring van verdachte dat hij niet van het bestaan van de valse facturen op de hoogte was acht de rechtbank, gezien het vorenstaande, niet geloofwaardig. De rechtbank zal verdachte daarom veroordelen voor het onder 1 primair ten laste gelegde (medeplegen van valsheid in geschrift).
4.3.4 Bewijs ten aanzien van feit 2:
Tijdens de doorzoeking in de woning op 23 maart 2010 van [A] is een arbeidsovereenkomst op naam van medeverdachte [medeverdachte 1] aangetroffen.
In de arbeidsovereenkomst is overeengekomen dat [medeverdachte 1] voor onbepaalde tijd in dienst treedt bij [bedrijf 5] Het dienstverband is gedateerd 4 februari 2005 te [vestigingsplaats] en is voorzien van handtekeningen bij de getypte tekst ‘werkgever [bedrijf 5]
[verdachte]’ en ‘werknemer [medeverdachte 1]’. Op de arbeidsovereenkomst staan stempels met de naam en het adres van verdachte.
Raadpleging van het handelsregister van de Kamer van Koophandel heeft uitgewezen dat [bedrijf 5] niet voorkomt in dat handelsregister noch in het belastingsysteem BVR.
Tijdens de doorzoeking in het bedrijfspand van HB BV in [vestigingsplaats](de rechtsopvolger van [bedrijf 1]) zijn digitale bestanden in beslag genomen. Op één van de computers (PC1) stond de hierboven bedoelde arbeidsovereenkomst opgeslagen als een Worddocument. Het document is gemaakt en afgedrukt op 30 augustus 2007.
Verdachte heeft over deze arbeidsovereenkomst verklaard dat de stempel en de handtekening op de arbeidsovereenkomst van hem zijn. Volgens verdachte heeft hij of de vennootschap [medeverdachte 1] niet betaald en heeft [medeverdachte 1] geen arbeid voor hem verricht; de arbeidsovereenkomst is ‘fake’. Verdachte heeft verklaard zich niet te kunnen herinneren wanneer hij de arbeidsovereenkomst heeft getekend; in ieder geval op een latere datum dan de datum van 4 februari 2005. Verdachte wilde medeverdachte [medeverdachte 1] met het ondertekenen van de arbeidsovereenkomst een dienst bewijzen; verdachte verkeerde in de veronderstelling dat [medeverdachte 1] met een gering inkomen mogelijk minder alimentatie hoefde te betalen in geval van een echtscheiding.
[A] heeft verklaard dat het niet anders kan dan dat dit om valse stukken gaat. [A] heeft voorts erkend dat hij het valse dienstverband heeft aangereikt ten behoeve van de aangifte inkomstenbelasting van [medeverdachte 1] over het jaar 2005.
Getuige [getuige 2] van [administratiekantoor] heeft verklaard dat zij de gegevens voor het invullen van de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2005 van
[medeverdachte 1] via [A] hebben ontvangen. Die gegevens bestonden – ondermeer – uit de inkomstengegevens van [medeverdachte 1].
De aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2005 van [medeverdachte 1] is op 17 oktober 2007 binnengekomen bij de belastingdienst.
Verklaring verdachte ter terechtzitting
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij zich kan herinneren dat hij met medeverdachte [medeverdachte 1] over een dienstverband heeft gesproken, maar dat hij zich niet kan herinneren of hij de arbeidsovereenkomst heeft opgemaakt. Verdachte heeft erkend dat de handtekening en de stempel op het document van hem zijn. Ten slotte heeft verdachte verklaard dat hij wist dat hij iets deed dat niet klopte omdat medeverdachte [medeverdachte 1] nooit werkzaamheden voor verdachte heeft verricht en ook dat nooit salarisbetalingen zijn gedaan door verdachte aan medeverdachte [medeverdachte 1].
Nadere bewijsoverweging
Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat verdachte de arbeids¬overeen¬komst zelf heeft opgesteld. Verdachte heeft echter, door de arbeidsovereenkomst te voorzien van zijn handtekening en zijn stempel met de inhoud van die arbeidsovereenkomst ingestemd en die arbeidsovereenkomst vervolmaakt. Aldus komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte een document dat door een ander is opgesteld mede valselijk heeft opgemaakt door zijn handtekening en stempel op dat document te plaatsen.
De rechtbank overweegt voorts dat de arbeidsovereenkomst een stuk is dat naar zijn aard is bedoeld om te dienen tot het bewijs van hetgeen is overeengekomen door degenen die bij de overeenkomst zijn betrokken. Verdachte en zijn medeverdachte hadden het oogmerk die overeenkomst als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift.
4.3.5 Bewijs ten aanzien van feit 3:
In de periode van 28 april 2006 tot en met 5 juni 2008 zijn herhaaldelijk geldbedragen overgemaakt vanaf bankrekeningnummer [rekeningnummer] op de bankrekeningnummers [rekeningnummer] en [rekeningnummer].
Uit bankafschriften waarop rekeningnummer [rekeningnummer] is vermeld en die in beslag zijn genomen met de administratie van [bedrijf 1] is gebleken dat de bankrekening met nummer [rekeningnummer] toebehoort aan [bedrijf 1].
De bankrekening met nummer [rekeningnummer] staat op naam van de [stichting 2]. [stichting 2] is gevestigd op het adres [adres] in [vestigingsplaats]. Dit is tevens het woonadres van verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat de [stichting 2] en de [stichting 1] dezelfde zijn; het komt wel eens voor dat hij een woord verdraait. Verdachte is de enige gemachtigde van dit rekeningnummer.
De bankrekening met nummer [rekeningnummer] is een privérekening van verdachte.
In 2006 zijn diverse bedragen gestort; tezamen oplopend tot een totaal van € 104.434,48.
Een deel hiervan, een bedrag van € 87.934,48, is gebaseerd op facturen van [stichting 1] aan [bedrijf 1]. Dit bedrag is gestort op het rekeningnummer van de [stichting 1].
Het restant, een bedrag van € 16.500,- is gebaseerd op twee facturen van [bedrijf 3] aan [bedrijf 1]. Dit bedrag is gestort op het rekeningnummer van [verdachte]. Op deze facturen van [bedrijf 3] staat het privérekeningnummer van [verdachte] vermeld.
In 2007 zijn diverse bedragen gestort met een totaal van € 81.009,38 op de bankrekening van [stichting 1]. In 2008 zijn bedragen gestort met een totaal van € 12.779,05. Ook deze bedragen zijn gestort op de bankrekening van [stichting 1]. De betalingen van deze bedragen vonden eveneens plaats op basis van de valselijk opgemaakte facturen van de bedrijven van verdachte.
De betalingen werden verricht onder vermelding van het kenmerk ‘factuur’ of ‘factuur¬nummer’.
Op basis van de hier aangehaalde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat in de periode van 28 april 2006 tot en met 5 juni 2008 op bankrekeningen waarvan verdachte als enig gemachtigde kan worden aangewezen bedragen zijn gestort komend van een bankrekening van [bedrijf 1] tot een totaal van € 198.222,91.
Verklaringen verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij de enige gemachtigde was voor de bankrekening van de Stichting. Verdachte heeft ook verklaard dat het bankrekeningnummer (de rechtbank begrijpt: het bankrekeningnummer van de [stichting 1]) bekend was bij medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Volgens verdachte was het de bedoeling dat het geld op zijn rekening werd gestort, waarna het contant door medeverdachte [medeverdachte 1] zou worden opgehaald. Verdachte kreeg courtage of provisie.
Enkele aantekeningen uit onder verdachte in beslag genomen agenda’s bevestigen de verklaringen die verdachte heeft afgelegd over de afspraken met medeverdachte [medeverdachte 1] in restaurant de ‘Witte Bergen’. Tijdens deze afspraken heeft verdachte geldbedragen die hij contant heeft opgenomen nadat deze op zijn rekeningen waren gestort, afgegeven aan medeverdachte [medeverdachte 1].
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij van alle bedragen die op zijn rekening werden gestort en die afkomstig waren van [bedrijf 1] steeds 10% heeft gehouden. Voor het overige werd het bedrag door verdachte contant opgenomen bij een filiaal van de SNS bank te Soest en vervolgens overgedragen aan medeverdachte [medeverdachte 1] in een enveloppe. De afspraken met medeverdachte [medeverdachte 1] vonden volgens verdachte plaats bij hem thuis of in restaurant ‘De Witte Bergen’.
Witwassen in de zin van artikel 420bis Wetboek van Strafrecht
De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsman dat geen sprake zou zijn van witwassen aldus dat, naar het oordeel van de raadsman, geen sprake is van een handeling die kan worden gekwalificeerd als witwassen in de zin van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank verwerpt het verweer dat de handelingen van verdachte niet gekwalificeerd zouden kunnen worden als witwassen in de zin van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht en overweegt daartoe het volgende.
Zoals hierboven overwogen heeft verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank schuldig gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift door facturen valselijk op te maken (feit 1). De betalingen die werden verricht door [bedrijf 1] op de rekeningnummers van verdachte werden veelal gedaan onder vermelding van ‘factuur’ of ‘factuurnummer’. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte geweten dat de facturen op basis waarvan betalingen werden verricht, vals waren. Geen van de bedrijven van verdachte heeft ooit werkzaamheden verricht ten behoeve van [bedrijf 1] die vervolgens in rekening moesten worden gebracht bij [bedrijf 1]. Verdachte heeft bovendien verklaard dat hij geen zaken deed met [bedrijf 1]. Verdachte werd per faxbericht door medeverdachte [medeverdachte 1] ervan op de hoogte gebracht welke werkzaamheden door zijn bedrijven zouden zijn verricht.
Door het voorhanden hebben en de overdracht van deze bedragen, die zijn verkregen uit het plegen van valsheid in geschrift, van welk feit verdachte op de hoogte was, aan medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen in de zin van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Gewoonte maken van witwassen in de zin van artikel 420ter Wetboek van Strafrecht
Verdachte heeft gedurende een langere periode vele malen bedragen op zijn bankrekeningen ontvangen die afkomstig waren van de bankrekening van [bedrijf 1], welke bedragen telkens door verdachte contant zijn overgedragen aan [medeverdachte 1]. Gelet hierop, het telkenmale herhalen van deze handelingen op zeer regelmatige basis gedurende een lange periode, acht de rechtbank de strafverzwarende omstandigheid van het maken van een gewoonte van witwassen bewezen.
Gezien het vorenstaande acht de rechtbank de feiten 1 primair, 2 primair en 3 wettig en overtuigend bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 juli 2008 te Roelofarendsveen, tezamen en in vereniging met anderen, de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] ingeschreven in het handelsregister onder dossiernummer [nummer], voorheen bekend onder de statutaire naam [bedrijf 4], zijnde telkens een samenstel van geschriften bestemd om tot bewijs van het daarin vermelde te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers hebben verdachte en zijn medeverdachten telkens een of meerdere valse geschriften, te weten
-103 (honderdendrie) facturen, afkomstig van [stichting 1], gericht aan [bedrijf 1] (D-026 t/m D-095 en D-104 t/m D-132 en D-206 t/m D-209) en
-6 (zes) facturen, afkomstig van [bedrijf 2]., gericht aan [bedrijf 1] (D-096 t/m D-101) en
-2 (twee) facturen, afkomstig van [bedrijf 3], gericht aan [bedrijf 1] (D-204 en D-205) opgenomen en samengesteld en verwerkt en doen opnemen en doen samenstellen en doen verwerken in eerdergenoemde bedrijfsadministratie, bestaande die valsheid hierin dat in de bovengenoemde facturen telkens valselijk en in strijd met de waarheid is opgenomen dat [stichting 1] en
[bedrijf 2] en [bedrijf 3] werkzaamheden en diensten hebben verricht voor de rechtspersoon [bedrijf 1], terwijl in werkelijkheid de in de bovengenoemde facturen genoemde werkzaamheden en diensten niet zijn verricht door [stichting 1] en [bedrijf 2] en [bedrijf 3], zulks telkens met het oogmerk om deze bedrijfsadministraties als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken.
op tijdstippen in de periode van 4 februari 2005 tot en met 17 oktober 2007, te Soest en te Roelofarendsveen, tezamen en in vereniging met een ander, een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 5] (werkgever) en [medeverdachte 1] (werknemer) D-210a/b), zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en vervalst, immers hebben verdachte en zijn mededaders, valselijk en in strijd met de waarheid in het hierboven genoemde geschrift opgenomen dat [bedrijf 5] en [medeverdachte 1] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zijn overeengekomen en dat [medeverdachte 1] een brutosalaris van 1.420 euro heeft ontvangen, terwijl in werkelijkheid geen arbeidsovereenkomst is aangegaan en geen salarisbetalingen zouden plaatsvinden, zulks met het oogmerk om dit geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken.
op meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 juli 2008 te [vestigingsplaats], tezamen en in vereniging met anderen geldbedragen van in totaal ongeveer 198.000,- euro, bestaande uit betalingen op bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [stichting 2] en bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [verdachte] voorhanden heeft gehad en van die geldbedragen gebruik heeft gemaakt en die geldbedragen heeft overgedragen, terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders, wisten dat die voorwerpen geheel - middellijk of onmiddellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en van het witwassen een gewoonte hebben gemaakt in de zin van artikel 420ter Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Feit 2: medeplegen van valsheid in geschrift.
Feit 3: van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport d.d. 29 december 2011 het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte nuanceert. Het recidiverisico wordt door de Reclassering ingeschat als laag. Op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte staat bovendien een groot aantal vrijspraken en sepots vermeld.
De vele gezondheidsproblemen van verdachte, zoals suikerziekte, de ziekte van Parkinson, jicht en een reeks van hartaanvallen gedurende de laatste jaren, in combinatie met de leeftijd van verdachte, vormen een contra-indicatie voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De raadsman heeft aangevoerd dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf een passende reactie vormt op de onderhavige feiten. Het opleggen van een werkstraf is een alternatief. Deze optie is door de Reclassering ook met verdachte besproken. Verdachte zou bereid zijn om een werkstraf te verrichten indien hij daartoe door een keuringsarts geschikt wordt bevonden.
Ten slotte heeft de raadsman opgemerkt dat verdachte zijn problemen met de belastingdienst heeft geregeld en achter zich heeft gelaten. Voor een man zoals verdachte, die moet zien rond te komen van een AOW-uitkering, is dat financieel gezien ingrijpend.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van jaren schuldig gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift. Daarnaast heeft verdachte gedurende diezelfde periode een gewoonte gemaakt van witwassen. Hiermee heeft verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met bewijsbestemming. Verdachte heeft jarenlang geldelijk gewin behaald door deze strafbare feiten te plegen. De rechtbank rekent dat verdachte zwaar aan.
Uit het uittreksel justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij al vaker voor het plegen van strafbare feiten is veroordeeld. Eerdere veroordelingen hebben verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het handelen van verdachte rechtvaardigt in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het zijn echter de in de persoonlijke situatie van verdachte gelegen bijzondere omstandigheden die de rechtbank hebben doen besluiten van dit uitgangspunt af te wijken.
Hierbij heeft de rechtbank acht geslagen op de gevorderde leeftijd van verdachte en de problemen met zijn gezondheid. De rechtbank zal daarom een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren noodzakelijk is. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast legt de rechtbank een werkstraf op de voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 225, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
feit 2: medeplegen van valsheid in geschrift.
feit 3: van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf naar de maatstaf van 2 uren per dag in verzekeringstelling;
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick, voorzitter, mr. J.P. Killian en mr. R.P. den Otter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Verborg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 februari 2012.